In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, een echtpaar dat op huwelijkse voorwaarden is getrouwd, een vordering ingediend tot opheffing van het beslag dat is gelegd op de inboedel van hun woning. De eisers stellen dat de inboedel toebehoort aan de vrouw, terwijl de beslaglegger, Inbartère B.V. en Den Hartog Management en Advies B.V., een vordering op de man heeft. De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 geoordeeld dat de akte van verdeling, die later is opgemaakt en waarin de inboedel aan de vrouw is toebedeeld, niet kan worden beschouwd als een wijziging van de huwelijkse voorwaarden, omdat deze niet bij notariële akte is vastgelegd en niet is gepubliceerd. Hierdoor ontbreekt de derdenwerking die vereist is om het beslag te rechtvaardigen.
De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van producties door de gedaagden. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2014 werd duidelijk dat het beslag op de woning inmiddels was opgeheven, waardoor de eisers hun vordering op dat punt introkken. De eisers voerden aan dat de inboedel, volgens de akte van verdeling van 15 juni 2001, aan de vrouw toebehoorde en dat het beslag ten onrechte was gelegd. De gedaagden betwistten dit en stelden dat de akte van verdeling een wijziging van de huwelijkse voorwaarden inhield, die niet rechtsgeldig was omdat deze niet notarieel was vastgelegd.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de akte van verdeling inderdaad een wijziging van de huwelijkse voorwaarden inhield, maar dat deze wijziging niet rechtsgeldig was omdat deze niet was vastgelegd in een notariële akte en niet was gepubliceerd in het huwelijksgoederenregister. Hierdoor konden de eisers geen beroep doen op de akte van verdeling ten opzichte van de gedaagden. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagden.