ECLI:NL:RBLIM:2014:6800

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
04/804114-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding voor immateriële schade en gederfde inkomsten na onterecht in verzekeringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoekschrift van een verzoekster die schadevergoeding eiste van de Staat wegens onterecht ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.P.J.C. Heuvelmans, had een vergoeding van € 4.430,00 voor immateriële schade, € 2.172,70 voor gederfde uitkeringsinkomsten en € 280,00 voor de kosten van het indienen van het verzoekschrift aangevraagd. De rechtbank heeft het verzoek op 19 februari 2014 ontvangen en op 29 april 2014 in een openbare enkelvoudige raadkamer behandeld. De rechtbank kende de verzoekster een vergoeding van € 4.430,00 toe voor immateriële schade, maar verwees het overige verzoek door naar de meervoudige raadkamer.

Tijdens de behandeling op 24 juni 2014 heeft de raadsvrouw van de verzoekster, mr. S.M.E.L. van Knippenberg, een verhoging van de gederfde uitkeringsinkomsten aangevraagd. De rechtbank heeft de verzoekster niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot verhoging van de gederfde uitkeringsinkomsten, omdat dit verzoek te laat was ingediend. De rechtbank heeft echter wel de verzoekster ontvankelijk verklaard in haar verzoek voor de immateriële schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de normbedragen voor schadevergoeding wegens onterecht in verzekeringstelling in beginsel alleen immateriële schade dekken. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat goed onderbouwde gederfde inkomsten voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze schade nauwkeurig kan worden berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verzoekster een schadevergoeding van € 1.662,70 voor gederfde inkomsten toegekend, na aftrek van besparingen op levensonderhoud tijdens de detentieperiode. Daarnaast is er een vergoeding van € 820,00 toegekend voor de kosten van de raadsman. De rechtbank heeft de verzoekster voor het overige in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze beschikking staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummers : 14/153 en 14/154
Parketnummer : 04/804114-11
Beschikking van de meervoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
in deze zaak woonplaats kiezende te 5913 AN Venlo, Burgemeester van Rijnsingel 15, ten kantore van haar raadsman, mr. M.P.J.C. Heuvelmans, advocaat te Venlo.

1.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 4.430,00 voor de immateriële schade die de verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
  • € 2.172,70 voor de uitkeringsinkomsten die de verzoekster stelt te hebben gederfd ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
  • € 280,00 voor de kosten voor het indienen van het onderhavige verzoekschrift, dan wel ten bedrage van € 550,00 voor de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.

2.De procesgang

Het verzoekschrift is op 19 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft het onderhavige verzoek op 29 april 2014 in openbare enkelvoudige raadkamer behandeld. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank aan de verzoekster een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toegekend tot een bedrag van € 4.430,00 voor geleden schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Voor het overige heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige raadkamer.
Bij faxbericht van 20 juni 2014 heeft de raadsvrouw van de verzoekster, mr. S.M.E.L. van Knippenberg, advocaat te Venlo, verzocht de schadevergoeding vanwege gederfde uitkeringsinkomsten te verhogen tot een bedrag van € 2.184,17.
De rechtbank heeft het verzoek, voor zover dat op 29 april 2014 niet is toegewezen, op 24 juni 2014 in openbare meervoudige raadkamer behandeld. De rechtbank heeft bij die gelegenheid gehoord de officier van justitie en de raadsvrouw van de verzoekster.
De verzoekster is niet in persoon in raadkamer verschenen.
Na het onderzoek in raadkamer heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald op 8 juli 2014 uitspraak te zullen doen.

3.Standpunten van de verzoekster en de officier van justitie

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verzochte vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt, nu de forfaitaire vergoeding slechts ziet op immateriële schade.
Ten aanzien van de verhoging van de gederfde uitkeringsinkomsten heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het bankafschrift, waaruit deze inkomensderving blijkt, pas onlangs is achterhaald.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de forfaitaire vergoeding in beginsel zowel materiële als immateriële schade behelst. Niettemin kan bovenop het forfaitaire bedrag vermogensschade worden vergoed, indien deze schade goed onderbouwd is. De officier van justitie meent dan ook dat de gederfde inkomsten voor vergoeding in aanmerking komen, zij het dat hierop de besparingen op grond van de NIBUD-normen afgetrokken dienen te worden.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
Gelet op het feit dat er twee raadkamerbehandelingen hebben plaatsgevonden, namelijk op 29 april 2014 en 24 juni 2014, heeft de raadsvrouw in raadkamer verzocht om, naast het bedrag voor het indienen van het verzoekschrift, tweemaal de vergoeding voor de behandeling van het verzoekschrift toe te wijzen.
De officier van justitie heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

4.De beoordeling

4.1
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd door een brief van de officier van justitie van 21 november 2013 aan de verzoekster met de mededeling dat de strafzaak is geseponeerd.
De rechtbank is bevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat de verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek, voor zover dat is verhoogd bij faxbericht d.d. 20 juni 2014, nu dit te laat is ingediend, terwijl die vermogensschade wel al bekend was ten tijde van het indienen van het verzoek op 19 februari 2014, en bovendien niet door de verzoekster is ondertekend. Voor het overige is de verzoekster in haar verzoek ontvankelijk.
De zaak tegen de verzoekster is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
4.2
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De rechtspraak heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Naast deze oriëntatiepunten, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging, is in de loop der jaren door de rechtspraak (het LOVS) nog een aantal andere afspraken ter bevordering van de rechtseenheid gemaakt, waaronder normbedragen voor de schadevergoeding wegens ‘ten onrechte’ in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Op dit moment zijn de normbedragen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering:
  • voor het verblijf in een politiecel: € 105,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring: € 80,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting: € 80,00 + € 25,00 per dag.
In de afgelopen jaren hebben de verschillende gerechten de vraag of deze normbedragen slechts zien op immateriële schade of dat ze ook vermogensschade bevatten, wisselend beantwoord. Nog altijd is er geen vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
In de afgelopen periode was het uitgangspunt van de rechtbank Limburg dat de normbedragen in beginsel zowel immateriële als materiële schade behelzen en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken, indien toepassing ervan tot een onbillijke situatie zou leiden. Met deze beschikking formuleert de rechtbank Limburg een nieuw uitgangspunt, hetgeen hierna wordt toegelicht.
De rechtbank is, gelet op de relatief beperkte hoogte van de normbedragen, van oordeel dat deze bedragen slechts zouden moeten zien op vergoeding van immateriële schade. Immers, indien deze normbedragen ook een component vermogensschade zouden behelzen, zou de hoogte van het resterende bedrag voor de immateriële schadevergoeding in veel gevallen verwaarloosbaar zijn, hetgeen tot een onbillijke situatie en, afhankelijk van de hoogte van de vermogensschade, tot rechtsongelijkheid leidt. Bovendien is de rechtbank bij nader inzien van oordeel dat als uitgangspunt voor vergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te gelden dat een vergoeding wordt toegekend voor daadwerkelijk geleden vermogensschade als rechtstreeks gevolg van ondergane detentie. In dit systeem zou niet passen dat voor die schade een forfaitaire component ligt besloten in de normbedragen, temeer daar vermogensschade, zeker in de vorm van gederfde inkomsten, nauwkeurig kan worden berekend, hetgeen op zich al meebrengt dat voor de berekening daarvan geen behoefte bestaat aan het hanteren van forfaitaire bedragen. (Zie: ECLI:NL:GHDHA:2014: 1594.) Dit betekent dat goed onderbouwde gederfde inkomsten, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
Het voorgaande impliceert dat verzoekster in beginsel aanspraak zou kunnen maken op een bedrag van € 2.172,70 als schadevergoeding voor gederfde inkomsten. Verzoekster heeft echter gedurende haar detentieperiode kosten van levensonderhoud bespaard. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze besparingen op het toe te kennen bedrag ter vergoeding van vermogensschade in mindering te worden gebracht.
Voor de hoogte van deze besparingen zoekt de rechtbank aansluiting bij het normbedrag dat het NIBUD ter zake heeft berekend, te weten een bedrag van € 10,00 per dag. Uitgaande daarvan en in aanmerking genomen dat verzoekster 51 dagen in detentie heeft doorgebracht, dient een bedrag van € 510,00 op het verzochte bedrag in mindering te worden gebracht.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om het bedrag van € 1.662,70 als schadevergoeding voor gederfde inkomsten aan verzoekster toe te kennen.
4.3
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
De rechtbank zal op gronden van billijkheid voor de kosten van een raadsman/-vrouw in verband met de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift de vergoeding toekennen van € 820,00 inclusief BTW (€ 280,00 voor het indienen en tweemaal € 270,00 voor de behandeling van het verzoekschrift).

5.Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 1.662,70 (zegge: zestienhonderdtweeënzestig euro en zeventig eurocent);
  • kent aan verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 820,00 (zegge: achthonderdtwintig euro);
  • verklaart verzoekster voor het overige in haar verzoek niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. Bosma, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 8 juli 2014. [1]
De rechtbank Limburg, meervoudige kamer in strafzaken, beveelt aan de griffier de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 2.482,70 (zegge: tweeduizendvierhonderdtweeëntachtig euro en zeventig eurocent) op rekeningnummer 17.38.34.175 ten name van de derdengeldrekening van Heuvelmans Advocaten, zodra bovengenoemde beschikking onherroepelijk is geworden.
Aldus gedaan op 8 juli 2014 door mr. L.P. Bosma, voorzitter.

Voetnoten

1.