3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 19 juli 2011 heeft [slachtoffer] telefonisch contact gezocht met de politie. Zij deelde mede dat zij aangifte wilde doen van seksueel misbruik, gepleegd door haar pleegvader tussen haar 14e en 18e levensjaar.
Op 8 september 2011 hebben functionarissen van de zedenpolitie een informatief gesprek met [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, gevoerd. Zij verklaarde dat zij, toen zij bijna 13 jaar oud was, in het pleeggezin van verdachte en zijn toenmalige partner, [naam pleegmoeder], in Maastricht werd geplaatst. Toen [slachtoffer] 14 jaar was en inmiddels ongeveer één jaar in dit gezin verbleef, had verdachte op het moment dat [slachtoffer] boven op haar kamer huiswerk aan het maken was, haar borsten met zijn handen vastgehouden. Na deze keer kwam verdachte vaker naar [slachtoffer] toe en hield dan ook haar borsten met zijn handen vast. Ook kwam verdachte vaker op haar kamer als [slachtoffer] naar bed ging; hij ging dan met zijn hand in haar broekje. Daarnaast moest [slachtoffer] soms van verdachte naar beneden komen als haar pleegmoeder sliep, waarna zij en verdachte seks hadden.
Omstreeks juni 2006heeft de pleegmoeder van [slachtoffer] het gezin verlaten. De seks tussen verdachte en [slachtoffer] ging daarna door. Op een gegeven moment ontstonden er problemen in het pleeggezin waardoor alle pleegkinderen, onder wie [slachtoffer], in september 2006 uit huis werden geplaatst. Ongeveer twee weken later is [slachtoffer] teruggeplaatst bij verdachte. Volgens [slachtoffer] ging de seks tussen haar en verdachte vanaf dat moment door en hadden zij en verdachte soms wel 2 of 3 keer per week seks; ze leefden toen als man en vrouw. Op een gegeven moment is [slachtoffer] dat normaal gaan vinden en is zij van verdachte gaan houden. Vlak voor haar 18e verjaardag had [slachtoffer] een eindgesprek met [betrokkene], een medewerkster van Bureau Jeugdzorg. Zij bleek op dat moment zwanger te zijn. Zij heeft deze zwangerschap ook voldragen en is op 17 november 2009 bevallen van een dochter, [naam dochter] genaamd.
Op 27 september 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaarde dat toen zij 14 jaar oud was en huiswerk op zolder aan het maken was, haar pleegvader, verdachte, met zijn handen naar haar borsten ging en haar borsten met twee handen heeft vastgepakt en deze heeft gestreeld. Dat is één keer gebeurd.
[slachtoffer] verklaarde dat verdachte - tot zij 16 jaar oud was - als zij op de badkamer was, daar naar toe kwam, haar zoende, aan haar borsten zat en met zijn hand in haar broek ging en haar vingerde; hij stopte zijn vingers dan in haar vagina. Als haar pleegmoeder op dinsdag naar de masseur ging, moest [slachtoffer] van verdachte naar huis komen en hadden zij seks. [slachtoffer] moest verdachte dan pijpen en hij befte haar; daarna moest zij weer naar school. Op het moment dat haar pleegmoeder naar bed ging, moest [slachtoffer] naar eigen zeggen na een half uurtje naar beneden komen en dan hadden zij en verdachte ook seks. Volgens [slachtoffer] hadden zij en verdachte soms 1 en soms 2 keer in de week seksueel contact.
Volgens [slachtoffer] leefden verdachte en zij vanaf haar zestiende jaar als man en vrouw: zij sliep bij verdachte in bed en zij hadden ongeveer 3 of 4 keer per week ’s avonds seks. Met seks bedoelt [slachtoffer] vrijen of neuken, dat verdachte met zijn penis in haar vagina komt.Zij heeft na de uitplaatsing in 2006 niet aangegeven dat ze niet terug bij verdachte wilde gaan wonen, omdat ze van hem was gaan houden en niemand anders had. Hoewel [slachtoffer] de pil slikte, raakte zij zwanger. Toen zij de eerste keer bij de verloskundige kwam, stelde deze vast dat [slachtoffer] 7 of 8 weken zwanger was. Op 17 november 2009 is [slachtoffer] bevallen van een dochtertje, [naam dochter]. Verdachte heeft volgens [slachtoffer] een DNA-test uitgevoerd, waaruit blijkt dat hij de vader van [naam dochter] is.Een kopie van de uitslag van deze DNA-test heeft [slachtoffer] aan een verbalisant overhandigd.
Uit een plaatsings- en opvoedingsplan van de William Schrikker Pleegzorg blijkt dat [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, sinds 29 februari 2004 is geplaatst in het pleeggezin [familienaam verdachte], bestaande uit verdachte en zijn partner mevrouw [naam pleegmoeder] .
[getuige 1], verloskundige, heeft op 8 maart 2012 een verklaring afgelegd en de door haar gehanteerde zwangerschapskaart overgelegd. Zij verklaarde dat [slachtoffer] een cliënte van haar was en dat zij [slachtoffer] op 7 april 2009 voor het eerst heeft gezien. [getuige 1] heeft toen aan [slachtoffer] gevraagd wat haar laatste menstruatiedatum was, waarna [slachtoffer] 11 februari 2009 zei. Ook is die dag een vaginale echo gemaakt. Op deze echo was te zien dat de kop-stuitlengte van de foetus (in het Engels “crown-rump-length” oftewel “CRL”) conform 7 weken en 1 dag was. Aan de hand van de gemeten kop-stuitlengte geeft het echoapparaat de datum waarop de vrouw is uitgeteld weer; ook geeft het apparaat weer hoe oud de foetus is. Dit kan aan de hand van een vaginale meting nauwkeurig worden bepaald, omdat alle foetussen tot 12 weken even groot zijn. Hoewel de weergegeven leeftijd van de foetus kan afwijken van de daadwerkelijke leeftijd daarvan, is er bij [slachtoffer] twee weken na de echo - op 21 april 2009 - door een collega van [getuige 1] nogmaals een echo uitgevoerd. Uit deze echo bleek dat [slachtoffer] toen 9 weken en 1 dag zwanger was. Ook gaf het echoapparaat toen exact dezelfde uitgerekende datum weer. Op basis van het aantal weken dat [slachtoffer] ten tijde van het maken van de echo’s zwanger was, heeft [getuige 1] uitgerekend dat de dochter van [slachtoffer] op 16 februari 2009 is verwekt. Het kind kan volgens [getuige 1] niet op of rondom [geboortedag] 2009 zijn verwekt, dat moet eerder zijn gebeurd.
In een e-mail die [getuige 1] enkele dagen na het afleggen van haar verklaring, op 12 maart 2012, naar zedenrechercheur Pustjens stuurde, meldt zij het volgende: “Nog even naar de vermoedelijke conceptie datum gekeken in de zaak [initialen slachtoffer] en ik kom tot de conclusie dat deze ergens tussen 25-2 en 2-3 moet liggen uitgaande van de eerste dagen van de laatste menstruatie en de vroege vaginale echo’s.”
Dr. E. Pajkrt, perinatoloog, hoofd van de afdeling Prenatale Diagnostiek van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, heeft op verzoek van de rechtbank een deskundige-rapportage opgemaakt over de betrouwbaarheid van echo’s voor het bepalen van de conceptiedatum. Zij rapporteert dat de eerste dag van de laatste menstruatie bij [slachtoffer] 11 februari 2009 was en dat [slachtoffer] een onregelmatige menstruatie had. Dat betekent dat de vrouw niet kan aangeven om de hoeveel dagen haar menstruatie komt, de ene keer kunnen er meer en de andere keer kunnen er minder dagen tussen de menstruaties zitten. De dag waarop een vrouw 40 weken zwanger is, wordt doorgaans gezien als de dag waarop de baby wordt verwacht, deze datum heet in de verloskunde de “uitgerekende datum” of de “a terme datum”. Datering van de zwangerschap geschiedt volgens de deskundige bij voorkeur in het eerste trimester van de zwangerschap oftewel in de eerste 13 weken van de zwangerschap op basis van het echoscopisch meten van de kop-stuitlengte van de foetus (in het Engels “crown-rump-length” oftewel “CRL”). Het berekenen van de uitgerekende datum op basis van de CRL kan heel nauwkeurig. Deze berekende datum is afhankelijk van allerlei varianten: de curve die wordt gebruikt, de variatie in de gemeten CRL en de variatie in de meting zelf. De deskundige concludeert dat de verloskundige de uitgerekende datum op 23 november 2009 heeft berekend en dat dit gezien het feit dat [slachtoffer] op 17 november 2009 is bevallen van een dochter van 3.240 gram, doet vermoeden dat deze datum goed was berekend. Voorts concludeert zij dat, op basis van de bovengrens van mogelijke variatie in de uitgerekende datum, de conceptiedatum van de dochter van [slachtoffer] ergens tussen 25 februari 2009 en 6 maart 2009 ligt.Daarbij heeft de deskundige rekening gehouden met de in haar rapport beschreven variatie in de CRL-meting en de gebruikte curve.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] vanaf februari 2004 door de William Schrikker Stichting als pleegkind bij hem en zijn partner [naam pleegmoeder] is geplaatst, waarbij zij als pleegouders zijn aangewezen. Zij was toen nog 12 jaar, aldus verdachte.
In 2006 is [slachtoffer] korte tijd uitgeplaatst naar haar vriendin in Cadier en Keer maar vrij snel daarna weer teruggeplaatst in zijn woning. In ieder geval tot haar 18e levensjaar heeft [slachtoffer] bij hem, haar pleegvader, in huis gewoond; vanaf 2004 tot heden was het adres van zijn huis [adres], aldus verdachte.
Uit een door hem gedaan DNA onderzoek blijkt inderdaad dat [naam dochter] zijn dochter is.
Bewijsverweer ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Bij het primair ten laste gelegde is de vraag of wettig (en overtuigend) bewezen kan worden verklaard dat verdachte, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], in een periode toen zij wel 12 maar nog geen 16 jaar oud was.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige beschreven feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of er in deze zaak voldoende steun is te vinden voor de verklaring zoals deze door [slachtoffer] is afgelegd, inhoudende dat verdachte ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd in de periode vanaf haar 12e jaar tot het moment waarop zij 16 jaar oud werd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan het bewijsminimum is voldaan. Daarvoor is het volgende van belang.
Vastgesteld moet worden dat alle in deze zaak gehoorde getuigen die verklaren over seksueel misbruik door verdachte van [slachtoffer], hun wetenschap ontlenen aan gesprekken met [slachtoffer] zelf. Daarnaast zijn deze getuigen pas na de aangifte door [slachtoffer] op 27 september 2011 gehoord. Gegeven het tijdverloop tussen de periode waarin het primair ten laste gelegde feit zou zijn gepleegd en het politieonderzoek, dienen de verklaringen met behoedzaamheid te worden geïnterpreteerd. Hoewel getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar in 2011 heeft verteld dat verdachte [slachtoffer] vanaf haar 14e heeft aangeraakt en dat zij op latere leeftijd seks met hem heeft gehad, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank te weinig concreet. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Om genoemde redenen- de getuigen hebben hun wetenschap ontleend aan dezelfde bron ([slachtoffer] zelf), het tijdsverloop en de op zichzelf weinig concrete mededelingen- kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs worden gebruikt.
Evenmin kan de verklaring van getuige [getuige 6], de gezinsvoogd de verklaring van Simon ondersteunen. Hoewel [getuige 6] heeft verklaard dat er op het moment dat de toenmalige partner van verdachte het pleeggezin in 2006 verliet sprake was van “zorgelijke signalen” die betrekking hadden op misbruik en mishandeling door verdachte, heeft zij ook verklaard dat er in 2006 géén signalen waren voor seksueel misbruik van [slachtoffer]. Nu behalve de verklaring van [slachtoffer] zelf onvoldoende steunbewijs in het dossier kan worden gevonden, moet verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewijsverweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 maart 2005 tot en met 11 maart 2009 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pleegkind [slachtoffer] door:
zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te duwen en/of te brengen;
zijn tong en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] te duwen en/of te brengen;
de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] vast te pakken en/of te betasten en/of te strelen en/of te likken en/of over de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] te wrijven;
[slachtoffer] te tongzoenen.
De rechtbank oordeelt in dat verband als volgt.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting en het plaatsings- en opvoedingsplan van de William Schrikker Pleegzorg blijkt dat [slachtoffer], die geboren is op [geboortedag] 1991, de pleegdochter van verdachte is en dat zij op 29 februari 2004 in het gezin van verdachte is opgenomen. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte en van [slachtoffer] en de door haar verstrekte kopie van de resultaten van het bij haar dochter [naam dochter] uitgevoerde DNA-onderzoek dat de dochter van [slachtoffer] op 17 november 2009 is geboren en door verdachte is verwekt.
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte lopen echter uiteen ten aanzien van de dag waarop [naam dochter] door verdachte is verwekt. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit op de 18e verjaardag van [slachtoffer] ([geboortedag] 2009) is geweest, terwijl - als de verklaring van [slachtoffer] wordt gevolgd - de conceptie van de dochter van [slachtoffer] vóór haar 18e verjaardag moet hebben plaatsgevonden.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] in onderlinge samenhang bekeken met de door de deskundige E. Pajkrt opgemaakte rapportage, leidt de rechtbank af dat de verwekking van [naam dochter] vóór de 18e verjaardag van [slachtoffer] moet hebben plaatsgevonden. Daarover het volgende.
[getuige 1], de verloskundige die het intakegesprek van [slachtoffer] op 7 april 2009 heeft gehouden, verklaarde op 8 maart 2012 dat zij op 7 april 2009 een vaginale echo bij [slachtoffer] heeft gemaakt, waaruit bleek dat de kop-stuitlengte van de foetus conform 7 weken en 1 dag was. Met andere woorden: de foetus was op dat moment 7 weken en 1 dag oud. Twee weken later, op 21 april 2009, werd door een andere verloskundige wederom een vaginale echo bij [slachtoffer] gemaakt. Uit deze echo bleek dat de kop-stuitlengte van de foetus conform 9 weken en 1 dag was. Ook werd bij beide echo’s exact dezelfde uitgerekende datum aangegeven. In haar e-mail van 12 maart 2012 gaf [getuige 1] bovendien aan dat de conceptiedatum ergens tussen 25 februari en 2 maart moet hebben gelegen.
De deskundige Pajkrt heeft aangegeven dat datering van de zwangerschap bij voorkeur geschiedt in het eerste trimester van de zwangerschap en dat echoscopisch onderzoek altijd een betere voorspeller van de uitgerekende datum is dan de eerste dag van de laatste menstruatie. De rechtbank stelt vast, gelet op de data van de echo’s op 7 april 2009 en 21 april 2009, dat de vaginale echo’s in het eerste trimester zijn gemaakt en dus - mede gelet op het feit dat beide echo’s door verschillende verloskundigen zijn gemaakt en daarbij dezelfde uitgerekende datum werd vastgesteld - nauwkeurig zijn.
Hoewel de deskundige Pajkrt heeft aangegeven dat de berekende datum afhankelijk is van de gebruikte curve, de variatie in de gemeten kop-romplengte en de variatie in de meting zelf, heeft de deskundige daarmee bij het opstellen van haar rapportage rekening gehouden. Rekening houdend met deze variabelen heeft zij de conceptiedatum vastgesteld tussen 25 februari 2009 en 6 maart 2009. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de door de deskundige berekende conceptiedatum, juist nu zij rekening heeft gehouden met alle mogelijke ‘foutmarges’ die (vaginale) echo’s kunnen meebrengen.
Dit temeer nu [slachtoffer], zoals de deskundige ook rapporteert, op 17 november 2009 is bevallen van een dochter. Kennelijk was de door de verloskundige uitgerekende datum (23 november 2009) goed berekend.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de verklaring van [getuige 1] en het deskundigenrapport blijkt dat [slachtoffer] een onregelmatige menstruatie heeft en dat het zou kunnen zijn dat [slachtoffer] zich heeft vergist over haar laatste menstruatiedatum. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de deskundigenrapportage blijkt dat juist de vaginale echo’s zijn gebruikt voor het bepalen van uitgerekende datum, kennelijk omdat deze –in de woorden van de deskundige- altijd een betere voorspeller van de uitgerekende datum zijn dan de eerste dag van de laatste menstruatie. Zelfs als [slachtoffer] zich op dit punt vergist zou hebben - waar overigens geen enkele aanwijzing voor is -, doet dat aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten zoals weergegeven in de deskundigenrapportage dan ook niet af.
Gelet op de door de deskundige getrokken conclusie over de conceptiedatum, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval één keer in de periode van 25 februari 2009 tot en met 6 maart 2009, seks heeft gehad met zijn pleegkind [slachtoffer], die op dat moment nog geen 18 jaar was. Daarmee ondersteunt de verklaring van de verloskundige en het rapport van de deskundige de verklaring van [slachtoffer] dat - kort gezegd - zij en verdachte in de periode voor haar 18e verjaardag seks hebben gehad. Die seks bestond volgens de verklaring van [slachtoffer] ook uit het door verdachte met zijn penis in haar vagina komen. De rechtbank acht de hierboven onder 1 genoemde verfeitelijking van de ontucht, bestaande uit het duwen of brengen van de penis van verdachte in de vagina van [slachtoffer], dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder 2, 3 en 4 genoemde verfeitelijkingen van de ontucht, omdat op deze onderdelen aanvullend bewijs naast de verklaring van [slachtoffer] ontbreekt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.