ECLI:NL:RBLIM:2014:6799

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
04/850403-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding wegens onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoekschrift van een verzoeker die schadevergoeding eiste van de Staat wegens onterecht in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. De verzoeker, woonachtig te Sittard, had een schadevergoeding van in totaal € 8.555,00 aangevraagd voor immateriële schade, gederfde inkomsten en kosten voor het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank heeft het verzoek op 3 februari 2014 ontvangen en na behandeling op 29 april 2014 een gedeeltelijke vergoeding toegekend van € 8.555,00 voor immateriële schade, maar de overige verzoeken zijn doorverwezen naar de meervoudige raadkamer.

Tijdens de behandeling in de meervoudige raadkamer op 24 juni 2014 is de officier van justitie gehoord, evenals de raadsman van de verzoeker. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in totaal 15 weken in voorarrest heeft doorgebracht en dat de normbedragen voor schadevergoeding volgens artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering in beginsel alleen immateriële schade dekken. De rechtbank heeft echter besloten dat goed onderbouwde gederfde inkomsten ook voor vergoeding in aanmerking komen, naast de forfaitaire bedragen.

De rechtbank heeft de gederfde inkomsten van de verzoeker berekend op € 3.920,00, na inachtneming van besparingen op levensonderhoud tijdens de detentie. De schadevergoeding voor de ontruiming van de loods is afgewezen, omdat deze niet als rechtstreekse schade van het voorarrest kan worden aangemerkt. Daarnaast is een vergoeding van € 540,00 voor de kosten van de raadsman toegekend. De rechtbank heeft de beschikking uitgesproken in openbare raadkamer en de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Rekestnummers : 14/119 en 14/120
Parketnummer : 04/850403-12
Beschikking van de meervoudige raadkamer van de rechtbank Limburg op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
in deze zaak woonplaats kiezende te Sittard, Engelenkampstraat 76, ten kantore van zijn raadsman, mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.

1.De inhoud van het verzoekschrift

Het verzoekschrift strekt tot het toekennen van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van
  • € 8.555,00 voor de immateriële schade die de verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
  • € 6.054,90 voor de inkomsten die de verzoeker stelt te hebben gederfd ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis;
  • € 424,25, dan wel € 424,55, voor de schade die de verzoeker stelt te hebben geleden ten gevolge van een ontruiming die hij, wegens het voorarrest, door derden heeft moeten laten uitvoeren;
  • € 275,00 voor de kosten voor het indienen van het onderhavige verzoekschrift, dan wel ten bedrage van € 540,00 voor de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.

2.De procesgang

Het verzoekschrift is op 3 februari 2014 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft het onderhavige verzoek op 29 april 2014 in openbare enkelvoudige raadkamer behandeld. Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank aan de verzoeker een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toegekend tot een bedrag van € 8.555,00 voor geleden schade ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Voor het overige heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de meervoudige raadkamer.
De rechtbank heeft het verzoek, voor zover dat op 29 april 2014 niet is toegewezen, op 24 juni 2014 in openbare meervoudige raadkamer behandeld. De rechtbank heeft bij die gelegenheid gehoord de officier van justitie en de raadsman van de verzoeker. De verzoeker is niet in persoon in raadkamer verschenen.
Na het onderzoek in raadkamer heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en bepaald op 8 juli 2014 uitspraak te zullen doen.

3.Standpunten van de verzoeker en de officier van justitie

Ten aanzien van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De raadsman heeft aangevoerd dat de verzochte vermogensschade voor vergoeding in aanmerking komt, nu de forfaitaire vergoeding, bij gebrek aan een contra-indicatie, slechts ziet op immateriële schade.
Ten aanzien van de kosten voor het ontruimen van de loods heeft de raadsman aangevoerd dat deze schadepost een rechtstreeks gevolg is van het voorarrest, omdat de verzoeker niet in de gelegenheid was zelf de loods te ontruimen.
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de forfaitaire vergoeding in beginsel zowel materiële als immateriële schade behelst. Niettemin kan bovenop het forfaitaire bedrag vermogensschade worden vergoed, indien deze goed onderbouwd is. De officier van justitie meent dan ook dat de gederfde inkomsten voor vergoeding in aanmerking komen, zij het dat er volgens haar een rekenfout in de berekening staat.
De schade ten gevolge van de ontruiming van de loods acht de officier van justitie niet toewijsbaar, nu deze niet rechtstreeks het gevolg is van het voorarrest.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
Over dit verzoek heeft de raadsman noch de officier van justitie zich in raadkamer uitgelaten.

4.De beoordeling

4.1
De bevoegdheid van de rechtbank en de ontvankelijkheid van het verzoek
De zaak met bovengenoemd parketnummer is geëindigd door een inmiddels onherroepelijk vonnis van deze rechtbank van 26 maart 2013, waarbij de verzoeker is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. Het aanvankelijk door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is op 4 november 2013 ingetrokken.
De rechtbank is bevoegd en het verzoekschrift is tijdig ter griffie ingediend.
De zaak tegen de verzoeker is, voor wat betreft de ten laste gelegde feiten waarvoor de verzoeker in verzekering en voorlopige hechtenis heeft verbleven, geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel.
4.2
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering
De rechtspraak heeft oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld. Naast deze oriëntatiepunten die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging, is in de loop der jaren door de rechtspraak (het LOVS) nog een aantal andere afspraken ter bevordering van de rechtseenheid gemaakt, waaronder normbedragen voor de schadevergoeding wegens ‘ten onrechte’ in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Op dit moment zijn de normbedragen ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering:
  • voor het verblijf in een politiecel: € 105,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring: € 80,00 per dag;
  • voor het verblijf in een huis van bewaring in beperkingen of in een extra beveiligde inrichting: € 80,00 + € 25,00 per dag.
In de afgelopen jaren hebben de verschillende gerechten de vraag of deze normbedragen slechts zien op immateriële schade of dat ze ook vermogensschade bevatten, wisselend beantwoord. Nog altijd is er geen vaste lijn in de jurisprudentie te ontdekken.
In de afgelopen periode was het uitgangspunt van de rechtbank Limburg dat de normbedragen in beginsel zowel immateriële als materiële schade behelzen en dat van dit uitgangspunt slechts wordt afgeweken, indien toepassing ervan tot een onbillijke situatie zou leiden. Met deze beschikking formuleert de rechtbank Limburg een nieuw uitgangspunt, zoals hierna wordt toegelicht.
De rechtbank is, gelet op de relatief beperkte hoogte van de normbedragen, van oordeel dat deze bedragen slechts zouden moeten zien op vergoeding van immateriële schade. Immers, indien deze normbedragen ook een component vermogensschade zouden behelzen, zou de hoogte van het resterende bedrag voor de immateriële schadevergoeding in veel gevallen verwaarloosbaar zijn, hetgeen tot een onbillijke situatie en, afhankelijk van de hoogte van de vermogensschade, tot rechtsongelijkheid leidt. Bovendien is de rechtbank bij nader inzien van oordeel dat als uitgangspunt voor vergoeding op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering dient te gelden dat een vergoeding wordt toegekend voor daadwerkelijk geleden vermogensschade als rechtstreeks gevolg van ondergane detentie. In dit systeem zou niet passen dat voor die schade een forfaitaire component ligt besloten in de normbedragen, temeer daar vermogensschade, zeker in de vorm van gederfde inkomsten, nauwkeurig kan worden berekend, hetgeen op zich al meebrengt dat voor de berekening daarvan geen behoefte bestaat aan het hanteren van forfaitaire bedragen. (Zie: ECLI:NL:GHDHA:2014: 1594.) Dit betekent dat goed onderbouwde gederfde inkomsten, naast toekenning van het forfaitaire bedrag, in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de hoogte van de gederfde inkomsten overweegt de rechtbank het volgende.
De verzoeker heeft vijftien weken, te weten van 27 november 2012 tot en met 12 maart 2013, in voorarrest doorgebracht.
In zijn verzoekschrift heeft de verzoeker aangegeven dat hij in een periode van negen weken voorafgaand aan zijn aanhouding en inverzekeringstelling gemiddeld netto € 403,66 per week heeft verdiend en voor de gehele periode van zijn voorarrest een bedrag van € 6.054,90 heeft gederfd.
De rechtbank komt echter uit op een ander bedrag. Uit de overgelegde loonstroken blijkt dat de verzoeker in de periode van negen weken voorafgaande aan zijn voorarrest in totaal een bedrag van € 2.988,02 netto heeft verdiend. Dit komt neer op een bedrag van € 332,00 per week. Gedurende de vijftien weken voorarrest heeft de verzoeker dan een netto-inkomen gederfd van € 4.980,00.
Het voorgaande impliceert dat verzoeker in beginsel aanspraak zou kunnen maken op voormeld bedrag als schadevergoeding voor gederfde inkomsten. Verzoeker heeft echter gedurende zijn detentieperiode kosten van levensonderhoud bespaard. Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze besparingen op het toe te kennen bedrag ter vergoeding van vermogensschade in mindering te worden gebracht.
Voor de hoogte van deze besparingen zoekt de rechtbank aansluiting bij het normbedrag dat het NIBUD ter zake heeft berekend, te weten een bedrag van € 10,00 per dag. Uitgaande daarvan en in aanmerking genomen dat verzoeker 106 dagen in detentie heeft doorgebracht, dient een bedrag van € 1.060,00 op vorenbedoeld bedrag in mindering te worden gebracht.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om een bedrag van € 3.920,00 als schadevergoeding voor gederfde inkomsten aan verzoeker toe te kennen.
De verzochte schadevergoeding voor de ontruiming van de loods zal de rechtbank niet toewijzen, nu deze post niet als rechtstreekse schade ten gevolge van het voorarrest kan worden aangemerkt. De schade is een rechtstreeks gevolg van de ontruimingsbeslissing van de verhuurder en slechts een afgeleid gevolg van de detentie.
4.3
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering
De rechtbank zal op gronden van billijkheid voor de kosten van een raadsman in verband met de indiening en behandeling van het onderhavige verzoekschrift de verzochte vergoeding toekennen van € 540,00 inclusief BTW.

5.Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 3.920,00 (zegge: drieduizendnegenhonderdtwintig euro);
- wijst af het meer of anders verzochte in het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering;
- kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering toe tot een bedrag van € 540,00 (zegge: vijfhonderdveertig euro).
Deze beschikking is gegeven door mr. L.P. Bosma, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. E.W.A. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en uitgesproken in openbare raadkamer van deze rechtbank van 8 juli 2014. [1]
De rechtbank Limburg, meervoudige kamer in strafzaken, beveelt aan de griffier de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 4.460,00 (zegge: vierduizendvierhonderdzestig euro) op rekeningnummer 54.95.08.791 ten name van Stichting Beheer Derdengelden ABN-AMRO Sittard, zodra bovengenoemde beschikking onherroepelijk is geworden.
Aldus gedaan op 8 juli 2014 door mr. L.P. Bosma, voorzitter.

Voetnoten

1.