In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 7 augustus 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende het gezag over een minderjarige. De verzoekster, aangeduid als de vrouw, heeft verzocht om te verklaren dat zij het eenhoofdig gezag heeft over haar minderjarige kind, geboren op [2013] te [geboorteplaats]. Tevens heeft zij toestemming gevraagd voor de aanvraag van een reisdocument voor het kind en om het kind mee te nemen naar Marokko voor een verblijf van maximaal vier weken. De man, aangeduid als de wederpartij, is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een buitenlandse huwelijksakte is ingeschreven, maar dat de vrouw succesvol tegenbewijs heeft geleverd dat het huwelijk niet is voltrokken voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen huwelijk tussen de man en de vrouw tot stand is gekomen, omdat het huwelijk niet is gesloten in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving. Dit betekent dat de vrouw het eenhoofdig gezag over de minderjarige uitoefent, en dat de verzoeken van de vrouw voor toestemming voor een reisdocument en het meenemen van het kind naar Marokko zijn afgewezen.
De rechtbank heeft de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat, binnen drie maanden na de uitspraak.