In deze zaak gaat het om een beroep tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het veranderen van de werking van een pluimveehouderij. Eiser, wonende in Stramproy, betwist de geldigheid van het geuronderzoek dat aan de vergunning ten grondslag ligt. Hij stelt dat de geurbelasting op nabijgelegen woningen niet voldoet aan de eisen van artikel 3, vierde lid, van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat de omgevingsvergunning in strijd met de Wgv is verleend voor de woning van eiser. De geurbelasting ter plaatse van eisers woning is in de nieuwe vergunde situatie zelfs verbeterd ten opzichte van de eerdere vergunning. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt, conform artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het procesverloop in detail beschreven, inclusief de eerdere uitspraak van 23 november 2012, waarin een eerdere vergunning was vernietigd. Eiser heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat de geurbelasting te hoog is en dat de vergunning ten onrechte is verleend. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de berekeningen van eiser onjuist zijn en dat de vergunninghouder de juiste gegevens heeft aangeleverd. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, maar dat zijn beroep ongegrond is.
De rechtbank heeft de zaak op 22 juli 2014 behandeld en de uitspraak is openbaar gemaakt. De beslissing is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State.