ECLI:NL:RBLIM:2014:6802

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
03/702646-08
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wederrechtelijk voordeel uit valsheid in geschrift en witwassen

Op 30 juni 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor witwassen en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De verdachte had huurinkomsten genoten uit panden die hij had verworven door middel van valsheid in geschrift. De officier van justitie vorderde een bedrag van € 518.975,-, maar de rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en kwam tot een te ontnemen bedrag van € 117.300,-. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege schending van de procesorde en dat de huuropbrengsten die na juli 2008 waren verkregen niet ontnomen konden worden. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten uit de verhuur van de panden. De rechtbank concludeerde dat de huuropbrengsten, die voortkwamen uit de misdrijven, voor ontneming in aanmerking kwamen. Uiteindelijk werd de verdachte verplicht om € 112.300,- te betalen aan de Staat, na een korting wegens de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de processtukken en eerdere vonnissen in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/702646-08 (ontnemingsvordering)
Datum uitspraak : 30 juni 2014
Tegenspraak
Uitspraak van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres],
hierna te noemen: [verdachte].
Raadsman is mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Deze uitspraak is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 mei 2014. Aan deze behandeling is een schriftelijke voorbereiding overeenkomstig artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering voorafgegaan. De rechtbank heeft op 19 mei 2014 de officier van justitie en mr. J. de Bruin (loco mr. Weening) gehoord.
De rechtbank heeft kennis genomen van de processtukken, waaronder het vonnis van de rechtbank Maastricht van 15 oktober 2009.

2.De standpunten van de officier van justitie en de verdediging

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] heeft verkregen door middel van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en andere strafbare feiten.
Volgens de officier van justitie heeft [verdachte] wederrechtelijk voordeel genoten uit witwassen. [verdachte] heeft huuropbrengsten genoten van panden die hij door middel van het plegen van valsheid in geschrift heeft kunnen aankopen. Met en/of dankzij deze opbrengsten heeft [verdachte] bovendien nog andere panden gekocht en verhuurd.
Omdat [verdachte] tot op heden is doorgegaan met het innen van huur (met uitzondering van één specifiek pand) en derhalve het witwassen heeft gecontinueerd, moeten volgens de officier van justitie alle huuropbrengsten tot op heden worden ontnomen.
Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een ontnemingszaak moet zijn behandeld, komt de officier van justitie uit op een te ontnemen bedrag van € 518.975,-.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De officier van justitie dient volgens de raadsman primair niet-ontvankelijk te worden verklaard wegens schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde en schending van de redelijke termijn.
Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat alleen huuropbrengsten voor ontneming in aanmerking komen die [verdachte] heeft genoten tot de maand juli 2008. De officier van justitie heeft namelijk in juli 2008 conservatoir beslag gelegd op alle panden van [verdachte]. Daardoor is [verdachte] in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd, omdat zijn panden feitelijk onverkoopbaar werden en [verdachte] derhalve niet zonder grote verliezen een einde kon maken aan het verhuren daarvan. Ontneming van deze huuropbrengsten zou daarom zeer onbillijk zijn.
Verder heeft [verdachte] voor alle panden veel kosten gemaakt, die alle in mindering zouden moeten worden gebracht op het bedrag dat [verdachte] aan huurinkomsten heeft genoten.
Het uiteindelijk te ontnemen bedrag moet tot slot gematigd worden wegens voornoemde schending van een behoorlijke procesorde en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Al met al moet een op te leggen betalingsverplichting op nihil worden gesteld, aldus de raadsman.

3.De ontvankelijkheid

De raadsman heeft ter terechtzitting op 19 mei 2014 de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. Daarbij heeft de raadsman eerder gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweren herhaald. Er zou sprake zijn van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. De officier van justitie heeft volgens de raadsman onzorgvuldig gehandeld door niet te reageren op een brief van de verdediging en door in 2013 op de valreep zijn berekening substantieel te wijzigen. Tevens is er sprake van schending van de redelijke termijn. Deze schendingen zijn zo ernstig dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank heeft sinds haar verwerping van het verweer ter terechtzitting van 9 oktober 2013 geen nieuwe feiten en omstandigheden gehoord of gezien die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Aan de verdediging is voldoende ruimte geboden inhoudelijk te reageren op de late wijziging in de vordering van de officier van justitie en aan de overschrijding van de redelijke termijn wordt naar bestendige jurisprudentie compensatie geboden in de vorm van een korting op het te ontnemen bedrag. Niet-ontvankelijkheid wegens een bewuste en grove veronachtzaming van de belangen van de verdediging en/of wegens schending van de redelijke termijn acht de rechtbank niet aan de orde.

4.De uitgangspunten voor de beoordeling

Bij voormeld vonnis van 15 oktober 2009 is [verdachte] veroordeeld wegens witwassen (meermalen gepleegd) en valsheid in geschrift.
De vordering dateert van 25 juli 2011. Ter terechtzitting van 1 oktober 2009 heeft de officier van justitie conform het bepaalde in artikel 311, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering het voornemen kenbaar gemaakt een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken tegen [verdachte].
De officier van justitie heeft de vordering aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden en/of andere strafbare feiten.

5.De schatting van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel

5.1
De berekening en de motivering van de schatting [1]
Inleiding
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat [verdachte] in het tijdvak van 1 april 2005 tot en met 23 april 2008 huurinkomsten voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank achtte bewezen dat deze huurinkomsten afkomstig waren uit het plegen van valsheid in geschrift (feit 4).
Verder achtte de rechtbank bewezen dat [verdachte] een valse hypotheekaanvraag heeft opgemaakt door op die aanvraag in strijd met de werkelijkheid op te geven dat hij de woning waar die aanvraag betrekking op had, voor eigen gebruik zou aanwenden (feit 5).
Bij de beoordeling van de onderhavige ontnemingsvordering heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de volgende overwegingen uit het vonnis:
Valsheid in geschrift (paragraaf 3.3.7)
Verdachte heeft meerdere woningen in eigendom verworven in de periode van 25 maart 2003 tot en met 13 augustus 2004. In het dossier bevinden zich offertes voor hypotheekleningen, hypotheekaanvragen, hypotheekakten, akten van levering en andere geschriften. Diverse geschriften zijn door verdachte ondertekend.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bewust te hebben verzwegen, dat hij de woningen die hij aankocht, niet zelf wilde gaan bewonen, maar wilde verhuren (met uitzondering van de woning te Veldwezelt in België). Om niet door de mand te vallen heeft verdachte ook telkens bewust bij verschillende financiële instellingen hypothecaire leningen aangevraagd. Vervolgens heeft verdachte diverse hypotheekoffertes ondertekend. In strijd met de waarheid heeft verdachte daarna ook bewust de notariële akten ondertekend, waarin hij in verschillende bewoordingen de verplichting aanging niet zonder toestemming te verhuren, dan wel de woning aan te wenden voor eigen gebruik.
De rechtbank stelt vast dat verdachte weliswaar hypotheekoffertes heeft ondertekend, waarin verdachte in strijd met de waarheid, dan wel mogelijk in strijd met de algemene voorwaarden heeft aangegeven dat de woning voor eigen gebruik zou worden aangewend, maar deze offertes dienen buiten beschouwing te blijven, nu slechts ten laste is gelegd dat verdachte zich aan valsheid in geschrift heeft schuldig gemaakt met betrekking tot hypotheekaanvragen en -akten.
Ten aanzien van de notariële akten komt de rechtbank tot de conclusie dat ook deze geschriften buiten beschouwing moeten worden gelaten, nu de rechtbank van oordeel is dat in de tenlastelegging onvoldoende feitelijk tot uiting komt dat deze akten door notarissen zijn opgemaakt en niet door verdachte. Bovendien stelt de rechtbank vast dat meerdere notariële akten in andere plaatsen zijn verleden en ondertekend dan in Maastricht. Nu alleen Maastricht als pleegplaats ten laste is gelegd, hadden deze akten niet in enige bewezenverklaring kunnen worden meegenomen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte per saldo één hypotheekaanvraag valselijk heeft opgemaakt. Dit betreft de aanvraag “Optima Hypotheek aanvraag” van 13 augustus 2004. Op dit geschrift staat aangegeven dat de woning gelegen aan de [adres 1] wordt aangekocht voor eigen gebruik. Door ondertekening te Maastricht op 13 augustus 2004 heeft verdachte verklaard alle verstrekte gegevens naar waarheid te hebben ingevuld, terwijl hij voorafgaand aan deze ondertekening al voornemens was de woning te gaan verhuren, wat naar het oordeel van de rechtbank meebrengt dat hij dit geschrift valselijk heeft opgemaakt.
Het witwassen van feit 4 (paragraaf 3.3.8)
Verdachte heeft na het ondertekenen van de hiervoor beschreven hypotheekaanvraag de woning gelegen aan de [adres 2] in Maastricht in eigendom verkregen. Tevens heeft verdachte ten behoeve van de aankoop van de woning, na ondertekening van een offerte, van Obvion B.V. een hypothecaire lening verkregen.
Uit diverse huurovereenkomsten die in de administratie van verdachte zijn aangetroffen, blijkt dat verdachte deze woning in de ten laste gelegde periode heeft verhuurd. Ook op 23 april 2008 was de woning nog verhuurd.
Verdachte heeft daarom in de ten laste gelegde periode huurinkomsten genoten uit de verhuur van de woning aan de [adres 2], nadat hij deze woning door middel van het plegen van het misdrijf van valsheid in geschrift in eigendom had verkregen.
Omdat verdachte bewust een valse hypotheekaanvraag heeft gedaan op basis waarvan hij uiteindelijk de woning kon verwerven, kan het niet anders zijn, dan dat hij wist dat de huurinkomsten uit de woning uit misdrijf afkomstig waren. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Verdachte heeft in de ten laste gelegde periode uit meer woningen huurinkomsten ontvangen. Ook deze huurinkomsten waren afkomstig uit het misdrijf valsheid in geschrift op vergelijkbare wijze als de huurinkomsten uit de woning aan de [adres 2] en zijn daarom door verdachte witgewassen. Verdachte heeft ten aanzien van ook deze woningen diverse akten door de notaris doen opmaken en ondertekend. In al deze geschriften heeft verdachte bewust in strijd met de waarheid de verplichting laten vastleggen de woning voor eigen gebruik aan te zullen wenden of niet zonder toestemming te zullen verhuren.
Het gaat hierbij (
naast de woning [adres 2]) om de volgende woningen in Maastricht:
  • [adres 3];
  • [adres];
  • [adres 4];
  • [adres 5];
  • [adres 6].
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient thans te onderzoeken of [verdachte] uit de bewezenverklaarde feiten en/of andere strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In de kern betreft dit de vraag of de huuropbrengsten AJAuit de hiervoor genoemde 7 panden van [verdachte] als zodanig aangemerkt moeten worden. Daarnaast moet nog beoordeeld worden of er sprake is geweest van vervolgprofijt.
Ten aanzien van het appartement gelegen aan de [adres 2] te Maastricht is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van wederrechtelijk voordeel in de vorm van huuropbrengsten uit valsheid in geschrift. Ten aanzien van de overige 6 panden speelt het volgende.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [verdachte] ten aanzien van deze panden hypotheekoffertes en andere geschriften heeft vervalst, maar in het kader van het tenlastegelegde onder feit 5 (de valsheid in geschrift), is [verdachte] met betrekking tot deze panden vrijgesproken. Deze vrijspraak kan worden aangeduid als een “technische” vrijspraak.
De vraag is of ten aanzien van een dergelijke vrijspraak, gelet op de Geerings uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, nog wel een ontneming kan plaatsvinden. De Hoge Raad heeft deze vraag ontkennend beantwoord, zodat de huuropbrengsten uit die 6 panden niet als wederrechtelijk voordeel uit valsheid in geschrift zullen worden ontnomen. [2]
De vervolgvraag is dan of deze huuropbrengsten beschouwd kunnen worden als wederrechtelijk voordeel uit het bewezen verklaarde witwassen en uit andere strafbare feiten in de vorm van het voortdurend witwassen na de bewezenverklaarde periode.
Voor die beoordeling heeft de rechtbank gelet op het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2013. [3] Daarin heeft de Hoge Raad aangegeven dat de opvatting dat de geldbedragen die een veroordeelde voorhanden had, terwijl hij wist dat die van misdrijf afkomstig waren, alleen al daarom als wederrechtelijk voordeel moeten worden aangemerkt, onjuist is. Een dergelijk geldbedrag vormt het voorwerp van witwassen, maar kan niet worden ontnomen alleen om reden dat het een vermogensbestanddeel is dat tot voordeel
kanstrekken.
De rechtbank concludeert in het kader van de onderhavige ontnemingszaak dat de huuropbrengsten van [verdachte] voor ontneming in aanmerking komen, omdat zij hem feitelijk tot voordeel strekten. Zij zijn immers gegenereerd, nadat [verdachte] hypothecaire geldleningen had verkregen waarmee hij de panden kon kopen. Deze geldleningen waren zo te zeggen het primaire voordeel uit valsheid in geschrift. Na de reeds bij de valsheid in geschrift voorgenomen verhuur van die panden, zijn de daaruit voortkomende huuropbrengsten in zijn vermogen gevloeid en door [verdachte] voor verschillende doelen aangewend (al dan niet door middel van besparing). Dit valt bijvoorbeeld op te maken uit de overzichten van de waarde van zijn effectenportefeuille en transacties voor grote bedragen, zoals te zien op zijn bankafschriften. Aanzienlijke bedragen stonden derhalve op spaar- en beleggingsrekeningen. [4] Op deze wijze kon [verdachte] die huuropbrengsten dus verder benutten naar eigen inzicht. De huuropbrengsten zijn zo te beschouwen als de vrucht van de verhuur van de panden en zijn aangewend in het economische verkeer, nadat zij verkregen waren op basis van de door valsheid in geschrift verworven (hypothecaire) geldleningen ten behoeve van de panden. [verdachte] is door het plegen van de strafbare feiten in staat gesteld een (potentieel) winstgevende vastgoedportefeuille te beginnen en in stand te houden.
De rechtbank komt tot de volgende berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen.
De berekening van het voordeel uit witwassen
[verdachte] ontvangt tot op heden huurinkomsten uit de verhuur van de panden. De officier van justitie heeft een berekening gemaakt van deze opbrengsten en deze geschat op een bedrag van € 455.712,50 (extrapolerend tot 1 juni 2014).
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de berekening van de huuropbrengsten van de officier van justitie nagenoeg overeenkomt met hetgeen [verdachte] zelf heeft berekend, maar vervolgens aangevoerd dat [verdachte] ten aanzien van de panden zoveel kosten heeft gemaakt dat hij per saldo niets heeft verdiend.
Dat laatste acht de rechtbank niet aannemelijk. Uitgangspunt in ontnemingszaken is dat alleen kosten voor mindering in aanmerking komen die een veroordeelde heeft moeten maken teneinde het strafbare feit te kunnen begaan. Dit zijn wat voornoemde 7 panden betreft dus de kosten die [verdachte] heeft moeten maken in het kader van witwassen, in casu van het voorhanden (kunnen) hebben van huuropbrengsten.
Duidelijk is dat tegenover de huuropbrengsten van [verdachte] kosten staan die hij heeft moeten maken om de panden te kunnen verwerven en kosten om deze te kunnen (blijven) verhuren. De rechtbank acht bepaalde kosten, zoals de notariskosten bij aankoop van het pand, de hypotheekrente en reparaties die voor rekening van de verhuurder komen, zo nauw verweven met het genereren van het voordeel uit witwassen dat deze redelijkerwijs voor aftrek in aanmerking komen. Door in het geheel geen rekening te houden met die kosten zoals de officier van justitie doet, wordt teveel afbreuk gedaan aan het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel, dat weer een ander uitgangspunt in ontnemingszaken vormt. De rechtbank acht het echter onwaarschijnlijk dat [verdachte] gedurende al die jaren alleen maar geld heeft moeten toeleggen op zijn panden. Als dat zo zou zijn geweest, is het onverklaarbaar waarom [verdachte] er niet in een eerder stadium mee is opgehouden.
De rechtbank moet dus rekening houden met kosten, maar de vraag is met welke kosten precies. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Een reële, gedetailleerde berekening van kosten valt niet te maken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank vooral veroorzaakt wordt door de omstandigheid dat [verdachte] een onvolledige huuradministratie heeft bijgehouden. De rechtbank heeft in dit verband in het vonnis immers overwogen dat: “verdachte als verhuurder onprofessioneel te werk ging: zijn huuradministratie was slordig en hij stond onverschillig tegenover het gebruik van zijn panden, zolang hij er maar geen last van had en de huur werd betaald.”
In deze stand van (onprofessioneel) administreren is sinds het wijzen van het vonnis geen voor de rechtbank merkbare verbetering gekomen. Dit brengt mee dat de rechtbank geen reële schatting mogelijk acht van het wederrechtelijk voordeel door rekening te houden met het door [verdachte] aan de hand van overgelegde stukken geschetste “kostenplaatje”, zonder ook over een gelijkwaardige onderbouwing van “het inkomstenplaatje” te beschikken. Bij gebrek aan voldoende verifieerbare gegevens gaat de rechtbank daarom uit van de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting op 9 oktober 2009.
[verdachte] heeft verklaard dat hij streefde naar ongeveer € 150,- verdienste per verhuurde woning. Nu [verdachte] gedurende jaren is doorgegaan met het verhuren van de panden, acht de rechtbank dit een reëel bedrag, waarbij zij nog aanneemt dat [verdachte] hiermee heeft bedoeld € 150,-
per maand. Daarmee komt de rechtbank tot de volgende berekening, waarbij zij als einddatum 1 juni 2014 hanteert:
- [adres 3]
Verhuurd vanaf augustus 2003 [5] : 130 maanden
- [adres 3]
Verhuurd vanaf augustus 2003 [6] : 130 maanden
- [adres 2]
Verhuurd vanaf september 2004 [7] tot en met juni 2013 [8] : 106 maanden
- [adres]
Verhuurd vanaf april 2004 [9] tot en met januari 2009 [10] : 58 maanden
- [adres 4]
Verhuurd vanaf mei 2004 [11] : 121 maanden
- [adres 5]
Verhuurd vanaf juni 2004 [12] : 120 maanden
- [adres 6]
Verhuurd vanaf september 2004 [13] : 117 maanden
Totaal: 782 maanden x € 150,- =
€ 117.300,
-aan huuropbrengsten.
Vervolgprofijt?
Onderzocht moet verder worden in hoeverre het voorhanden hebben van een continue stroom huuropbrengsten geleid heeft tot ander voordeel, waarbij in het bijzonder te denken valt aan de waardevermeerdering van de panden en de aankoop van de panden [adres 7] en [adres 7], die [verdachte] in 2007 zonder hypothecaire leningen heeft verworven.
Aan de hand van alle stukken die in de onderhavige procedure beschikbaar zijn, is dit echter een onmogelijke opgave. Een beredeneerde schatting op basis van deze stukken zal op zoveel onzekere factoren rusten, dat de rechtbank zich daaraan niet waagt, omdat het maar de vraag is of dit een reële schatting oplevert.
Aan de hand van taxaties zou berekend kunnen worden of [verdachte] ten aanzien van een bepaald pand thans een daadwerkelijk positief resultaat heeft bereikt in de zin dat de waarde van het pand groter is dan de eerder door [verdachte] betaalde koopprijs. Deze taxaties heeft de rechtbank echter niet en uit de gegevens die er wel zijn, te weten de WOZ-waarden per 1 januari 2012, kan worden aangenomen dat er eerder sprake is van verlies. Daar komt nog bij dat het ook maar de vraag is of er na aflossing van de hypothecaire schulden die [verdachte] ten aanzien van die panden heeft, een reële winst zou kunnen worden vastgesteld.
Met betrekking tot het appartement aan de [adres 2] kan worden geconcludeerd dat [verdachte] feitelijk niet heeft kunnen profiteren van enige waardevermeerdering. Het appartement is immers gekocht voor een bedrag van € 69.000,- en in juli 2013 verkocht voor een bedrag van € 34.000,-, waarbij er tevens sprake is van een restschuld bij Obvion hypotheken van € 36.841,-.
Er kan naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet van wederrechtelijk vervolgprofijt in de vorm van waardevermeerdering worden gesproken ten aanzien van de panden.
Evenmin valt op basis van het beschikbare dossier te becijferen in welke mate de huuropbrengsten, na vermenging met het overige (legale) vermogen van [verdachte] hem in staat gesteld hebben de panden in de [adres 7] aan te kopen. Dat zou een complex financieel onderzoek vergen, dat de rechtbank -mede gezien het tijdsverloop in deze zaak- niet zal entameren, nu daarbij niet alleen relevant is over welk inkomen uit arbeid [verdachte] beschikte, maar ook over welk ander vermogen voor hem vóór 2003 ter beschikking stond.
De rechtbank zal alles afwegend alleen huuropbrengsten betrekken bij haar schatting van het wederrechtelijk voordeel. Het bedrag van € 117.300,- aan huuropbrengsten komt voor ontneming in aanmerking.
5.2
De op te leggen betalingsverplichting
[verdachte] heeft wederrechtelijk voordeel genoten uit de feiten waarvoor hij veroordeeld is en andere strafbare feiten voor een bedrag van € 117.300,-. Dit bedrag zal door hem moeten worden betaald aan de Staat, nadat daarop nog een korting wordt verleend wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een ontnemingszaak moet zijn behandeld.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat er geen voordeel berekend mag worden over de periode augustus 2008 tot 1 juni 2014. De officier van justitie moet ten aanzien van die periode niet-ontvankelijk worden verklaard of de rechtbank moet gebruik maken van haar matigingsbevoegdheid, omdat ontneming van voordeel over die periode tot zeer onbillijke resultaten zou leiden.
Volgens de raadsman heeft de officier van justitie [verdachte] vanaf juli 2008 in een onmogelijke positie gebracht. Door het leggen en handhaven van conservatoir beslag sinds juli 2008 op de panden van [verdachte] heeft de officier van justitie het praktisch onmogelijk gemaakt voor [verdachte] om de panden te verkopen en hem zo genoodzaakt te blijven voldoen aan zijn hypothecaire verplichtingen door middel van de opbrengst uit de verhuur. Daarmee zou het onredelijk zijn alsnog deze huuropbrengsten bij een voordeelsberekening te betrekken, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft hiertegen ingebracht dat het openbaar ministerie in het algemeen altijd meewerkt aan de verkoop van panden waarop beslag rust en dat de omstandigheid dat het appartement aan de [adres 2] op initiatief van Obvion hypotheken uiteindelijk met verlies is verkocht, voor risico van [verdachte] moet blijven.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Met het leggen van conservatoir beslag heeft [verdachte] niet volledig vrij over de panden kunnen beschikken. Het beslag levert bovendien mogelijk een belemmering op om potentiële kopers bereid te vinden een overeenkomst met [verdachte] aan te gaan. Daarmee is echter nog niet gezegd dat het praktisch gezien volledig onmogelijk is geweest een pand te verkopen, al dan niet in overleg met het openbaar ministerie. De raadsman heeft de officier van justitie in het algemeen verweten geweigerd te hebben het beslag op te heffen, maar heeft niet voldoende onderbouwd of gedocumenteerd dat het openbaar ministerie in concreto geweigerd heeft mee te werken aan de verkoop van de [adres 2] dan wel van de andere panden. Van de zijde van [verdachte] is niet gesteld of gebleken dat [verdachte] pogingen heeft ondernomen (een van) de panden te verkopen en daar niet in geslaagd is door gebrek aan medewerking van het openbaar ministerie. Daarom is er geen reden het te ontnemen bedrag te matigen.
Redelijke termijn
De rechtbank gaat uit van een aanvangsdatum voor de redelijke termijn van 9 september 2011, de dag waarop de ontnemingsvordering ter zitting aanhangig is gemaakt. Nu de rechtbank heden uitspraak doet, brengt dit in beginsel mee dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn (van 2 jaar) met 10 maanden. Regel is dat deze overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van het ontnemingsbedrag. Overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 [14] hanteert de rechtbank daarbij een kortingspercentage van 10 % met een maximum van € 5.000,- . De rechtbank ziet geen reden een hogere korting toe te passen. De rechtbank zal derhalve aan [verdachte] de verplichting tot betaling aan de Staat opleggen van een bedrag van € 117.300,- minus € 5.000,- = € 112.300,-.

6.De toegepaste wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van
€ 117.
300,
-(zegge: honderdzeventienduizenddriehonderd euro);
- legt [verdachte] de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
van een bedrag van € 112.
300,
-(zegge: honderdtwaalfduizenddriehonderd euro).
Deze uitspraak is gegeven door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2014.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/702646-08 (ontnemingsvordering)
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 30 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
wonende aan de [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
[verdachte] is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt de beslissing uit en geeft [verdachte] kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Het bewijs ten aanzien van de ontnemingsberekening ontleent de rechtbank aan het ontnemingsdossier, alsmede aan de stukken die in het kader van de schriftelijke voorbereiding ex artikel 511d van het Wetboek van Strafvordering zijn ingebracht door de officier van justitie en de raadsman. Dit zijn alle wettige bewijsmiddelen en door middel van voetnoten wordt naar de vindplaatsen verwezen.
2.Arrest van 9 september 2008, gepubliceerd onder ECLI:NL:2008:BF0090.
3.Gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2013:BY5217.
4.P. 955/6 van het ontnemingsdossier, de geschriften Renseignementen Informatie Systeem en p. 993 van het ontnemingsdossier, het geschrift Excel overzicht van Postbank rekeningnummer 3727987, een afschrijving van € 12.500,- naar een hoog dividend obligatiefonds op 28 januari 2004, alsmede p. 1014 van het ontnemingsdossier, het geschrift Excel overzicht van Postbank rekeningnummer 3727987, een afschrijving van € 28.000,- met omschrijving internetsparen op 13 april 2005.
5.P. 331 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
6.P. 396 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
7.P. 657 Het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd, gedateerd 28 juli 2004.
8.Het geschrift Kadastraal bericht object, toestandsdatum 13 mei 2014, waaruit volgt dat het appartement is verkocht in juli 2013.
9.P. 442 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
10.Het geschrift ID-staat SKDB d.d. 7 april 2014, waarop staat vermeld dat dit het GBA-adres van [verdachte] is. [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard aldaar woonachtig te zijn.
11.P. 496 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
12.P. 549 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
13.P. 592 van het ontnemingsdossier, het geschrift Huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
14.Gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2008: BD2578.