ECLI:NL:RBLIM:2014:7018

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
C/03/192601 / JE RK 14-1269 en C/03/192599 / JE RK 14-1268
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in verband met negatief en bedreigend vaderbeeld

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 11 juli 2014 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige A] en [minderjarige B]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor een periode van een jaar, omdat zij al jaren geen contact meer hadden met hun vader en opgroeiden met een negatief en bedreigend beeld van hem. De moeder van de kinderen was niet in staat om dit negatieve beeld los te laten, wat de identiteitsontwikkeling van de kinderen in gevaar bracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de zedelijke en geestelijke belangen van de kinderen, zoals vereist door artikel 1:254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. De moeder voerde verweer aan, stellende dat de ondertoezichtstelling in strijd was met een eerdere uitspraak van het Hof inzake gezag en omgang. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de Raad de taak heeft om een beschermingsonderzoek te starten indien nodig. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van een jaar, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De uitspraak benadrukt de noodzaak van hulpverlening voor zowel de kinderen als de ouders, om de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen weg te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 11 juli 2014
Zaaknummers: 192601 / JE RK 14-1269 en 192599 / JE RK 14-1268
BESCHIKKING OP VERZOEKEN ONDERTOEZICHTSTELLING
De meervoudige kamer, belast met de behandeling van kinderzaken, heeft de navolgende beschikking gegeven met betrekking tot de minderjarigen:
[minderjarige A], geboren te [geboorteplaats] op [2003],
verder te noemen: [minderjarige A],
[minderjarige B], geboren te [geboorteplaats] op [2007],
verder te noemen: [minderjarige B],
kinderen van:
[belanghebbende], verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] aan [adres],
advocaat mr. E.R.Th.A. Luijten, kantoorhoudende te Heerlen,
en
[belanghebbende], verder te noemen: de vader, wonende te [woonplaats] aan [adres],
advocaat mr. S.L.G.M. Roebroek, kantoorhoudende te Heerlen.

1.Het verloop van de procedure

Op 13 juni 2014 heeft de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidoost Nederland locatie Maastricht, verder te noemen de raad, verzoekschriften tot ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] ingediend.
De zaken zijn behandeld ter zitting van 8 juli 2014.
De moeder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar gevolmachtigde [gemachtigde] (zijnde haar eigen moeder) en laten bijstaan door haar advocaat. Deze heeft ter zitting pleitnotities overgelegd en verweer gevoerd.
De vader is ter zitting verschenen, eveneens bijgestaan door zijn advocaat. De vader heeft geen verweer gevoerd.

2.De feiten

[minderjarige A] en [minderjarige B] zijn geboren uit het inmiddels ontbonden huwelijk tussen de moeder en de vader. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige A] en [minderjarige B].
[minderjarige A] en [minderjarige B] verblijven bij de moeder.

3.Het verzoek, de grondslag en het verweer

3.1
De raad heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] uit te spreken voor een periode van een jaar.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de raad – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
[minderjarige A] en [minderjarige B] hebben al jaren geen contact meer met de vader en groeien op met een zeer ongenuanceerd, negatief en bedreigend en daardoor schadelijk vaderbeeld. De identiteitsontwikkeling van beide kinderen is in gevaar omdat ze de kans niet krijgen de helft van hun herkomst en identiteit te leren kennen c.q. een beeld hebben van een zeer negatieve herkomst. De moeder heeft een zeer negatief beeld van de vader en is niet in staat dat los te laten. Zij kan de reacties en boosheid van de kinderen op het thema vader niet adequaat hanteren. Ze werkt mee aan hulpverlening als deze haar beeld van de situatie volgt, maar zal naar verwachting afhaken als de hulpverlening een weg inslaat die gericht is op nuancering van het vaderbeeld van de kinderen ofwel (begeleid) contact. Zij heeft haar medewerking aan begeleide omgang door de Mutsaersstichting al na de eerste kennismaking van de kinderen met medewerkers stopgezet vanwege bij de kinderen ontstane onrust.
3.3.
De moeder heeft het volgende verweer gevoerd.
De verzoeken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] zijn in strijd met de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de echtscheidingsprocedure tussen de vader en de moeder van 22 mei 2014. In die procedure bij het Hof is de afspraak gemaakt dat de verdere afhandeling van de zaak qua gezag en omgang is voorbehouden aan het Hof. Het Hof staat daarbij een bepaald proces voor ogen dat door de verzoeken tot ondertoezichtstelling wordt doorkruist.
Daarnaast is er niets mis met de opvoedingssituatie van [minderjarige A] en [minderjarige B]. Beide kinderen functioneren uitstekend en dit blijkt ook uit de rapporten van de raad van 27 juni 2013 en
19 maart 2014. Voorts blijkt dit uit de verklaringen van de schooldirecteur van de kinderen, de therapeute van [minderjarige A] en de huisarts van de kinderen. In feite zijn de verzoeken tot ondertoezichtstelling uitsluitend gebaseerd op een half uur durend gesprek van een medewerkster van de Mutsaersstichting met [minderjarige A], waarna [minderjarige A] volledig dichtklapte. Dit dichtklappen werd veroorzaakt door het onzorgvuldige en kind-onvriendelijke optreden van de betreffende medewerkster, mevrouw [X]. Zij had [minderjarige A] meegedeeld dat zij ofwel haar vader zou ontmoeten ofwel onder behandeling van de Mutsaersstichting zou komen, hetgeen zij niet tegen haar moeder mocht zeggen.
3.4.
De vader heeft te kennen gegeven in te stemmen met ondertoezichtstelling.

4.De beoordeling

Om een minderjarige onder toezicht te kunnen stellen, moet er ingevolge artikel 1: 254 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek sprake zijn van een ernstige bedreiging van zijn of haar zedelijke of geestelijke belangen of gezondheid. Daarnaast moeten andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of zullen deze middelen - naar is te voorzien - falen.
Uit de stukken en uit de verklaringen ter zitting blijkt dat in het onderhavige geval aan de gronden voor ondertoezichtstelling is voldaan.
[minderjarige A] en [minderjarige B] hebben sinds 2008 geen contact meer met de vader. De moeder vecht al jaren tegen de beslissingen van de instanties om een in haar ogen gedegen onderzoek naar vermeend kinderpornobezit van de vader te realiseren. Ze is ervan overtuigd dat de vader schuldig is en een onaanvaardbaar risico vormt voor de fysieke veiligheid van [minderjarige A] en [minderjarige B], ook al is er onvoldoende bewijs tegen hem om hem strafrechtelijk te vervolgen. In die overtuiging handelend houdt zij de kinderen bij de vader weg. Zij is niet in staat gebleken haar strijd en het negatieve beeld van de vader los te laten.
Inmiddels is gebleken dat ook [minderjarige A] een zeer negatief en bedreigend beeld van de vader heeft. De rechtbank heeft bij beschikking van 29 oktober 2013 een begeleide omgangsregeling (BOR niveau 3) opgelegd. In het kader daarvan hebben de kinderen een eerste kennismakingsgesprek gehad met de medewerkers van de Mutsaersstichting die de omgang zouden gaan begeleiden. De kinderen hebben hierop volgens de medewerkers met veel stress in de vorm van dichtklappen en huilen gereageerd. Volgens de moeder wilde [minderjarige A] daarna niet meer eten, slapen en naar school gaan en reageerde zij depressief en agressief. De moeder heeft vervolgens contact gezocht met een kinderarts die [minderjarige A] heeft doorverwezen naar een speltherapeute. Bij deze speltherapeute is [minderjarige A] inmiddels een half jaar in behandeling. De speltherapeute omschrijft [minderjarige A] als een meisje dat een heel bedreigend beeld heeft opgebouwd van de vader en met veel gevoelens van onmacht en schrik op een eventueel gedwongen contact met hem reageert. Daarnaast heeft de therapeute aangegeven dat de vaardigheden van [minderjarige A] om voor zichzelf op te komen niet genoeg zijn ontwikkeld. Het valt de therapeute verder op dat [minderjarige A] sterk geremd is en blijft. Gezien deze omstandigheden wordt het verweer van moeder dat ondertoezichtstelling niet nodig is omdat alles goed gaat met de kinderen en [minderjarige A] enkel is dichtgeklapt door onprofessioneel gedrag van een medewerkster van de Mutsaersstichting, als onvoldoende onderbouwd verworpen.
[minderjarige B] heeft zelf nooit de kans gehad zijn vader te leren kennen. Ook hij lijdt onder de spanning die het thema “vader” oproept.
De identiteitsontwikkeling van beide kinderen is in gevaar omdat ze de kans niet krijgen de helft van hun herkomst en identiteit te leren kennen c.q. een beeld lijken te hebben van een zeer negatieve herkomst. [minderjarige A] en [minderjarige B] hebben een opvoedingsomgeving nodig waarin ze toestemming ervaren om een genuanceerd vaderbeeld op te bouwen en op een onbelaste wijze contact kunnen hebben met beide ouders. De moeder is niet in staat die omgeving te bieden nu zij niet in staat is haar strijd en het negatieve beeld van de vader los te laten. Daarmee worden [minderjarige A] en [minderjarige B] ernstig bedreigd in hun ontwikkeling.
Er is hulpverlening nodig om deze ernstige bedreiging weg te nemen. De raad adviseert voortzetting van de therapie van [minderjarige A], hulpverlening/therapie voor de moeder en hulpverlening/ondersteuning van beide ouders gericht op het thema seksueel misbruik (CLAS), niet omdat dit misbruik heeft plaatsgevonden maar omdat het al jarenlang een thema is in het leven van de ouders en de kinderen. De verwachting is dat de moeder niet vrijwillig aan hulpverlening zal meewerken als deze hulpverlening is gericht op nuancering van het vaderbeeld van de kinderen en op contact tussen de vader en de kinderen. Zij heeft immers alle aangeboden hulpverlening in het kader van de begeleide omgangsregeling van de hand gewezen en haar medewerking aan de begeleide omgangsregeling beëindigd direct na het eerste kennismakingsgesprek.
Ter zitting is niet gebleken dat deze verwachting van de raad onjuist is ingeschat. De vader heeft verklaard bereid te zijn aan hulpverlening mee te werken mits dit kan bijdragen aan het herstel van het contact tussen de kinderen en de vader.
Het verweer van de moeder dat ondertoezichtstelling de uitspraak van het Hof en een afspraak van partijen doorkruist, wordt eveneens verworpen. De raad heeft een door de wet opgedragen taak om een beschermingsonderzoek te starten indien hij dat nodig acht. Dat is in het onderhavige geval gebeurd, waarna de raad de onderhavige verzoeken tot ondertoezichtstelling van [minderjarige A] en [minderjarige B] heeft ingediend. Het is aan de kinderrechter om deze verzoeken te behandelen en hierover te oordelen, ongeacht wat de vader en de moeder in een tussen hen aanhangige procedure bij het Hof hierover hebben afgesproken en ongeacht de vraag of dit het proces dat het Hof heeft ingezet mogelijk zou verstoren. Of dit laatste het geval is, is bovendien twijfelachtig nu de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat zijn advies in deze zaak in feite de uitvoering is van wat het Hof de raad heeft opgedragen.
De verzoeken zullen daarom worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt voornoemde minderjarigen met ingang van 11 juli 2014 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de termijn van een jaar;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Koster-van der Linden, voorzitter, mr. P.H.J. Frénay en mr. E.J.M. Driessen, kinderrechters, en in het openbaar op 11 juli 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters, griffier.
AKO
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.