In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juli 2014 uitspraak gedaan over de benoeming van een tijdelijke voogd voor een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die op 14 mei 2014 in Nederland is aangekomen en een verblijfsvergunning heeft verkregen. De Stichting Nidos heeft de rechtbank verzocht om een (tijdelijke) voogd te benoemen, omdat de ouders van [minderjarige] in het buitenland verblijven en niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan, aangezien de ouders tijdelijk niet in staat zijn om het gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft de bevoegdheid om ambtshalve in de voogdij te voorzien op basis van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
De rechtbank heeft beoordeeld of Nidos bevoegd is om het verzoek tot benoeming van een voogd in te dienen. De rechtbank concludeert dat Nidos niet behoort tot de kring van verzoekers die op grond van artikel 1:253q lid 4 BW bevoegd zijn om een verzoek tot benoeming van een voogd te doen. Desondanks heeft de rechtbank het verzoek opgevat als een kennisgeving dat er ambtshalve in het gezag over [minderjarige] dient te worden voorzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] intensieve begeleiding nodig heeft om in Nederland te integreren, en dat Nidos de meest aangewezen rechtspersoon is om deze voogdij uit te oefenen.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om Nidos te benoemen tot voogd over [minderjarige], nu het gezag van de ouders van rechtswege is geschorst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch binnen drie maanden na de uitspraak.