ECLI:NL:RBLIM:2014:7360

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
C/03/194175 / KG ZA 14-409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over eigendom en beslaglegging met betrekking tot onroerend goed

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, werd behandeld, vorderden de eisers, Douverhaave Beheer B.V. en twee natuurlijke personen, schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis en opheffing van executoriale beslagen die door de gedaagde partij, een andere aandeelhouder van Douverhaave, waren gelegd. De eisers stelden dat zij niet in staat waren om aan de veroordelingen uit het eerdere vonnis te voldoen door toedoen van de gedaagde, die zijn medewerking aan noodzakelijke handelingen had geweigerd. De gedaagde voerde aan dat de eisers de veroordelingen niet hadden nageleefd en dat de gelegde beslagen gerechtvaardigd waren.

De rechtbank oordeelde dat de spoedeisendheid van de vorderingen vaststond en dat de gedaagde misbruik maakte van zijn executiebevoegdheid door meerdere beslagen te leggen, terwijl de eisers inmiddels aan de veroordelingen hadden voldaan. De voorzieningenrechter concludeerde dat de eisers samen een dwangsom van € 225.000,00 hadden verbeurd, maar dat de gedaagde niet onrechtmatig handelde door beslag te leggen. De rechtbank verbood de gedaagde om nieuwe beslagen te leggen die meer dan het verbeurde bedrag zouden dekken. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 20 augustus 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/194175 / KG ZA 14-409
Vonnis in kort geding van 20 augustus 2014
in de zaak van:

1.de besloten vennootschap DOUVERHAAVE BEHEER B.V.,

gevestigd te Heerlen,
2.
[eiser 2],
wonend te [woonplaats 1],
3.
[eiser 3],
wonend te [woonplaats 1],
eisende partijen,
advocaat mr. B. van Meurs,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2],
gedaagde partij,
advocaten mr. F. Sassen en mr. C.M. [gedaagde].
Partijen zullen hierna [gedaagde], Douverhaave, [eiser 2], [eiser 3] en laatste drie partijen tezamen [eisers] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de op 7 augustus 2014 ter griffie ontvangen producties van [eisers]
- de op 7 en 8 augustus 2014 ter griffie ontvangen producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling op 11 augustus 2014
- de pleitnota van [eisers]
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Douverhaave beheert en exploiteert onroerende zaken.
2.2.
Egteluyden Beheer B.V. (hierna: Egteluyden) is enig bestuurder van Douverhaave.
[eiser 2] is enig bestuurder van Egteluyden. Egteluyden is houder van een derde van de aandelen in Douverhaave. Lumo Beheer B.V. (hierna: Lumo) is houder van een derde van de aandelen in Douverhaave. [eiser 3] is enig bestuurder van Lumo. [gedaagde] is eveneens houder van een derde van de aandelen in Douverhaave.
2.3.
Aan Douverhaave is bij notariële akte van 25 november 2009 de eigendom geleverd van het appartementsrecht plaatselijk bekend [adresgegevens appartement] (hierna: het appartement). Op 16 juli 2013 hebben [eiser 2] en [eiser 3] het appartement voor een bedrag van € 205.000,00 van Douverhaave gekocht. Het appartement is vervolgens bij notariële akte van 19 augustus 2013 aan hen geleverd. [eiser 2] is daarbij als bestuurder van Egteluyden opgetreden, die Douverhaave heeft vertegenwoordigd.
2.4.
Blijkens voormelde notariële akte van 19 augustus 2013 is de koopprijs grotendeels voldaan door storting op de rekening van Douverhaave van de som van € 154.000,00, verder deels door verrekening van vorderingen van [eiser 2] en [eiser 3] op Douverhaave en deels door vanwege Douverhaave aan [eiser 2] en [eiser 3] verstrekte geldleningen.
2.5.
[eiser 2] en [eiser 3] hebben de som van € 154.000,00 gefinancierd door middel van een hypothecaire geldlening bij de Sparkasse in Aken, Duitsland (hierna: de Sparkasse), met het appartement als zekerheid.
2.6.
Bij brieven aan Douverhaave, Egteluyden, [eiser 2] en [eiser 3] van 7 januari 2014 heeft [gedaagde] primair de nietigheid van (het besluit tot) voormelde overdracht ingeroepen en subsidiair ter zake beroep gedaan op vernietigbaarheid.
2.7.
[gedaagde] is tevens bestuurder en aandeelhouder van Best4Kids B.V (hierna: Best4Kids). Best4Kids is een huurder van Douverhaave. Douverhaave en Best4Kids verschillen van mening over, kort gezegd, huurachterstanden en (permanente) huurkortingen.
2.8.
Bij vonnis in kort geding van 27 februari 2014 (hierna: het vonnis van
27 februari 2014) heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in een geschil tussen partijen onder meer overwogen:
“4.14 Nu het onderhavige besluit van het bestuur daarmee het beoogde rechtsgevolg niet heeft gehad, ontbreekt de rechtsgrond aan de verkoop en levering door Douverhaave van het appartement aan [eiser 2] en
[eiser 3]. Dit brengt met zich, voorshands oordelend, dat het appartement het vermogen van Douverhaave niet heeft verlaten en de onder (2) gevorderde ongedaanmaking van de transactie tot overdracht in strikte zin niet aan de orde is. Niettemin zal de vordering, mede gelet op de overige bewoordingen daarvan, worden toegewezen en wel voor zover nodig, zulks ook met het oog op het gegeven dat inschrijving van de eigendom in de openbare registers heeft plaatsgevonden en bij notariële akte van 19 augustus 2013 een recht van hypotheek ten behoeve van de Sparkasse Aachen op het appartement is gevestigd, dat in de openbare registers is ingeschreven.”
en (voor zover van belang) de volgende beslissingen genomen:
“5.1. verbiedt [eiser 2] en [eiser 3] het appartement aan de [adresgegevens appartement], kadastraal bekend Heerlen [kadastergegevens] te verkopen en over te dragen aan een derde, te bezwaren of te verhuren (of anderszins in gebruik te geven), zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 225.000,00 per overtreding met een maximum van € 450.000,00,
5.2.
veroordeelt [eiser 2], [eiser 3] en Douverhaave, voor zover nodig, de transactie tot de overdracht van het appartement aan de [adresgegevens appartement], kadastraal bekend Heerlen [kadastergegevens] ongedaan te maken (herstel in de toestand zoals deze bestond op
19 augustus 2013) en wel zodanig dat de volle en onbezwaarde eigendom van voornoemd appartement (mitsdien vrij van hypotheken en beslagen en huur en ieder ander gebruiksrecht) terugkeert in het vermogen van Douverhaave, binnen twee manden na betekening van het vonnis, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 225.000,00 per overtreding, met een maximum van € 450
.0000,00”
Deze veroordelingen zullen hierna aangeduid worden als veroordeling 5.1 respectievelijk veroordeling 5.2.
2.9.
[gedaagde] heeft het vonnis van 27 februari 2014 op 28 februari 2014 laten betekenen aan [eisers]
2.10.
De Sparkasse heeft het hypotheekrecht op het appartement op enig moment doorgehaald. Bij notariële akte van 15 mei 2014 hebben [eiser 2] en
[eiser 3] vervolgens het appartement geleverd aan Douverhaave tegen een koopprijs van € 205.000,00. Met betrekking tot de voldoening van de koopprijs vermeldt de akte (onder meer) dat het onder 2.4 genoemde bedrag van € 154.000,00 door Douverhaave niet aan [eiser 2] en [eiser 3] is voldaan. Douverhaave verklaart in de akte uitdrukkelijk dit bedrag aan hen schuldig te zijn.
2.11.
[gedaagde] heeft in de periode 7 mei 2014 tot en met 31 juli 2014 in totaal 36 keer executoriaal (derden)beslag laten leggen ten laste van respectievelijk [eiser 2],
[eiser 3] en Douverhave. Het gaat (onder meer) om beslag op onroerende zaken van [eiser 2], [eiser 3] en Douverhave, derdenbeslagen onder diverse banken, beslag op de aandelen van [eiser 2] in Egteluyden en de aandelen van
[eiser 3] in Lumo, derdenbeslag onder Movir ten laste van [eiser 2] en beslag op de aandelen van [eiser 2] en [eiser 3] in de nalatenschap van [naam 1]. Diverse beslagen hebben geen doel getroffen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij dagvaarding – kort samengevat – dat de voorzieningenrecht bij vonnis de volgende voorlopige voorzieningen zal treffen:
primair:
(a) schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 27 februari 2014 totdat door de rechtbank beslist zal zijn op de door [eisers] in te stellen bodemprocedure op straffe van verbeurte van een dwangsom,
(b) opheffing door [gedaagde] van de gelegde executoriale beslagen en [gedaagde] te verbieden om nieuwe executoriale beslagen te leggen, op straffe van verbeurte van een dwangsom,
subsidiair:
opheffing althans opschorting althans vermindering tot nihil van dwangsommen die [eisers] verbeurd hebben doordat zij niet tijdig, althans niet volledig uitvoering hebben gegeven aan het vonnis van 27 februari 2014,
meer subsidiair:
[gedaagde] te verbieden om executiemaatregelen te treffen voor zover die zien op meer dan één overtreding dan wel op meer dan een bedrag van € 225.000,00 op straffe van verbeurte van een dwangsom,
een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dagtekening van het vonnis.
3.2.
Samengevat stellen [eisers] ter onderbouwing van hun vorderingen het volgende. Veroordeling 5.1 is niet overtreden. Veroordeling 5.2 is weliswaar niet op tijd nageleefd, maar hen treft geen verwijt. Door toedoen van [gedaagde] konden zij pas op
15 mei 2014 veroordeling 5.2 naleven. Hoewel sinds die dag voldaan is aan veroordeling 5.2, blijft [gedaagde] executoriaal beslag leggen. Tegen deze achtergrond zijn [eisers] van mening dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid en dat de gelegde beslagen vexatoir zijn (primaire vorderingen) en dat er termen zijn om eventueel verbeurde dwangsommen op te heffen, dan wel op te schorten dan wel te verminderen (subsidiaire vordering).
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover nodig, hieronder nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de zaak staat de spoedeisendheid van de vorderingen vast.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan [gedaagde] voorgehouden dat in de processen-verbaal van beslaglegging niet concreet staat omschreven welke veroordeling(en) in het vonnis van 27 februari 2014 volgens hem niet is (zijn) nageleefd. Als verbeurde dwangsom(men) vermelden de processen-verbaal steeds een bedrag van € 150.000,00. [gedaagde] heeft ter zitting vervolgens expliciet verklaard dat beslaglegging heeft plaatsgevonden uitsluitend vanwege het niet naleven van veroordeling 5.2 en niet vanwege veroordeling 5.1, die volgens hem overigens ook niet is nageleefd.
4.2.1.
Gelet op deze uitlating van [gedaagde] zullen de vorderingen van [eisers] uitsluitend beoordeeld worden in het kader van de stelling van [gedaagde] dat [eisers] veroordeling 5.2 niet hebben nageleefd. Hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot veroordeling 5.1 kan dan ook verder onbesproken blijven.
4.3.
Volgens [gedaagde] is er sprake van twee afzonderlijke overtredingen van veroordeling 5.2 door [eisers]:
(1) de opgelegde termijn van twee maanden is niet nageleefd
(2) er is nog steeds geen sprake van herstel in de toestand zoals deze bestond op
19 augustus 2013.
hebben dan ook twee keer een dwangsom van € 225.000,00 verbeurd, hetgeen betekent dat ieder 1/3 van € 450.000,00, ofwel € 150.000,00 aan verbeurde dwangsommen verschuldigd is, aldus [gedaagde].
4.3.1.
Met betrekking tot overtreding (2) heeft [gedaagde] het volgende gesteld:
  • a) De toestand op 19 augustus 2013 hield in dat tot het vermogen van Douverhaave behoorde de volledige en onbezwaarde eigendom van een appartement op de Weltertuijnstraat. Ter zake van dit appartement bestonden er geen financiële verplichtingen jegens derden. Sinds de (terug)levering van het appartement op
  • b) Het appartement is vóór teruglevering een aantal maanden verhuurd geweest.
De primaire vorderingen (I)
4.4.
Met hun primaire vorderingen richten [eisers] zich op grond van artikel 438 lid 2 Rv tot de voorzieningenrechter als executierechter.
4.5.
Bij de executierechter is voor de beantwoording van de vraag of het voor [eisers] onmogelijk was om aan de veroordeling te voldoen geen plaats. Dáár gaat het om de vraag of de veroordeelden dwangsommen hebben verbeurd en zo ja, of de crediteur misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid door de verbeurde dwangsommen te innen.
Dwangsommen verbeurd ?
4.6.
Partijen twisten over het antwoord op de vraag of veroordeling 5.2 is overtreden. De voorzieningenrechter zal allereerst die vraag moeten beantwoorden. Bij de beoordeling van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd, moet de executierechter onderzoeken of de door de dwangsomrechter verlangde prestatie waaraan de dwangsom is verbonden, is verricht. De executierechter heeft niet de bevoegdheid en dus niet tot taak de door de dwangsomrechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De executierechter dient zich ertoe te beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling (zoals die door uitleg moeten worden vastgesteld). Daarbij moeten doel en strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, aldus dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.6.1.
Gelet op de datum van betekening van het vonnis van 27 februari 2014 en de door de voorzieningenrechter opgelegde termijn had veroordeling 5.2 op 29 april 2014 nageleefd moeten zijn. Vast staat dat op die dag niet voldaan was aan veroordeling 5.2. met als gevolg dat [eisers] samen een dwangsom van € 225.000,00 hebben verbeurd.
4.6.2.
Partijen zijn het er niet over eens hoe ver veroordeling 5.2 inhoudelijk strekt. Volgens [eisers] heeft deze veroordeling alleen tot doel om de kadastrale situatie te herstellen, hetgeen per 15 mei 2014 is gebeurd. [gedaagde] rekt ten onrechte de betekenis van veroordeling 5.2 op gezien haar betoog zoals weergegeven onder 4.3.1, aldus [eisers]
4.6.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in veroordeling 5.2 bedoelde herstel in de toestand zoals deze bestond op 19 augustus 2013, heeft plaatsgevonden per
15 mei 2014. Er heeft immers doorhaling van de hypotheek door de Sparkasse plaatsgevonden, het appartement is aan Douvenrade teruggeleverd en de registratie in het kadaster is gewijzigd. Ook de ontvangen koopsom is geretourneerd, weliswaar niet in contanten maar in de vorm van een aan [eiser 2] en [eiser 3] verleend vorderingsrecht. In rechtsoverweging 4.14 van het vonnis van 27 februari 2014 valt niet te lezen dat de voorzieningenrechter naast de onbezwaarde teruglevering van het appartement en het corrigeren van de gegevens in het kadaster, tevens het oog heeft gehad op het vergoeden van eventuele gevolgschade die is voortgevloeid uit de verkoop en de levering van het appartement in 2013. Hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd met betrekking tot de door hem gestelde schade, zoals verwoord onder 4.3.1. onder (b), kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat veroordeling 5.2 niet is nageleefd.
4.6.4.
De conclusie is dat per veroordeelde een bedrag van € 75.000,00 aan dwangsom is verbeurd.
Misbruik van exectutiebevoegdheid ?
4.7.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [gedaagde] misbruik maakt van zijn bevoegdheid om ter zake van de wel geconstateerde overtreding van veroordeling 5.2 de executoriale titel ten uitvoer te leggen.
4.7.1.
Van misbruik van bevoegdheid is sprake indien de bevoegdheid wordt uitgeoefend voor geen ander doel dan de ander te schaden, met een ander doel dan waarvoor zij wordt gegeven, of indien men in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat doordoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen (artikel 3:13 BW). In het geval van tenuitvoerlegging van een executoriale titel geldt dat het stelsel van gesloten rechtsmiddelen zich er tegen verzet dat misbruik van executiebevoegdheid wordt aangenomen anders dan in sprekende gevallen, zoals in het geval dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke of juridische misslag berust of na het vonnis aan het licht gekomen feiten en omstandigheden met zich brengen dat als gevolg van executie aan de zijde van de veroordeelde een noodtoestand zal ontstaan.
4.7.2.
Niet gesteld is dat het vonnis van 27 februari 2014 berust op een feitelijke of juridische misslag. [eisers] stellen wel dat er sprake is van een noodtoestand, maar zij hebben niet toegelicht welke feiten en omstandigheden die na voormeld vonnis aan het licht zijn gekomen, tot een noodtoestand leiden. Voor zover zij bedoelen dat zij – door toedoen van [gedaagde] – onmogelijk op tijd aan de veroordeling konden voldoen, geldt zoals hiervoor als is overwogen dat de beoordeling van de (on)mogelijkheid van de naleving de veroordeling niet tot het toetsingskader van de executierechter behoort.
Beslagen vexatoir ?
4.8.
Volgens [eisers] uitoefent [gedaagde] zijn executiebevoegdheid op onrechtmatige wijze uit. Zij wijzen daarbij op de omvang van het aantal gelegde beslagen. Ook stellen zij dat het onroerend goed van Douverhaave alleen al een waarde vertegenwoordigt van € 1.300.000,00 hetgeen niet in verhouding staat tot de verbeurde dwangsom. De waarde van de aandelen in Douverhaave is dusdanig dat [gedaagde] zich ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] had dienen te beperken tot beslag op hun aandelen in Douverhaave.
4.9.
Uit het door [gedaagde] als productie 20 verstrekte overzicht van gelegde beslagen, dat inhoudelijk door [eisers] niet is weersproken, blijkt dat van de 12 beslagen die op 7 mei 2014 gelegd zijn, 7 beslagen geen doel getroffen hebben en bij 3 beslagen na verrekening door de banken geen sprake meer is van een positief saldo. Alleen de beslagen op de onroerende goederen ten laste van [eiser 2] (pand [adres 1]) en [eiser 3] (twee panden: pand [adres 2] en pand [adres 3]) hebben doel getroffen. Veel beslagleggingen nadien ten laste van [eiser 2] en [eiser 3] hebben evenmin doel getroffen. Niet is gebleken dat de beslagleggingen die gelegd zijn ten laste van beiden en die doel getroffen hebben, (al) tot verhaal van (meer dan) € 75.000,00 ieder geleid hebben.
4.9.1.
Met de stelling dat executie van de woningen van [eiser 2] en
[eiser 3] onrechtmatig is omdat de woningen “onder water staan” miskennen zij dat voorop moet worden gesteld dat de executie door [gedaagde] in beginsel wordt gelegitimeerd door de met het vonnis van 27 februari 2014 verkregen executoriale titel. Ook indien van een executie niet kan worden verwacht dat deze tot een voldoende opbrengst zal leiden, dan neemt dat niet weg dat er voor de schuldenaar een drijfveer kan zijn om executie te voorkomen door op andere wijze aan de veroordeling te voldoen of voor de voldoening daarvan een regeling met schuldeiser overeen te komen teneinde een voor hem nadelige executoriale verkoop te voorkomen. Ook in dat aspect is een gerechtvaardigd belang van de schuldeiser bij executie gelegen.
4.9.2.
[gedaagde] merkt terecht op dat [eiser 2] en [eiser 3] zelf geen aandelen houden in Douverhaave. Volstaan met beslaglegging op de door
[eiser 2] en [eiser 3] voorgestelde wijze was dan ook niet mogelijk. Gelet op de thans volledig verstoorde relatie tussen de drie aandeelhouders, blijkend uit de procedures bij de Ondernemingskamer en de voorzieningenrechter en de opstelling van de bank ten aanzien van de huidige vermogenspositie van Douverhaave kan de stelling dat de waarde van de aandelen van [eiser 2] en [eiser 3] in respectievelijk Egteluyden en Lumo toereikend is als verhaalsmogelijkheid evenmin gevolgd worden.
4.9.3.
Samenvattend wordt ten aanzien van [eiser 2] en [eiser 3] overwogen dat niet gebleken is dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze zijn executiebevoegdheid uitoefent. [eiser 3] heeft zijn bij dagvaarding gedane aanbod om een bankgarantie te stellen zodat tot opheffing van het ten laste van hem gelegde beslag kan worden overgegaan, ter zitting niet nader geconcretiseerd zodat aan dit aanbod wordt voorbij gegaan.
4.10.
Ten aanzien van het ten laste van Douverhaave gelegde beslag heeft [gedaagde] erop gewezen dat tegenover de gestelde waarde van het onroerend goed van Douverhaave – dat in hoogte door hem betwist wordt – schulden (van [naam 2]) staan. In dat verband heeft hij verwezen naar een brief van ABN AMRO van 16 juli 2014 waarin de bank meldt dat haar vordering waarschijnlijk hoger is dan de waarde van de beslagen. Haar stelling dat het onroerend goed van Douverhaave meer dan voldoende verhaal biedt, is in het licht van hetgeen [gedaagde] (onbetwist) heeft aangevoerd op dit punt niet vast komen te staan. Ook met betrekking tot de beslagen die ten laste van Douverhaave zijn gelegd, kan dus niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] zijn executiebevoegdheid op onrechtmatige wijze uitoefent.
4.11.
Gezien het vorenstaande zullen de primaire vorderingen tot schorsing van de executie en tot opheffing van de gelegde beslagen worden afgewezen.
De subsidiaire vordering
4.12.
Aangezien de voorzieningenrechter van deze rechtbank de dwangsom in het vonnis van 27 februari 2014 heeft opgelegd, kunnen [eisers] hun op artikel 611d Rv gegronde subsidiaire vordering ter beoordeling voorleggen in deze procedure.
4.13.
Bij toepassing van artikel 611d Rv past een restrictieve uitleg. Uitgangspunt van de wettelijke regeling is immers dat een eenmaal verbeurde dwangsom voor het gehele bedrag verbeurd blijft en dat de rechter in beginsel niet tot aanpassing van het bedrag van de verbeurde dwangsom of tot opheffing van de verplichting tot betaling daarvan mag/kan overgaan.
4.14.
[eisers] stellen dat zij onmogelijk op tijd aan veroordeling 5.2 konden voldoen door de opstelling van [gedaagde]. De Sparkasse wilde niet zo maar meewerken aan het doorhalen van de hypotheek op het appartement, omdat Douverhaave niet meer de beschikking had over het bedrag van € 154.000,00, waardoor de aan [eiser 2] en [eiser 3] verstrekte geldleningen niet konden worden afgelost. Doordat Best4Kids – waarvan [gedaagde] bestuurder is – haar huurverplichting jegens Douverhaave niet nakwam, stonden er facturen open en heeft Douverhaave de destijds ontvangen koopsom besteed aan de voldoening daarvan. Met de Sparkasse is gezocht naar een andere mogelijkheid en die werd gevonden in een Grundschuld. Douverhaave diende daartoe een Zweckerklärung für Grundschulden te ondertekenen waarvoor de medewerking van [gedaagde] nodig was (gelet op de statuten). [gedaagde] wilde zijn medewerking daaraan niet verlenen. Uiteindelijk is het
[eiser 2] en [eiser 3] gelukt om op een andere manier zekerheid te stellen voor de door hen aangegane geldleningen bij de Sparkasse, maar toen was de termijn van twee maanden al verstreken.
4.15.
Een Grundschuld is een zekerheidsrecht naar Duits recht. Uit het debat ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen wat als zekerheid zou dienen: het appartement (volgens [gedaagde]) of privé vermogen van [eiser 2] en [eiser 3] (volgens laatst genoemden). Volgens [gedaagde] verlangde de Sparkasse dat hij een document ondertekende met als inhoud dat hij (net als de andere aandeelhouders) in privé aansprakelijk zou zijn als het appartement onvoldoende verhaal zou bieden. [eisers] betwisten dit. In deze procedure zijn geen stukken overgelegd met betrekking tot de Grundschuld. Dit betekent dat de stelling van [eisers] dat [gedaagde] op onterechte gronden niet heeft meegewerkt aan het tot stand komen van de Grundschuld niet getoetst kan worden en dus niet is komen vast te staan. Hetgeen [eisers] in dit verband hebben aangevoerd kan dan ook niet leiden tot opheffing of vermindering van de verbeurde dwangsom.
De primaire vorderingen (II) en de meer subsidiaire vordering
Verbod beslag leggen in de toekomst ?
4.16.
Voor een verbod om in de toekomst beslag te laten leggen tot verhaal van de door [eisers] tezamen verbeurde dwangsom van € 225.000, ofwel € 75.000,00 per veroordeelde, bestaat geen grond. Wel zal een verbod worden uitgesproken voor zover nieuw te leggen beslagen vanwege veroordeling 5.2 strekken tot verhaal van meer dan vermeld bedrag.
Proceskosten
4.17.
Nu partijen over en weer voor een deel in het ongelijk gesteld zijn, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verstaat dat de gelegde executoriale beslagen uitsluitend betrekking hebben op één overtreding van veroordeling 5.2, hetgeen neerkomt op een door [eisers] samen verbeurde dwangsom van € 225.000,00 ofwel € 75.000,00 per veroordeelde,
5.2.
verbiedt nieuwe executoriale beslagen op basis van veroordeling 5.2 van het vonnis van 27 februari 2014 voor zover die strekken tot verhaal van méér dan de door [eisers] samen verbeurde dwangsom van € 225.000,00 ofwel € 75.000,00 per veroordeelde (exclusief opslag rente en kosten), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 75.000,00 per nieuw gelegd executoriaal beslag,
5.3.
wijst af het meer of anders gevorderde,
5.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten zal dragen,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op
20 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.type: me