ECLI:NL:RBLIM:2014:7123

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 augustus 2014
Publicatiedatum
11 augustus 2014
Zaaknummer
C/03/192326 / FA RK 14-1700
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht inzake eenhoofdig gezag over minderjarige en afwijzing verzoeken tot toestemming voor reisdocument

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende het gezag over een minderjarige. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft verzocht om te verklaren dat zij het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kind, geboren op [2013] te [geboorteplaats]. Tevens heeft zij toestemming gevraagd voor de aanvraag van een reisdocument voor het kind en om het kind mee te nemen naar Marokko voor een verblijf van maximaal vier weken. De man, aangeduid als de wederpartij, is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een buitenlandse huwelijksakte is ingeschreven, maar dat de vrouw succesvol tegenbewijs heeft geleverd dat het huwelijk niet is voltrokken voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen huwelijk tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen, omdat het huwelijk niet is gesloten in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving. Dit betekent dat de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefent, en dat de verzoeken van de vrouw voor toestemming voor een reisdocument en het meenemen van het kind naar Marokko zijn afgewezen.

De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 7 augustus 2014
zaaknummer: C/03/192326 / FA RK 14-1700
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
wonende te [verzoekster],
advocaat mr. K.G.I.M. Schröder, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen:
[verweerder],
wederpartij, verder te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland.

1.Het verloop van de procedure

Dit blijkt uit het volgende:
  • Het verzoekschrift van de vrouw d.d. 5 juni 2014;
  • De brieven met bijlage d.d. 19 en 30 juni 2014 van de vrouw;
  • Het faxbericht met bijlage d.d. 3 juli 2014 van de vrouw.
De zaak is behandeld ter zitting van 31 juli 2014.

2.De feiten

Uit de vrouw is geboren de minderjarige [minderjarige] (hierna [minderjarige]) te [geboorteplaats] op [2013].
Bij beschikking van 19 mei 2014 heeft de rechtbank Den Haag, op verzoek van de officier van justitie, de doorhaling gelast van de ‘akte van inschrijving van buitenlandse akte’ met het nummer [X] van het jaar 2010, voorkomend in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage. Het betreft de inschrijving van de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de rechtbank te Madina, Tripoli (Libië) op [2010] opgemaakte buitenlandse akte, waarin is gerelateerd dat alstoen en aldaar plechtig is bevestigd het islamitisch huwelijk tussen de man en de vrouw zoals dat op [2003] heeft plaatsgevonden in een islamitisch cultureel centrum in Nederland (de buitenlandse akte hierna te noemen: de Libische huwelijksakte).
3.
Het verzoek
3.1.
De vrouw heeft op de door haar daartoe in haar verzoekschrift geformuleerde gronden, waarop in de beoordeling nader zal worden ingegaan, verzocht, uitvoerbaar bij voorraad:
  • te verklaren voor recht dat zij het eenhoofdig gezag heeft over [minderjarige];
  • aan haar vervangende toestemming te verlenen ten behoeve van de aanvraag van een reisdocument voor [minderjarige];
  • aan haar toestemming te verlenen om [minderjarige] met zich mee te nemen naar Marokko voor een verblijf aldaar voor een periode van maximaal vier weken.
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar standpunt nader toegelicht.
3.3.
De man, opgeroepen conform wettelijke voorschriften, is niet ter zitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
De Nederlandse rechter komt op grond van het bepaalde in artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering rechtsmacht toe.
Nu het verzoek in zijn verstrekkendste vorm, strekt tot een verklaring voor recht, is Nederlands recht van toepassing.
4.2.
In onderhavige zaak zal de rechtbank allereerst hebben te beslissen op het verzoek van de vrouw voor recht te verklaren dat zij het eenhoofdig gezag over de minderjarige [minderjarige] uitoefent. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage op [2010] opgemaakte ‘akte van inschrijving van buitenlandse akte’ blijkt dat tussen de man en de vrouw op [2003] in Tripoli (Libië) een huwelijk is gesloten. Deze akte, die authentiek is, levert tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Derhalve staat in beginsel vast dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich ervan heeft vergewist dat uit de Libische huwelijksakte volgt dat tussen de man en de vrouw op [2003] in Tripoli (Libië) een huwelijk tot stand is gekomen.
Het leveren van tegenbewijs, ook tegen dwingend bewijs, staat, tenzij de wet zulks uitsluit, vrij. De vrouw stelt in dat verband dat zij van een geldig huwelijk geen sprake is en dat de ambtenaar van de burgerlijke stand zich bovendien heeft vergist nu uit de Libische huwelijksakte blijkt dat het huwelijk op [2003] heeft plaatsgevonden in een islamitisch cultureel centrum in Nederland. De aan de ‘akte van inschrijving van buitenlandse akte’ met het nummer [X] van het jaar 2010 ten grondslag liggende Libische akte is in deze procedure niet overgelegd. Uit de door de vrouw wél overgelegde beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2014 blijkt echter dat de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat ‘in de akte met nummer [Y], opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de rechtbank te Madina, locatie Tripoli, Libië, op [2010] […] staat vermeld dat toen en daar plechtig is bevestigd het islamitisch huwelijk van de man en de vrouw dat op [2003] in een islamitisch cultureel centrum in Nederland is gesloten’. De rechtbank heeft daaraan vervolgens de conclusie verbonden dat, acht slaande op artikel 10:30 van het Burgerlijk Wetboek, het in Nederland gesloten huwelijk tussen de man en de vrouw, nu dit niet is gesloten ten overstaan van een (Nederlandse) ambtenaar van de burgerlijke stand, naar de vorm niet in overeenstemming is met het ingevolge Nederlands internationaal privaatrecht toepasselijke Nederlandse recht. Die conclusie betekent dat de Libische huwelijksakte niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, hetgeen de rechtbank Den Haag ertoe heeft gebracht de doorhaling te gelasten van de ten onrechte in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand voorkomende ‘akte van inschrijving van buitenlandse akte’ en de daaraan ten grondslag liggende Libische huwelijksakte.
Gelet op de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2014 en de daarin als vaststaand aangenomen feiten, acht de rechtbank de vrouw in deze procedure geslaagd in het leveren van tegenbewijs tegen hetgeen de ambtenaar van de burgerlijke stand blijkens de ‘akte van inschrijving van buitenlandse akte’ heeft verklaard omtrent hetgeen uit de Libische huwelijksakte blijkt ten aanzien van de plaats waar het huwelijk tot stand is gekomen. Nu het aldus ervoor moet worden gehouden dat het huwelijk in Nederland is voltrokken en tevens vaststaat dat het huwelijk niet is voltrokken ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand, is geen andere conclusie mogelijk dan dat een huwelijk tussen de man en de vrouw niet tot stand is gekomen. Daarvoor is niet noodzakelijk dat eerst de nietigheid van het huwelijk door de rechter moet worden uitgesproken. Dat de beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2014 nog geen kracht van gewijsde heeft verkregen, en de gelaste doorhaling nog niet heeft plaatsgevonden, is daarvoor evenmin van belang, nu die inschrijving niet bepalend is voor het antwoord op de vraag of sprake is van een non-existent huwelijk. Dat betekent ten slotte ook dat de rechtbank, zoals de rechtbank Den Haag in haar beschikking van 19 mei 2014, niet zal hoeven treden in de door de vrouw opgeworpen stelling dat er (in Nederland of daarbuiten) in het geheel geen huwelijksplechtigheid tussen haar en de man heeft plaatsgevonden.
4.3.
Nu van een huwelijk tussen de man en de vrouw geen sprake is, en gelet op de door de vrouw overgelegde ‘Verklaring niet voorkomen in gezagsregister’ niet alleen moet worden aan genomen dat de man (of enig ander persoon) ook niet anderszins (mede) met het gezag over [minderjarige] is belast, maar ook dat de vrouw niet van het gezag is ontheven of ontzet, ligt de door de vrouw verzochte verklaring voor recht voor toewijzing in na te melden zin gereed.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw geen belang heeft bij een oordeel van de rechtbank over de door haar verzochte vervangende vervangende toestemming ten behoeve van de aanvraag van een reisdocument voor [minderjarige] noch bij een oordeel van de rechtbank in het door haar aanhangig gemaakte gezagsgeschil. Die verzoeken zullen derhalve worden afgewezen.
4.5.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart voor recht dat de vrouw het eenhoofdig gezag heeft over het als [minderjarige], te [geboorteplaats] op [2013] geboren minderjarige kind;
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.L.G Geisel, kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. V. Stroeks, griffier op 7 augustus 2014.
FG
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.