In deze zaak gaat het om de aanvraag van een derde-partij voor een omgevingsvergunning om een pand te splitsen in vier studentenkamers. De rechtbank Limburg heeft op 21 augustus 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie. De aanvraag werd door de gemeente Maastricht afgewezen, omdat het bestemmingsplan een minimale oppervlakte van 20m² per kamer vereist. De gemeente stelde dat een kamer uit meerdere ruimtes kan bestaan, zoals vastgelegd in de Notitie Woningsplitsing. De rechtbank oordeelde echter dat het bestemmingsplan geen definitie van 'kamer' bevat en dat de uitleg van de gemeente niet in lijn is met de gangbare betekenis van het woord, zoals gedefinieerd in Van Dales Groot woordenboek. De rechtbank concludeerde dat een kamer slechts uit één ruimte kan bestaan, en dat de aanvraag van de derde-partij niet voldeed aan de oppervlakte-eisen van het bestemmingsplan.
Eisers, bewoners van de omliggende panden, hadden bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening, omdat zij vreesden voor overlast en een verstoring van het woon- en leefklimaat. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte had gesteld dat het oppervlaktevereiste niet in de weg stond aan de vergunningverlening. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van de gemeente en herroept het primaire besluit, waardoor de aanvraag van de derde-partij voor de omgevingsvergunning werd afgewezen. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eisers.