ECLI:NL:RBLIM:2014:7233

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
C/03/194461 KG ZA 14-417
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing beslag op inboedel in kort geding met betrekking tot huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers, een echtpaar dat op huwelijkse voorwaarden is getrouwd, een vordering ingediend tot opheffing van het beslag dat is gelegd op de inboedel van hun woning. De eisers stellen dat de inboedel toebehoort aan de vrouw, terwijl de beslaglegger, Inbartère B.V. en Den Hartog Management en Advies B.V., een vordering op de man heeft. De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 geoordeeld dat de akte van verdeling, die later is opgemaakt en waarin de inboedel aan de vrouw is toebedeeld, niet kan worden beschouwd als een wijziging van de huwelijkse voorwaarden, omdat deze niet bij notariële akte is vastgelegd en niet is gepubliceerd. Hierdoor ontbreekt de derdenwerking die vereist is om het beslag te rechtvaardigen.

De procedure begon met een dagvaarding en de indiening van producties door de gedaagden. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 augustus 2014 werd duidelijk dat het beslag op de woning inmiddels was opgeheven, waardoor de eisers hun vordering op dat punt introkken. De eisers voerden aan dat de inboedel, volgens de akte van verdeling van 15 juni 2001, aan de vrouw toebehoorde en dat het beslag ten onrechte was gelegd. De gedaagden betwistten dit en stelden dat de akte van verdeling een wijziging van de huwelijkse voorwaarden inhield, die niet rechtsgeldig was omdat deze niet notarieel was vastgelegd.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de akte van verdeling inderdaad een wijziging van de huwelijkse voorwaarden inhield, maar dat deze wijziging niet rechtsgeldig was omdat deze niet was vastgelegd in een notariële akte en niet was gepubliceerd in het huwelijksgoederenregister. Hierdoor konden de eisers geen beroep doen op de akte van verdeling ten opzichte van de gedaagden. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/194461 KG ZA 14-417
Vonnis in kort geding van 13 augustus 2014
in de zaak van:

1.[eiser],

2. [eiseres],
beiden wonend [adres],
[woonplaats],
eisende partij,
advocaat mr. T.E.J. Devens
tegen:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INBARTÈRE B.V.,

statutair gevestigd te Rotterdam,
kantoorhoudend Elandstraat 90,
3064 AH Rotterdam,
2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEN HARTOG MANAGEMENT EN ADVIES B.V.,
statutair gevestigd te Valkenburg aan de Geul,
kantoorhoudend Elandstraat 90,
3064 AH Rotterdam,
gedaagde partij,
advocaat mr. J.C. van der Tak.
Partijen zullen hierna [eiser], [eiseres] en gezamenlijk [eisers] en Inbartère c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de door Inbartère c.s. op 5 en 7 augustus 2014 per fax toegezonden producties
- de pleitnota van Inbartère c.s.
- de mondelinge behandeling van 11 augustus 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] zijn onder huwelijkse voorwaarden getrouwd. De desbetreffende akte is opgemaakt op 3 augustus 1990 en verleden voor notaris P.A.H. Eurlings te Voerendaal (productie 4 bij exploot). Daarin is (onder meer) als volgt opgenomen:
Algehele uitsluiting.
Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van goederen gehuwd.
Roerende goederen.
Artikel 2.
1. Rechten aan toonder en zaken, die geen registergoederen zijn, behorende tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot, zijn eigendom van die echtgenoot, ongeacht van wiens zijde deze goederen zijn opgekomen, doch onverminderd het in artikel 3 bepaalde.
2. Kleding en lijfsieraden zijn eigendom van die echtgenoot, in wiens gebruik zij zijn of tot wiens gebruik zij bestemd zijn, ongeacht van wiens zijde deze zaken zijn opgekomen (…..). Van deze bepaling zijn uitgezonderd: die kleding en/of lijfsieraden waarvan een echtgenoot aantoont dat deze door hem zijn verkregen door erfrecht of schenking.
3. Bestaat overigens tussen de echtgenoten een geschil (…..)
4. Bestaat tussen de echtgenoten een geschil (…..)
2.2.
Inbartère c.s. hebben op 18 november 2013 - na daartoe verlof te hebben gevraagd en verkregen - beslag doen leggen op de woning van [eiser], gelegen aan de [adres] te [woonplaats], alsmede op de inboedel van die woning zoals opgesomd in het proces-verbaal van beslaglegging d.d. 18 november 2013 (productie 6 van Inbartère c.s.).
2.3.
Vorenbedoelde woning is inmiddels verkocht. De geplande leverdatum is
15 augustus 2014.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen veroordeling van Inbartère c.s., bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- primair: om het beslag op de woning aan de [adres] te [woonplaats] én het beslag op de inboedel van die woning op te heffen;
- subsidiair: Inbartère c.s. te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het beslag op de woning aan de [adres] te [woonplaats] én het beslag op de inboedel van die woning op te heffen, zulks onder verbeurte van een dwangsom,
met verwijzing van Inbartère c.s. in de kosten van deze procedure.
3.2.
Inbartère c.s. hebben verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Tijdens de mondeling behandeling van 11 augustus 2014 is gebleken dat het beslag op de woning aan de [adres] te [woonplaats] inmiddels is opgeheven. [eisers] hebben hun vordering op dat punt ter zitting ingetrokken.
4.2.
Als grondslag voor hun vordering tot opheffing van het beslag op de inboedel van de woning hebben [eisers] het volgende aangevoerd. [eisers] zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd. Zij hebben in een akte van verdeling, opgemaakt op 15 juni 2001 (productie 10 bij exploot), verder vastgelegd dat de op dat moment in aanbouw zijnde woning aan de [adres] te [woonplaats], met ingang van bewoning wordt toebedeeld aan [eiser], terwijl de roerende zaken die zich vanaf het moment van bewoning in en om dit huis bevinden aan [eiseres] worden toebedeeld. Inbartère c.s. hebben vanwege een beweerdelijke vordering op [eiser], conservatoir beslag gelegd op de inboedel. De inboedel behoort, gelet op deze akte, echter toe aan [eiseres] en het beslag daarop is dan ook ten onrechte gelegd. [eisers] vorderen opheffing van het beslag in kort geding omdat zij een deel van de inboedel - waaronder een aantal beslagitems - hebben verkocht aan de koper van hun woning en dit deel van inboedel moet eveneens op 15 augustus 2014 geleverd worden.
4.3.
Inbartère c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat hetgeen in de akte van verdeling van 2001 is opgenomen een wijziging van de huwelijkse voorwaarden inhoudt, die echter niet in een notariële akte is vastgelegd en evenmin is gepubliceerd in het huwelijksgoederenregister en daarom derdenwerking mist.
4.4.
[eisers] zien dat anders. Volgens hen is de in 2001 opgemaakte akte te zien als een akte van overdracht: een bewijs van levering van [eiser] aan [eiseres], waarvan geen notariële akte hoeft te worden opgemaakt en geen publicatie hoeft plaats te vinden.
4.5.
Overwogen wordt als volgt.
Gelet op de aard van de zaak staat het spoedeisend karakter van het geding vast.
4.6. [eisers] zijn in hun huwelijkse voorwaarden
“Algehele uitsluiting”overeengekomen. Dat wil zeggen: goederen die zij bij het huwelijk hadden alsmede de goederen die zij tijdens het huwelijk hebben verkregen, zijn van hen privé.
Daarop zijn onder het kopje
“Roerende goederen”in artikel 2 twee uitzonderingen gemaakt: de eerste ten aanzien van
“Rechten aan toonder en zaken, die geen registergoederen zijn, behorende tot het bedrijfs- of beroepsvermogen van een echtgenoot”en de tweede ten aanzien van
“Kleding en lijfsieraden”.
4.7.
De akte van verdeling van 15 juni 2001 vormt - naar het oordeel van de voorzieningenrechter - een derde uitzondering op de “Algehele uitsluiting” en daarmee een wijziging van de huwelijkse voorwaarden. De echtgenoten hebben hierin de tussen hen bestaande vermogensrechtelijke betrekking - algehele uitsluiting behoudens de twee ten aanzien van roerende goederen geformuleerde uitzonderingen - immers anders geregeld dan oorspronkelijk de bedoeling was. Onder “aangaan van huwelijkse voorwaarden” zoals bedoeld in artikel 1:115 lid 1 BW dient mede te worden verstaan het wijzigen daarvan. De wijziging die [eisers] beoogd hebben en neergelegd hebben in de akte van verdeling had op grond van art. 1:115 BW - op straffe van nietigheid - bij notariële akte moeten worden geregeld.
4.8.
Op grond van artikel 1:116 lid 1 BW kunnen bepalingen in huwelijkse voorwaarden aan derden die daarvan onkundig waren, slechts worden tegengeworpen, indien de bepalingen ingeschreven waren in het openbaar huwelijksgoederenregister, gehouden ter griffie van de rechtbank binnen wier rechtsgebied het huwelijk is voltrokken (….). Die publicatie hoeft niet verder te gaan dan hetgeen de bescherming van derden verlangt en kan dus worden beperkt tot datgene wat voor derden van belang is, waarbij onder meer gedacht moet worden aan een wijziging in verhaalsrechten van schuldeisers. Tegenover crediteuren kan bewijs van de eigendom niet dwingend geleverd worden door een onderhandse akte opgemaakt tussen echtgenoten.
Opgemerkt wordt nog dat de wetgeving vanaf het moment van het maken van de huwelijkse voorwaarden en het maken van de akte van levering tot heden op dit punt weliswaar enigszins gewijzigd is, maar de publicatieplicht zoals die nu geldt, gold ook in 1990 en in 2001. Ook de plicht tot het opmaken van een notariële akte heeft geen (ingrijpende) wijziging ondergaan.
4.9.
Nu gesteld noch gebleken is dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden bij notariële akte is geregeld en is ingeschreven in het openbaar huwelijksgoederenregister, kunnen [eisers] ten opzichte van Inbartère c.s. geen beroep doen op de inhoud van de akte van verdeling van 15 juni 2001. [eisers] hebben op basis van de wel gepubliceerde huwelijkse voorwaarden overigens evenmin bewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de inboedelgoederen die onder het beslag vallen eigendom zijn van [eiseres]. De voorzieningenrechter zal primaire en subsidiaire vorderingen van [eisers] dan ook afwijzen.
4.10.
[eisers] zullen, nu zij in het ongelijk zijn gesteld, veroordeeld worden tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van Inbartère c.s. tot op heden begroot op:
vast recht € 608,00
salaris advocaat € 527,00 (1,0 x tarief € 527,00)
-------------
totaal € 1.135,00
4.11.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen zoals hieronder is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de primaire en subsidiaire vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van Inbartère c.s. tot op heden begroot op € 1.135,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2. en 5.3.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en is in het openbaar uitgesproken.
typ: AodK