ECLI:NL:RBLIM:2014:6409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 juli 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
03/703397-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een pleegvader voor ontucht met zijn minderjarige pleegkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarige pleegkind. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het plegen van ontucht met een meisje onder de 16 jaar, omdat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende werd ondersteund door ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen te weinig concreet waren en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaring van het slachtoffer. Echter, het subsidiair ten laste gelegde feit, dat de verdachte ontucht had gepleegd met zijn pleegkind in de periode van 25 februari 2009 tot en met 6 maart 2009, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in deze periode seksueel contact had gehad met het slachtoffer, dat op dat moment nog geen 18 jaar oud was. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, gezien de kwetsbare positie van het slachtoffer als pleegkind en de gevolgen van het gedrag van de verdachte voor haar ontwikkeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden om contact met het slachtoffer en haar gezin te verbieden, om zo de veiligheid van het slachtoffer te waarborgen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan het slachtoffer voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703397-12
Datum uitspraak : 21 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 juli 2014.
De rechtbank heeft op deze terechtzitting gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Mahovic, advocaat te Maastricht.

2.De tenlastelegging

De - ter terechtzitting van 24 maart 2014 - gewijzigde tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ontucht heeft gepleegd met een meisje onder de 16 jaar dat hij verzorgde of opvoedde dan wel ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte, voordat [slachtoffer] 16 jaar was, ontucht met haar heeft gepleegd. Wel acht de officier van justitie het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar de verklaringen van [slachtoffer], waaruit zij afleidt dat [slachtoffer] als pleegkind bij verdachte woonde, dat verdachte, voordat [slachtoffer] 18 jaar oud was, ontucht met haar heeft gepleegd en dat hieruit een dochtertje, [naam dochter], is geboren. Deze verklaring wordt volgens de officier van justitie ondersteund door de verklaring van verloskundige [getuige 1] en door de rapportage van de deskundige Pajkrt, waaruit blijkt dat [naam dochter] is verwekt voordat [slachtoffer] 18 jaar werd. Verdachte heeft zich volgens de officier van justitie dus schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met zijn minderjarig pleegkind.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft hij - evenals de officier van justitie - ten aanzien van het primair ten laste gelegde aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte al voordat zij 16 jaar oud was, ontucht met haar heeft gepleegd. Evenmin acht de raadsman het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] onbetrouwbaar is en dat er bovendien onvoldoende steunbewijs is voor die verklaring. In het bijzonder heeft de raadsman daartoe aangevoerd dat uit de door de deskundige Pajkrt opgemaakte rapportage blijkt dat het bepalen van de conceptiedatum gebaseerd is op schattingen en dat deze bepaling onder meer afhankelijk is van de laatste menstruatiedatum. Nu [slachtoffer] een onregelmatige menstruatiecyclus had, zou het kunnen zijn dat de door haar opgegeven laatste menstruatiedatum afwijkt van de daadwerkelijke datum waarop [slachtoffer] haar laatste menstruatie heeft gehad. Dat betekent volgens de raadsman dat dochter [naam dochter] ook op de 18e verjaardag van [slachtoffer] kan zijn verwekt, zoals verdachte stelt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 19 juli 2011 heeft [slachtoffer] telefonisch contact gezocht met de politie. Zij deelde mede dat zij aangifte wilde doen van seksueel misbruik, gepleegd door haar pleegvader tussen haar 14e en 18e levensjaar. [2]
Op 8 september 2011 hebben functionarissen van de zedenpolitie een informatief gesprek met [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, gevoerd. Zij verklaarde dat zij, toen zij bijna 13 jaar oud was, in het pleeggezin van verdachte en zijn toenmalige partner, [naam pleegmoeder], in Maastricht werd geplaatst. Toen [slachtoffer] 14 jaar was en inmiddels ongeveer één jaar in dit gezin verbleef, had verdachte op het moment dat [slachtoffer] boven op haar kamer huiswerk aan het maken was, haar borsten met zijn handen vastgehouden. Na deze keer kwam verdachte vaker naar [slachtoffer] toe en hield dan ook haar borsten met zijn handen vast. Ook kwam verdachte vaker op haar kamer als [slachtoffer] naar bed ging; hij ging dan met zijn hand in haar broekje. Daarnaast moest [slachtoffer] soms van verdachte naar beneden komen als haar pleegmoeder sliep, waarna zij en verdachte seks hadden.
Omstreeks juni 2006 [3] heeft de pleegmoeder van [slachtoffer] het gezin verlaten. De seks tussen verdachte en [slachtoffer] ging daarna door. Op een gegeven moment ontstonden er problemen in het pleeggezin waardoor alle pleegkinderen, onder wie [slachtoffer], in september 2006 uit huis werden geplaatst. Ongeveer twee weken later is [slachtoffer] teruggeplaatst bij verdachte. Volgens [slachtoffer] ging de seks tussen haar en verdachte vanaf dat moment door en hadden zij en verdachte soms wel 2 of 3 keer per week seks; ze leefden toen als man en vrouw. Op een gegeven moment is [slachtoffer] dat normaal gaan vinden en is zij van verdachte gaan houden. Vlak voor haar 18e verjaardag had [slachtoffer] een eindgesprek met [betrokkene], een medewerkster van Bureau Jeugdzorg. Zij bleek op dat moment zwanger te zijn. Zij heeft deze zwangerschap ook voldragen en is op 17 november 2009 bevallen van een dochter, [naam dochter] genaamd. [4]
Op 27 september 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Zij verklaarde dat toen zij 14 jaar oud was en huiswerk op zolder aan het maken was, haar pleegvader, verdachte, met zijn handen naar haar borsten ging en haar borsten met twee handen heeft vastgepakt en deze heeft gestreeld. Dat is één keer gebeurd.
[slachtoffer] verklaarde dat verdachte - tot zij 16 jaar oud was - als zij op de badkamer was, daar naar toe kwam, haar zoende, aan haar borsten zat en met zijn hand in haar broek ging en haar vingerde; hij stopte zijn vingers dan in haar vagina. Als haar pleegmoeder op dinsdag naar de masseur ging, moest [slachtoffer] van verdachte naar huis komen en hadden zij seks. [slachtoffer] moest verdachte dan pijpen en hij befte haar; daarna moest zij weer naar school. Op het moment dat haar pleegmoeder naar bed ging, moest [slachtoffer] naar eigen zeggen na een half uurtje naar beneden komen en dan hadden zij en verdachte ook seks. Volgens [slachtoffer] hadden zij en verdachte soms 1 en soms 2 keer in de week seksueel contact.
Volgens [slachtoffer] leefden verdachte en zij vanaf haar zestiende jaar als man en vrouw: zij sliep bij verdachte in bed en zij hadden ongeveer 3 of 4 keer per week ’s avonds seks. Met seks bedoelt [slachtoffer] vrijen of neuken, dat verdachte met zijn penis in haar vagina komt. [5] Zij heeft na de uitplaatsing in 2006 niet aangegeven dat ze niet terug bij verdachte wilde gaan wonen, omdat ze van hem was gaan houden en niemand anders had. Hoewel [slachtoffer] de pil slikte, raakte zij zwanger. Toen zij de eerste keer bij de verloskundige kwam, stelde deze vast dat [slachtoffer] 7 of 8 weken zwanger was. Op 17 november 2009 is [slachtoffer] bevallen van een dochtertje, [naam dochter]. Verdachte heeft volgens [slachtoffer] een DNA-test uitgevoerd, waaruit blijkt dat hij de vader van [naam dochter] is. [6] Een kopie van de uitslag van deze DNA-test heeft [slachtoffer] aan een verbalisant overhandigd. [7]
Uit een plaatsings- en opvoedingsplan van de William Schrikker Pleegzorg blijkt dat [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, sinds 29 februari 2004 is geplaatst in het pleeggezin [familienaam verdachte], bestaande uit verdachte en zijn partner mevrouw [naam pleegmoeder] . [8]
[getuige 1], verloskundige, heeft op 8 maart 2012 een verklaring afgelegd en de door haar gehanteerde zwangerschapskaart overgelegd. Zij verklaarde dat [slachtoffer] een cliënte van haar was en dat zij [slachtoffer] op 7 april 2009 voor het eerst heeft gezien. [getuige 1] heeft toen aan [slachtoffer] gevraagd wat haar laatste menstruatiedatum was, waarna [slachtoffer] 11 februari 2009 zei. Ook is die dag een vaginale echo gemaakt. Op deze echo was te zien dat de kop-stuitlengte van de foetus (in het Engels “crown-rump-length” oftewel “CRL”) conform 7 weken en 1 dag was. Aan de hand van de gemeten kop-stuitlengte geeft het echoapparaat de datum waarop de vrouw is uitgeteld weer; ook geeft het apparaat weer hoe oud de foetus is. Dit kan aan de hand van een vaginale meting nauwkeurig worden bepaald, omdat alle foetussen tot 12 weken even groot zijn. Hoewel de weergegeven leeftijd van de foetus kan afwijken van de daadwerkelijke leeftijd daarvan, is er bij [slachtoffer] twee weken na de echo - op 21 april 2009 - door een collega van [getuige 1] nogmaals een echo uitgevoerd. Uit deze echo bleek dat [slachtoffer] toen 9 weken en 1 dag zwanger was. Ook gaf het echoapparaat toen exact dezelfde uitgerekende datum weer. Op basis van het aantal weken dat [slachtoffer] ten tijde van het maken van de echo’s zwanger was, heeft [getuige 1] uitgerekend dat de dochter van [slachtoffer] op 16 februari 2009 is verwekt. Het kind kan volgens [getuige 1] niet op of rondom [geboortedag] 2009 zijn verwekt, dat moet eerder zijn gebeurd. [9]
In een e-mail die [getuige 1] enkele dagen na het afleggen van haar verklaring, op 12 maart 2012, naar zedenrechercheur Pustjens stuurde, meldt zij het volgende: “Nog even naar de vermoedelijke conceptie datum gekeken in de zaak [initialen slachtoffer] en ik kom tot de conclusie dat deze ergens tussen 25-2 en 2-3 moet liggen uitgaande van de eerste dagen van de laatste menstruatie en de vroege vaginale echo’s.” [10]
Dr. E. Pajkrt, perinatoloog, hoofd van de afdeling Prenatale Diagnostiek van het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, heeft op verzoek van de rechtbank een deskundige-rapportage opgemaakt over de betrouwbaarheid van echo’s voor het bepalen van de conceptiedatum. Zij rapporteert dat de eerste dag van de laatste menstruatie bij [slachtoffer] 11 februari 2009 was en dat [slachtoffer] een onregelmatige menstruatie had. Dat betekent dat de vrouw niet kan aangeven om de hoeveel dagen haar menstruatie komt, de ene keer kunnen er meer en de andere keer kunnen er minder dagen tussen de menstruaties zitten. De dag waarop een vrouw 40 weken zwanger is, wordt doorgaans gezien als de dag waarop de baby wordt verwacht, deze datum heet in de verloskunde de “uitgerekende datum” of de “a terme datum”. Datering van de zwangerschap geschiedt volgens de deskundige bij voorkeur in het eerste trimester van de zwangerschap oftewel in de eerste 13 weken van de zwangerschap op basis van het echoscopisch meten van de kop-stuitlengte van de foetus (in het Engels “crown-rump-length” oftewel “CRL”). Het berekenen van de uitgerekende datum op basis van de CRL kan heel nauwkeurig. Deze berekende datum is afhankelijk van allerlei varianten: de curve die wordt gebruikt, de variatie in de gemeten CRL en de variatie in de meting zelf. De deskundige concludeert dat de verloskundige de uitgerekende datum op 23 november 2009 heeft berekend en dat dit gezien het feit dat [slachtoffer] op 17 november 2009 is bevallen van een dochter van 3.240 gram, doet vermoeden dat deze datum goed was berekend. Voorts concludeert zij dat, op basis van de bovengrens van mogelijke variatie in de uitgerekende datum, de conceptiedatum van de dochter van [slachtoffer] ergens tussen 25 februari 2009 en 6 maart 2009 ligt. [11] Daarbij heeft de deskundige rekening gehouden met de in haar rapport beschreven variatie in de CRL-meting en de gebruikte curve.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] vanaf februari 2004 door de William Schrikker Stichting als pleegkind bij hem en zijn partner [naam pleegmoeder] is geplaatst, waarbij zij als pleegouders zijn aangewezen. Zij was toen nog 12 jaar, aldus verdachte.
In 2006 is [slachtoffer] korte tijd uitgeplaatst naar haar vriendin in Cadier en Keer maar vrij snel daarna weer teruggeplaatst in zijn woning. In ieder geval tot haar 18e levensjaar heeft [slachtoffer] bij hem, haar pleegvader, in huis gewoond; vanaf 2004 tot heden was het adres van zijn huis [adres], aldus verdachte.
Uit een door hem gedaan DNA onderzoek blijkt inderdaad dat [naam dochter] zijn dochter is.
Bewijsverweer ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Bij het primair ten laste gelegde is de vraag of wettig (en overtuigend) bewezen kan worden verklaard dat verdachte, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], in een periode toen zij wel 12 maar nog geen 16 jaar oud was.
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige beschreven feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of er in deze zaak voldoende steun is te vinden voor de verklaring zoals deze door [slachtoffer] is afgelegd, inhoudende dat verdachte ontuchtige handelingen met haar heeft gepleegd in de periode vanaf haar 12e jaar tot het moment waarop zij 16 jaar oud werd.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak niet aan het bewijsminimum is voldaan. Daarvoor is het volgende van belang.
Vastgesteld moet worden dat alle in deze zaak gehoorde getuigen die verklaren over seksueel misbruik door verdachte van [slachtoffer], hun wetenschap ontlenen aan gesprekken met [slachtoffer] zelf. Daarnaast zijn deze getuigen pas na de aangifte door [slachtoffer] op 27 september 2011 gehoord. Gegeven het tijdverloop tussen de periode waarin het primair ten laste gelegde feit zou zijn gepleegd en het politieonderzoek, dienen de verklaringen met behoedzaamheid te worden geïnterpreteerd. Hoewel getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer] haar in 2011 heeft verteld dat verdachte [slachtoffer] vanaf haar 14e heeft aangeraakt en dat zij op latere leeftijd seks met hem heeft gehad, is deze verklaring naar het oordeel van de rechtbank te weinig concreet. Hetzelfde geldt voor de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Om genoemde redenen- de getuigen hebben hun wetenschap ontleend aan dezelfde bron ([slachtoffer] zelf), het tijdsverloop en de op zichzelf weinig concrete mededelingen- kunnen deze verklaringen niet als steunbewijs worden gebruikt.
Evenmin kan de verklaring van getuige [getuige 6], de gezinsvoogd de verklaring van Simon ondersteunen. Hoewel [getuige 6] heeft verklaard dat er op het moment dat de toenmalige partner van verdachte het pleeggezin in 2006 verliet sprake was van “zorgelijke signalen” die betrekking hadden op misbruik en mishandeling door verdachte, heeft zij ook verklaard dat er in 2006 géén signalen waren voor seksueel misbruik van [slachtoffer]. Nu behalve de verklaring van [slachtoffer] zelf onvoldoende steunbewijs in het dossier kan worden gevonden, moet verdachte van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewijsverweer ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde.
Aan de verdachte is subsidiair ten laste gelegd dat hij in de periode van 12 maart 2005 tot en met 11 maart 2009 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige pleegkind [slachtoffer] door:
zijn penis in de vagina van [slachtoffer] te duwen en/of te brengen;
zijn tong en/of vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] te duwen en/of te brengen;
de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] vast te pakken en/of te betasten en/of te strelen en/of te likken en/of over de borst(en) en/of de vagina van [slachtoffer] te wrijven;
[slachtoffer] te tongzoenen.
De rechtbank oordeelt in dat verband als volgt.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting en het plaatsings- en opvoedingsplan van de William Schrikker Pleegzorg blijkt dat [slachtoffer], die geboren is op [geboortedag] 1991, de pleegdochter van verdachte is en dat zij op 29 februari 2004 in het gezin van verdachte is opgenomen. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte en van [slachtoffer] en de door haar verstrekte kopie van de resultaten van het bij haar dochter [naam dochter] uitgevoerde DNA-onderzoek dat de dochter van [slachtoffer] op 17 november 2009 is geboren en door verdachte is verwekt.
De verklaringen van [slachtoffer] en verdachte lopen echter uiteen ten aanzien van de dag waarop [naam dochter] door verdachte is verwekt. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit op de 18e verjaardag van [slachtoffer] ([geboortedag] 2009) is geweest, terwijl - als de verklaring van [slachtoffer] wordt gevolgd - de conceptie van de dochter van [slachtoffer] vóór haar 18e verjaardag moet hebben plaatsgevonden.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] in onderlinge samenhang bekeken met de door de deskundige E. Pajkrt opgemaakte rapportage, leidt de rechtbank af dat de verwekking van [naam dochter] vóór de 18e verjaardag van [slachtoffer] moet hebben plaatsgevonden. Daarover het volgende.
[getuige 1], de verloskundige die het intakegesprek van [slachtoffer] op 7 april 2009 heeft gehouden, verklaarde op 8 maart 2012 dat zij op 7 april 2009 een vaginale echo bij [slachtoffer] heeft gemaakt, waaruit bleek dat de kop-stuitlengte van de foetus conform 7 weken en 1 dag was. Met andere woorden: de foetus was op dat moment 7 weken en 1 dag oud. Twee weken later, op 21 april 2009, werd door een andere verloskundige wederom een vaginale echo bij [slachtoffer] gemaakt. Uit deze echo bleek dat de kop-stuitlengte van de foetus conform 9 weken en 1 dag was. Ook werd bij beide echo’s exact dezelfde uitgerekende datum aangegeven. In haar e-mail van 12 maart 2012 gaf [getuige 1] bovendien aan dat de conceptiedatum ergens tussen 25 februari en 2 maart moet hebben gelegen.
De deskundige Pajkrt heeft aangegeven dat datering van de zwangerschap bij voorkeur geschiedt in het eerste trimester van de zwangerschap en dat echoscopisch onderzoek altijd een betere voorspeller van de uitgerekende datum is dan de eerste dag van de laatste menstruatie. De rechtbank stelt vast, gelet op de data van de echo’s op 7 april 2009 en 21 april 2009, dat de vaginale echo’s in het eerste trimester zijn gemaakt en dus - mede gelet op het feit dat beide echo’s door verschillende verloskundigen zijn gemaakt en daarbij dezelfde uitgerekende datum werd vastgesteld - nauwkeurig zijn.
Hoewel de deskundige Pajkrt heeft aangegeven dat de berekende datum afhankelijk is van de gebruikte curve, de variatie in de gemeten kop-romplengte en de variatie in de meting zelf, heeft de deskundige daarmee bij het opstellen van haar rapportage rekening gehouden. Rekening houdend met deze variabelen heeft zij de conceptiedatum vastgesteld tussen 25 februari 2009 en 6 maart 2009. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de door de deskundige berekende conceptiedatum, juist nu zij rekening heeft gehouden met alle mogelijke ‘foutmarges’ die (vaginale) echo’s kunnen meebrengen.
Dit temeer nu [slachtoffer], zoals de deskundige ook rapporteert, op 17 november 2009 is bevallen van een dochter. Kennelijk was de door de verloskundige uitgerekende datum (23 november 2009) goed berekend.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de verklaring van [getuige 1] en het deskundigenrapport blijkt dat [slachtoffer] een onregelmatige menstruatie heeft en dat het zou kunnen zijn dat [slachtoffer] zich heeft vergist over haar laatste menstruatiedatum. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de deskundigenrapportage blijkt dat juist de vaginale echo’s zijn gebruikt voor het bepalen van uitgerekende datum, kennelijk omdat deze –in de woorden van de deskundige- altijd een betere voorspeller van de uitgerekende datum zijn dan de eerste dag van de laatste menstruatie. Zelfs als [slachtoffer] zich op dit punt vergist zou hebben - waar overigens geen enkele aanwijzing voor is -, doet dat aan de betrouwbaarheid van de uitkomsten zoals weergegeven in de deskundigenrapportage dan ook niet af.
Gelet op de door de deskundige getrokken conclusie over de conceptiedatum, is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval één keer in de periode van 25 februari 2009 tot en met 6 maart 2009, seks heeft gehad met zijn pleegkind [slachtoffer], die op dat moment nog geen 18 jaar was. Daarmee ondersteunt de verklaring van de verloskundige en het rapport van de deskundige de verklaring van [slachtoffer] dat - kort gezegd - zij en verdachte in de periode voor haar 18e verjaardag seks hebben gehad. Die seks bestond volgens de verklaring van [slachtoffer] ook uit het door verdachte met zijn penis in haar vagina komen. De rechtbank acht de hierboven onder 1 genoemde verfeitelijking van de ontucht, bestaande uit het duwen of brengen van de penis van verdachte in de vagina van [slachtoffer], dan ook wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder 2, 3 en 4 genoemde verfeitelijkingen van de ontucht, omdat op deze onderdelen aanvullend bewijs naast de verklaring van [slachtoffer] ontbreekt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
in de periode van 25 februari 2009 tot en met 6 maart 2009 in de gemeente Maastricht ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of heeft gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
ontucht plegen met zijn minderjarig pleegkind.

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf en maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft algehele vrijspraak bepleit. Hij heeft geen standpunt ingenomen over een eventueel op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn minderjarige pleegkind [slachtoffer]. Daarmee heeft hij de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] geschonden. [slachtoffer] was bij verdachte als pleegkind in het gezin geplaatst omdat zij niet langer in haar eigen gezinssituatie kon verblijven. Verdachte heeft een reeds beschadigd kind niet de veiligheid geboden die hij haar, als pleegvader, had moeten bieden, maar heeft, in een situatie waarin het slachtoffer aan zijn zorg was toevertrouwd, misbruik gemaakt van deze afhankelijkheidspositie en geen weerstand kunnen bieden aan zijn eigen lustgevoelens. Dit terwijl een kind, en in het bijzonder een pleegkind, zich juist veilig en beschermd hoort te voelen in gezinsverband. Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer] de kans ontnomen op een normale seksuele ontwikkeling, die in haar eigen tempo en op haar eigen voorwaarden had moeten plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich door deze handelwijze verwerpelijk heeft gedragen en rekent dit verdachte dan ook zwaar aan. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat een feit als het onderhavige naar verwachting aanzienlijke tot ernstige gevolgen heeft voor de psychische, sociale, emotionele en/of seksuele ontwikkeling van [slachtoffer]. In het bijzonder neemt de rechtbank hierbij in aanmerking dat er sprake was van geslachtsgemeenschap tussen verdachte en [slachtoffer] ten gevolge waarvan een dochter is verwekt. Deze dochter zal [slachtoffer] tot in de lengte der dagen confronteren met het feit dat verdachte ontucht met haar heeft gepleegd, waardoor zij dit hoofdstuk in haar leven nooit helemaal zal kunnen afsluiten. Voorts neemt de rechtbank het verdachte zeer kwalijk dat hij zijn verantwoordelijkheid niet neemt en in plaats daarvan [slachtoffer] en haar huidige gezin lastig valt. Verdachte heeft daarover zelf ter terechtzitting verklaard dat hij - hoewel het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ook in hoger beroep verdachtes verzoek om erkenning en een omgangsrecht met zijn dochter heeft afgewezen - zijn kind toch wel (naar de rechtbank begrijpt) heimelijk ziet en dat hij [naam partner slachtoffer], de partner van [slachtoffer] “in de nek hijgt”. Het feit heeft, zoals uit de door [slachtoffer] voorgelezen slachtofferverklaring blijkt, voor haar ook psychische gevolgen gehad. Zij is erg bang, onzeker en lijdt aan een depressie. Ook ondervindt [slachtoffer] moeilijkheden in het sociale verkeer: zij vindt het moeilijk opnieuw personen te vertrouwen. Door de handelwijze van verdachte en de (lopende) juridische procedure(s) heeft zij zich bovendien nog niet onder behandeling van een psycholoog kunnen stellen.
Op een dergelijk feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank de inhoud van het strafblad betrokken. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Nu [slachtoffer] in haar verklaring te kennen heeft gegeven dat verdachte haar en haar gezin gedurende lange tijd heeft lastig gevallen en nog steeds lastig valt en gezien de hierboven vermelde verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank het geboden dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren zal worden opgelegd. Ook acht de rechtbank het noodzakelijk dat het verdachte gedurende de proeftijd wordt verboden contact op te nemen of te zoeken met [slachtoffer], haar dochter [naam dochter], haar partner [naam partner slachtoffer] en haar andere gezinsleden. De rechtbank zal dan ook een contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de deels voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden. De rechtbank probeert op deze wijze te bereiken dat [naam dochter] en haar moeder zoveel mogelijk ongestoord verder kunnen leven. Ook als verdachte de andere gezinsleden lastig valt heeft dit impact op [slachtoffer] en haar dochter.
De rechtbank acht het, alles in ogenschouw nemende, passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden wordt opgelegd waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Aan deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde verbinden dat het verdachte verboden is contact op te nemen of te zoeken met [slachtoffer], haar dochter [naam dochter], haar partner [naam partner slachtoffer] of haar andere gezinsleden, met uitzondering van de tijdstippen van uitvoering van een mogelijke omgangsregeling met [naam dochter], gegeven door de civiele rechter bij onherroepelijk of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], vordert een schadevergoeding van € 10.000,00 als voorschot ter zake van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft ter terechtzitting de vraag aan de orde gesteld of de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, nu zij zich pas ter terechtzitting en niet voor de aanvang van de terechtzitting, als bepaald in artikel 51g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij in het strafgeding heeft gevoegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat artikel 51g, derde lid van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de voeging als benadeelde partij ook ter terechtzitting kan geschieden door opgave bij de rechter voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 van het Wetboek van Strafvordering zijn requisitoir te voeren (vgl. Hoge Raad 29 juni 2010, ECLI:NL:2010:BM4364). [slachtoffer] is dan ook ontvankelijk in haar vordering.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt deze gevallen limitatief op.
Gelet op het bovenstaande en de feiten zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de door verdachte met haar gepleegde ontucht. De rechtbank stelt het bedrag van die immateriële schade tot op heden naar redelijkheid en billijkheid vast op € 2.000,00. De rechtbank zal dit bedrag dan ook aan [slachtoffer] toekennen. Hiertoe overweegt de rechtbank in het bijzonder dat op dit moment slechts uit het voegingsformulier van de benadeelde partij blijkt dat [slachtoffer] aan ernstige psychische klachten lijdt. De rechtbank heeft geen aanleiding om eraan te twijfelen dát [slachtoffer] als gevolg van de door verdachte gepleegde ontucht psychische problemen ondervindt. Waaruit deze klachten bestaan en welke behandeling voor deze klachten geïndiceerd is, blijkt nu nog niet, omdat - mede door het gedrag van verdachte en de door hem in gang gezette procedure(s) - nog geen psychologische behandeling is opgestart. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor immateriële schade, verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering zodat zij die vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Nu verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht jegens het slachtoffer [slachtoffer] aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de niet weersproken kosten aan eigen bijdrage rechtsbijstand van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op € 197,00.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
  • steltals
    algemene voorwaardendat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • steltals
    bijzondere voorwaardedat de verdachte:
  • gedurende de proeftijd noch middellijk, noch onmiddellijk contact zal opnemen of contact zal zoeken met [slachtoffer], haar dochter [naam dochter], haar zoon [naam] en haar partner [naam partner slachtoffer], met uitzondering van de tijdstippen gedurende de uitvoering van een mogelijke omgangsregeling met [naam dochter], vastgesteld door de civiele rechter bij onherroepelijk of uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing;
  • bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot het bedrag van € 2.000,00 als tot op heden geleden immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • verklaart voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering ter zake van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van voormeld slachtoffer aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00 als vergoeding voor tot op heden geleden immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op € 197,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.G.L. van der Aa, voorzitter, mr. J.S. Holthuis en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 juli 2014.
Buiten staat:
mr. B.G.L. van der Aa is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2005 tot en met 11 maart 2007 in de gemeente Maastricht, meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een kind dat hij, verdachte, verzorgde of opvoedde als behorende tot zijn, verdachtes, gezin, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 1991), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) en/of penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht en/of
  • zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2005 tot en met 11 maart 2009 in de gemeente Maastricht meermalen, althans eenmaal, (telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig pleegkind en/of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer], geboren op [geboortedag] 1991, bestaande die ontucht hierin dat hij meermalen, althans eenmaal, (telkens)
  • zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of heeft gebracht en/of
  • zijn, verdachtes, tong en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en/of heeft gebracht en/of
  • de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft betast en/of heeft gestreeld en/of heeft gelikt en/of over de borst(en) en/of de vagina van die [slachtoffer] heeft gewreven en/of
  • die [slachtoffer] heeft ge(tong)zoend.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2011285095 d.d. 16 maart 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 440 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Stam proces-verbaal d.d. 16 maart 2013, als weergegeven op pagina 5 van de doornummering.
3.Tijdlijn onderzoek: aangever [slachtoffer] v.s. verdachte [verdachte], als weergegeven op pagina 439 van de doornummering.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2011, als weergegeven op de pagina’s 28, 29, 30 en 31 van de doornummering.
5.Proces-verbaal verhoor aangeefster d.d. 3 januari 2012, als weergegeven op pagina 46 van de doornummering.
6.Proces-verbaal aangifte d.d. 27 september 2011, als weergegeven op de pagina’s 35 tot en met 41 en 44 van de doornummering.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2012, als weergegeven op de pagina’s 210 tot en met 212 van de doornummering.
8.Plaatsings- en opvoedingsplan van de William Schrikker Pleegzorg d.d. 14 april 2004, als weergegeven op pagina 202 van de doornummering.
9.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 maart 2012, als weergegeven op de pagina’s 103 tot en met 107 van de doornummering met bijlagen op de pagina’s 108 tot en met 111.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 maart 2012, als weergegeven op pagina 112 van de doornummering.
11.Rapportage van deskundige E. Pajkrt, op 3 juli 2014 ter griffie ontvangen.