ECLI:NL:RBLIM:2014:683

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3088tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de toepassing van de bestuurlijke lus in een WIA-uitkering geschil

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 27 januari 2014, wordt de bestuurlijke lus toegepast in een geschil over de toekenning van een WIA-uitkering aan eiser, die leraar lichamelijke opvoeding is en zich op 18 november 2008 ziek heeft gemeld. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts het rapport van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid (NKCV) niet als uitgangspunt heeft genomen bij de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser. Dit rapport biedt volgens de rechtbank voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser beperkingen ondervindt die het gevolg zijn van ziekte. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen, waarbij zij aanbeveelt om een andere bezwaarverzekeringsarts in te schakelen.

De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn besluit van 2 september 2013, waarin hij oordeelt dat eiser per 15 november 2011 niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen aangepaste werk. De rechtbank wijst erop dat de BVA niet heeft aangetoond dat eiser daadwerkelijk in staat was om 24,5 uur per week te werken zonder zijn gezondheid te schaden. De rechtbank benadrukt dat de BVA de scores in het NKCV-rapport had moeten vertalen naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid tekortschiet.

De rechtbank geeft verweerder zes weken de tijd om de gebreken te herstellen en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De rechtbank benadrukt dat het geding na deze tussenuitspraak beperkt blijft tot de beroepsgronden die in deze uitspraak zijn besproken. De beslissing is openbaar uitgesproken op 27 januari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 3088

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2014 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser

(gemachtigde: J.G.M. Ramaekers),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: W.J.M.H. Lagerwaard).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder wederom beslist op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 november 2011 (het primaire besluit). Verweerder heeft dat besluit herroepen en beslist dat eiser per 15 november 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser is in dienst bij Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs als leraar lichamelijke opvoeding. Eiser heeft zich op 18 november 2008 ziek gemeld. Verweerder heeft de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever verlengd tot 15 november 2011, omdat niet aan de re‑integratieverplichting was voldaan. Op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 4 november 2011 geweigerd om eiser ingaande 15 november 2011 een uitkering ingevolge de Wet WIA toe te kennen omdat eiser per die datum in staat wordt geacht zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Bij besluit van 5 april 2012 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2011 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingestelde beroep (AWB 12/666) is door de rechtbank bij uitspraak van 26 maart 2013 gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat - in weerwil van het standpunt van verweerder(s) (bezwaar)verzekeringsarts - de door eiser ingebrachte rapportage van het Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid te Nijmegen (NKCV) voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat eiser (energetische) beperkingen ondervindt, die door middel van onderzoek objectief zijn vastgesteld. De rechtbank heeft in de rapportage ook voldoende grondslag gezien voor het oordeel dat de beperkingen het gevolg zijn van ziekte.
2.
Verweerder heeft hierop de bezwaarverzekeringsarts (BVA) andermaal om advies gevraagd. Dit advies is op 30 juli 2013 uitgebracht door BVA J.L. Waasdorp. De BVA bestrijdt dat het rapport van het NKCV een deskundigenrapport is, nu slecht één persoon in dat rapport een visie heeft gegeven, en niet een multidisciplinair team van het NKCV, wat meer gebruikelijk is als de desbetreffende patiënt het onderwerp van onderzoek en behandeling door het NKCV zelf is geworden. Voorts bestrijdt de BVA het oordeel van de rechtbank dat het ondervinden van energetische beperkingen door middel van onderzoek objectief is vastgesteld. Daarnaast kan de BVA zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat invloed van andere factoren dan ziekte onvoldoende wordt geacht om niet te concluderen dat energetische beperkingen ondervonden worden ten gevolge van ziekte. De BVA ziet ten slotte niet waarom het rapport van NKCV als uitgangspunt moet worden genomen bij zijn geneeskundige beoordeling. Uit dit rapport kunnen volgens de BVA namelijk geen medische feiten worden afgeleid en is het daarom ook niet mogelijke om het verzekeringsgeneeskundige onderscheid te maken tussen factoren als uiting van ziekte en factoren niet een uiting van ziekte zijnde. Nu door een juridisch medewerker om juridische redenen is beslist om af te zien van hoger beroep, heeft de BVA om louter “pragmatische redenen” en volgens hem niet noodzakelijkerwijs op verzekeringsgeneeskundige juiste gronden geadviseerd om een uren-/duurbeperking aan te houden voor het eigen werk tot 24,5 per week. Dit omdat eiser vanaf de datum in geding tot zijn hernieuwde uitval voor dat aantal uren in staat is gebleken in zijn eigen werk werkzaam te zijn geweest. De Arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (ABB) is blijkens zijn advies van 6 augustus 2013 de mening toegedaan dat eiser niet geschikt is voor maatgevende arbeid in volle omvang. In gangbare arbeid bedraagt het verlies aan verdiencapaciteit 48,92%. Omdat de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA wordt vastgesteld op de laagste uitkomst van de berekeningen, is eiser volgens de ABB per 15 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt te achten.
3.
Verweerder stelt zich vervolgens in het bestreden besluit op basis van de onder 2 beschreven advisering op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser met ingang van 15 november 2011 (de datum in geding) minder dan 35% is, zodat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagd WIA-uitkering.
4.
Eiser is het met dit besluit niet eens. Volgens eiser miskent de BVA het gegeven dat (ex-)kankerpatiënten langdurig met vermoeidheid te maken kunnen hebben. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een artikel overgelegd uit De Telegraaf van 13 april 2013 (‘kanker de baas’) en de folder van het KWF ‘vermoeidheid na kanker’. Eiser ziet zich in zijn belangen geschaad, heeft het gevoel dat hij speelbal is van de rancune van de BVA jegens de rechtbank en voelt zich niet serieus genomen.
5.
In dit geding dient aan de hand van de beroepsgronden de vraag te worden beantwoord of het ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 26 maart 2013 genomen bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hierbij stelt de rechtbank onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak – waartegen aanvankelijk hoger beroep is ingesteld maar welk hoger beroep nadien om verweerder moverende redenen is ingetrokken – het daarin weergegeven oordeel voorop dat het rapport van het NKCV als uitgangspunt heeft te gelden bij de hernieuwde medische beoordeling. Door echter niet het rapport van het NKCV als uitgangspunt te (willen) nemen, maar de feitelijk door eiser verrichte werkzaamheden, heeft de BVA het oordeel van de rechtbank veronachtzaamd. Hij had moeten beoordelen welke beperkingen van de belastbaarheid het rapport van het NKCV oplevert. Meer in het bijzonder had de BVA de scores in het rapport van het NKCV betreffende vermoeidheid en last op concentratie dienen te vertalen naar de FML, waarbij van belang is dat deze dicht liggen bij die van extreem vermoeide kankerpatiënten en ver verwijderd zijn van die van de gemiddelde Nederlandse normpopulatie. Reeds hierom acht de rechtbank het medische rapport van 30 juli 2013 waarop verweerder het bestreden besluit mede heeft gebaseerd, ondeugdelijk. Hier komt bij dat de rechtbank door de BVA niet inzichtelijk acht gemaakt dat eiser arbeidsgeschikt is voor zijn eigen aangepaste werk voor 24,5 uur per week. De BVA heeft zijn standpunt louter gemotiveerd op het feit dat eiser feitelijk 24,5 uur per week in aangepaste vorm voor zijn werkgever heeft gewerkt. Niet beoordeeld is echter of eiser - die meerdere keren heeft aangegeven zich gedwongen te hebben gevoeld weer zo veel mogelijk aan de slag te gaan - daartoe met zijn krachten en bekwaamheden daadwerkelijk in staat was en of eiser het werk al dan niet tot schade van zijn gezondheid heeft verricht. In dit verband verwijst de rechtbank tevens naar artikel 9, aanhef en onder h, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Stb. 2000, 307).
6.
Ook de hernieuwde arbeidskundige beoordeling schiet naar het oordeel van de rechtbank tekort. In het advies van ABB J.J. van der Naald van 6 augustus 2013 zijn namelijk functies geduid met een urenomvang van om en na bij de 40 uren, terwijl blijkens de FML van 30 juli 2013 voor andere werkzaamheden dan eisers eigen werk een urenbeperking geldt van 20 uren per week en het daarom niet is toegestaan om functies te duiden met meer urenomvang. Deze omissie is desgevraagd door verweerders gemachtigde ter zitting erkend. Ook om deze reden is het bestreden besluit gebrekkig tot stand gekomen.
7.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. De rechtbank geeft verweerder hierbij ernstig in overweging om een andere BVA om advies te vragen dan zij tot nu toe in deze procedure heeft gedaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de BVA door zijn rapport van 30 juli 2013 de schijn heeft gewekt zich bij zijn oordeelsvorming niet te willen of kunnen laten leiden door het rapport van het NKCV dat hij nu eenmaal op grond van de onherroepelijke uitspraak van de rechtbank tot uitgangspunt had moeten nemen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9.
De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
10.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 januari 2014.
w.g. W.A.M. Bocken,
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 januari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.