ECLI:NL:RBLIM:2014:6960

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
03-659446-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.B.Th. G. Steeghs
  • A.M. Schaap-Meulemeester
  • J. Iding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in relationele context

Op 5 augustus 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 3 november 2013 te Montfort, waar de verdachte, na een ruzie met zijn ex-vrouw, een pistool heeft geladen en een schot heeft gelost in de richting van haar. De rechtbank heeft op 22 juli 2014 de verdachte en de officier van justitie gehoord. De tenlastelegging omvatte meerdere alternatieven, waaronder poging tot doodslag en bedreiging met zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldeed en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte zorgvuldig gewogen. De aangeefster verklaarde dat zij zich in de slaapkamer bevond toen het schot viel, terwijl de verdachte en een getuige stelden dat zij zich niet in de schotbaan bevond. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte opzettelijk in de richting van de aangeefster had geschoten, en sprak hem vrij van de poging tot doodslag. Echter, de bedreiging met het vuurwapen werd wel bewezen geacht, gezien de omstandigheden en de verklaringen van de betrokkenen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 104 dagen, gelijk aan het voorarrest, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd een schadevergoeding van €500 aan de benadeelde partij toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van bedreiging in een relationele context, vooral met een vuurwapen, en de impact daarvan op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659446-13
Datum uitspraak : 5 augustus 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te [Geboortegegevens],
wonende te [Adresgegevens].
De raadslieden van verdachte, mr. F.A. Dronkers en mr. G.G.J. Geerlings, advocaten te Roermond, zijn verschenen.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 22 juli 2014.
De rechtbank heeft op 22 juli 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadslieden.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Montfort, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [Slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool, in elk
geval met en vuurwapen, een schot in de richting van genoemde [Slachtoffer] heeft
gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Montfort, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [Slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een
pistool, in elk geval met een vuurwapen, een schot in de richting van genoemde
[Slachtoffer] heeft gelost, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Montfort, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon genaamd [Slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een
schot in de richting van genoemde [Slachtoffer] heeft gelost, terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Montfort, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend met een pistool, in elk geval met een vuurwapen, een kogel afgevuurd
in de richting van de slaapkamer, waarin genoemde [Slachtoffer] zich bevond;
2.
hij op of omstreeks 03 november 2013 te Montfort, in elk geval in de gemeente
Roerdalen, [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op
genoemde [Slachtoffer] gericht, althans aan deze [Slachtoffer] getoond en/of (daarbij) deze
dreigend de woorden toegevoegd : "Ik schiet je kapot. Ik ga niet meer zitten,
want dan schiet ik mijzelf ook kapot.", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging doodslag wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [Slachtoffer], de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte en de bevindingen in het proces-verbaal sporenonderzoek van politie.
De officier van justitie acht de onder 2 ten laste gelegde bedreiging eveneens wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte van [Slachtoffer] en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte. Een en ander dient te worden geplaatst in de context dat kort voor de bedreiging ruzie was ontstaan tussen verdachte en [Slachtoffer], verdachte met een pistool in de ouderlijke slaapkamer een schot had gelost en [Slachtoffer] meermalen had gesommeerd het huis te verlaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraakoverweging feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 1 is ten laste gelegd. De rechtbank acht met name niet de in de ten laste gelegde alternatieven telkens gebezigde zinsnede “een schot in de richting van genoemde [Slachtoffer]” bewezen. In dit verband heeft de rechtbank bij de beoordeling van de onderhavige zaak in het bijzonder acht geslagen op de volgende aspecten.
Aangeefster [Slachtoffer] heeft verklaard dat zij zich in de zogenaamde kleine slaapkamer, gelegen tegenover de ouderslaapkamer, bevond op het moment dat het schot viel. Daartegenover staat de verklaring van verdachte, welke verklaring bevestiging vindt in de verklaring van dochter [Naam dochter] zoals door haar op 1 april 2014 bij de rechter-commissaris is afgelegd [2] . Uit laatstgenoemde verklaringen blijkt dat [Slachtoffer] zich op het moment van het schot niet in de kleine slaapkamer bevond, maar zich samen met [Naam dochter] ophield in de slaapkamer van haar dochter, gelegen naast de ouderslaapkamer. De rechtbank heeft geen aanwijzingen noch redenen om aan de betrouwbaarheid van de door [Naam dochter] bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring te twijfelen.
Zelfs indien de rechtbank uitgaat van de lezing van aangeefster [Slachtoffer] met betrekking tot het gebeuren ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verdachte “in de richting van [Slachtoffer]” heeft geschoten, zoals telkens is tenlastegelegd. Voor de beantwoording van die vraag is het van groot belang om te weten waar [Slachtoffer] zich precies in de kleine slaapkamer bevond toen het schot viel. Alleen [Slachtoffer] verklaart daarover. Zij heeft immers verklaard dat zij zich vóór het ladekastje in de kleine slaapkamer bevond toen het schot viel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn noch in het dossier, noch uit het onderzoek ter terechtzitting feiten naar voren gekomen die de lezing van [Slachtoffer] bevestigen c.q. ondersteunen dat zij zich vóór het ladekastje bevond op de kleine slaapkamer toen het schot viel. Voor dit essentiële onderdeel in haar verklaring is dan ook geen enkel steunbewijs aanwezig zodat door de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat [Slachtoffer] zich daar bevond. De rechtbank merkt in dit verband op dat het haar heeft bevreemd dat [Slachtoffer] niets heeft gemerkt van het inschot in de deur en in het ladekastje toen zij, aldus haar eigen verklaring, zich vóór het ladekastje bevond toen het schot viel, temeer nu het inschot in het ladekastje gepaard is gegaan met rondvliegende houtsnippers.
Tot slot heeft de rechtbank zich - uitgaande van de verklaring van [Slachtoffer] dat zij vóór het ladekastje stond toen het schot viel – gebogen over de vraag of er een aanmerkelijke kans bestond dat [Slachtoffer] door de in haar richting afgevuurde kogel zou zijn geraakt en daardoor het leven zou hebben gelaten c.q. zwaar lichamelijk letsel zou hebben opgelopen. De rechtbank heeft ook deze vraag negatief beantwoord. Uit het proces-verbaal sporenonderzoek met bijlagen [3] blijkt dat de politie op de plaats delict een hellende schotbaan heeft kunnen reconstrueren en dat de meest waarschijnlijke positie van de schutter (verdachte) is weergegeven in de groene arcering op de plattegrond van de woning (bijlage 1). Op grond van deze bevindingen kan gesteld worden dat [Slachtoffer] zich nooit in de (gereconstrueerde) schotbaan heeft bevonden, zodat geenszins de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat [Slachtoffer] door de afgevuurde kogel zou zijn geraakt. Hetgeen mutatis mutandis eveneens geldt als van een zogenaamd theoretisch schootveld wordt uitgegaan, zoals door de verdediging naar voren is gebracht.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook niet tot een bewezenverklaring kunnen komen voor een van de onder 1 ten laste gelegde feiten, zodat verdachte voor dit feitencomplex moet worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 2
Het oordeel van de rechtbank dat feit 2 door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven (hierna) vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Aangeefster [Slachtoffer] heeft een verklaring afgelegd [4] . Zij verklaart - kort zakelijk weergegeven - het volgende. Ik woon samen met [Verdachte] op het adres [Adres 1]. Op 3 november 2013 omstreeks 01.00 uur was ik thuis. Ik denk dat [Verdachte] rond 02.00 uur thuiskwam. Hij begon tegen mij te schelden. Ik ben daarop naar boven gelopen, naar de kleine slaapkamer. [Verdachte] kwam mij achterna en pakte uit een verhuisdoos een toilettas. Ik wist dat in deze toilettas een pistool zat. Ik zag, toen ik in de deuropening van de grote slaapkamer stond, dat [Verdachte] de kogels in het magazijn aan het laden was. Toen [Verdachte] weer tegen mij begon te schelden ben ik terug gegaan naar de kleine slaapkamer. Toen ik in de kleine slaapkamer stond hoorde ik een knal. Ik ben vervolgens via de trap naar de woonkamer gelopen. Ik zag dat [Verdachte] mij achterna kwam. Ik ben op de bank in de woonkamer gaan zitten. Ik zag dat [Verdachte] op de stoel achter de eettafel ging zitten. Ik zag het pistool plat op de eettafel liggen en dat hij zijn rechterhand plat op het pistool had liggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd. [5] Hij verklaart – kort zakelijk weergegeven – het volgende. Op 3 november 2013 kwam ik ’s nacht thuis. Ik was niet dronken. Ik heb toen ruzie gekregen met mijn ex-vrouw [Slachtoffer]. Ik was woedend. Ik denk dat ik boven en beneden in de woning heb gescholden. Ik wilde dat [Slachtoffer] direct mijn woning verliet. In mijn slaapkamer heb ik uit een toilettasje een pistool gepakt en geladen met één of twee kogels. Toen ik het pistool vast had is het pistool afgegaan. [Slachtoffer] en ik zijn daarna naar beneden gegaan. In de woonkamer is [Slachtoffer] toen op de bank en ik op een eetkamerstoel gaan zitten. Ik had het pistool mee naar beneden genomen en voor mij op tafel gelegd.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte in de gegeven omstandigheden, in het bijzonder gelet op wat er aan was vooraf gegaan als dreigend jegens [Slachtoffer] moet worden beschouwd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 3 november 2013 te Montfort [Slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een pistool aan deze [Slachtoffer] getoond.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek, met een proeftijd van 2 jaar.
Voor het geval de rechtbank (enkel) mocht komen tot een bewezenverklaring voor het onder 1 meest subsidiair en 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie een strafeis gevorderd van 15 maanden gevangenisstraf, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met aftrek, en een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de strafeisen van de officier van justitie onderling niet veel van elkaar verschillen en de bewijsmoeilijkheden illustreren voor de officier van justitie.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de gehele context waarbinnen deze bedreiging heeft plaatsgevonden, gesproken kan worden van een zeer ernstige bedreiging. Een bedreiging die voor het slachtoffer erg ingrijpend moet zijn geweest. Hoe ingrijpend deze bedreiging voor het slachtoffer is geweest blijkt uit het ingediende voegingsformulier benadeelde partij. De rechtbank slaat er acht op dat de bedreiging zich heeft afgespeeld in de relationele sfeer, terwijl [Naam dochter], de minderjarige dochter van betrokkenen ook thuis was.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het strafblad van verdachte, waaruit van eerdere justitiële contacten blijkt, alsmede van het reclasseringsrapport van 14 februari 2014.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor een langere duur dan het ondergane voorarrest in beginsel geboden en passend. Uit het onderzoek ter terechtzitting is echter naar voren gekomen dat verdachte alleen de zorg heeft voor [Naam dochter]. De rechtbank ziet daarin aanleiding om te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zijnde 104 dagen, en het daarnaast opleggen van een werkstraf voor de duur van 180 uur.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een bedrag van € 750,00 ter zake geleden immateriële schade aan de benadeelde partij toe te wijzen en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat gelet op de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Daarnaast is de verdediging van mening dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en om die reden afgewezen zou moeten worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [Slachtoffer], [Adres 2], heeft een vordering benadeelde partij ingediend met betrekking tot de als gevolg van het ten laste gelegde immateriële schade. [Slachtoffer] voornoemd heeft de immateriële schade op een bedrag van € 1.500,00 gesteld en wil die schade vergoed krijgen.
Ten laste van verdachte is het hiervoor onder 2 ten laste gelegde feit bewezen. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. De rechtbank acht voldoende causaal verband aanwezig tussen de schade van [Slachtoffer] en het door verdachte gepleegde bedreiging.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank, dat het gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een ervaringsregel is dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank te hoog voor. Zij acht een toewijzing van de vordering tot een bedrag van
€ 500,00 alleszins redelijk.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal over de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig het hierboven overwogene beslissen, zoals hierna is vermeld, alsmede over de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, thans begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 500,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 10 dagen, te betalen ten behoeve van [Slachtoffer] voornoemd, zoals hierna in het dictum genoemd.

9.Het beslag

2013100237 1 1.00 STK Toilettas
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen toilettas.
Ten aanzien van de overige op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
413793 inh.doosje patronen en patroontrees
2013100237 2 46.00 STK Munitie
9 MM LUGER
413790
2013100237 3 20.00 STK Munitie
9 MM LUGER
413788
2013100237 4 23.00 STK Munitie
9 mm
413785
zie besl.portaal 5 1.00 STK Traangas
PROTECT ANTIDOG
413727;
heeft de verdachte ter terechtzitting van 22 juli 2014 afstand gedaan, zodat deze voorwerpen geen bespreking meer behoeven.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 104 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
taakstraf voor de duur van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf binnen één jaar moet zijn verricht;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
- gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van
€ 500,00;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een som geld ten bedrage van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, ten behoeve van [Slachtoffer] voornoemd, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van de benadeelde partij niet opheft;
- bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van €500,00 ten behoeve van voornoemd slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan voornoemde benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien dit bedrag door verdachte aan voornoemde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van voornoemd slachtoffer komt te vervallen;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en toen behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen
2013100237 1 1.00 STK Toilettas;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.Th. G. Steeghs, mr. A.M. Schaap-Meulemeester, en mr. J. Iding, rechters, van wie mr. J. Iding voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. P.C.M. Müller, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 augustus 2014.
Mr. M.B.Th.G. Steeghs is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Noord opgemaakte proces-verbaal, genummerd [nummer 1] d.d. 8 januari 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van getuigenverhoor bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 1 april 2014 in de strafzaak tegen [Verdachte]
3.Proces-verbaal sporenonderzoek van politie, regio Limburg Noord. Regionale recherche, forensische opsporing,
4.Proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2013,
5.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 22 juli 2014.