ECLI:NL:RBLIM:2014:639

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_1757u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen sluiting van woning op basis van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 24 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een woningcorporatie (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (verweerder) over de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De verhuurder had bezwaar gemaakt tegen de duur van de sluiting, die was vastgesteld op twaalf maanden, en betoogd dat de burgemeester had moeten afwijken van deze termijn na de beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid de sluitingsduur had kunnen handhaven, gezien de belangen die met de beleidsregels waren beoogd. De rechtbank stelde vast dat er op het moment van het besluit op bezwaar nog steeds een risico bestond op aanloop van druggebruikers en overlast, en dat de zichtbaarheid van de sluiting belangrijk was om toekomstige bewoners te beschermen.

De rechtbank overwoog dat de aanwezigheid van verdovende middelen en attributen in de woning een sluiting rechtvaardigde en dat de beleidsregels van verweerder niet onredelijk waren. Eiseres had aangevoerd dat de sluiting leedtoevoegend was en dat er geen klachten van omwonenden waren, maar de rechtbank vond dat verweerder voldoende redenen had om de sluiting te handhaven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van de Opiumwet en de belangen van de openbare orde en veiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13 / 1757

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. J.M.G.A. Sengers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.L. Devoi),

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet de last opgelegd om de woning aan de [adres] te [plaats] vanaf 5 februari 2013 voor de duur van twaalf maanden te sluiten.
Bij besluit van 7 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2013.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door[naam]. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Door de politie is gerapporteerd dat op 15 januari 2013 in de woning [adres] te [plaats] verschillende soorten verdovende middelen en ook attributen die in verband staan met drugshandel zijn aangetroffen. Naar aanleiding van die rapportage heeft verweerder kenbaar gemaakt voornemens te zijn om de woning met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet voor de duur van twaalf maanden te sluiten. Bij brief van 21 januari 2013 heeft eiseres, die eigenaar en verhuurder van de woning is, doen weten dat zij het voornemen om de woning te sluiten onderschrijft en heeft zij aangekondigd een civiele procedure te starten om de huurovereenkomst te beëindigen. Eiseres heeft tevens aangegeven zich niet te kunnen verenigen met de voorgenomen duur van de sluiting indien de huurovereenkomst is beëindigd en de woning is ontruimd voor het einde van de sluitingstermijn.
2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder conform zijn voornemen gelast om de woning per 5 februari 2013 voor de duur van twaalf maanden te sluiten op de grond dat in de woning een handelsvoorraad verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet aanwezig was met het kennelijke doel die te verhandelen. De duur van de sluiting heeft verweerder ontleend aan zijn beleidsregels, genaamd “Handhavingsbeleid drugs en overige (woon)overlast”. Eiseres heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt voor zover daarbij de duur van de sluiting op twaalf maanden is gesteld.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Hij heeft daarbij - samengevat - overwogen dat beëindiging van de huurovereenkomst gedurende de looptijd van de sluiting geen reden vormt om van de sluitingsduur die in de beleidsregels is opgenomen af te wijken, nu dit een omstandigheid betreft die bij het opstellen van de beleidsregels is verdisconteerd. Ook de overige door eiseres aangevoerde omstandigheden zijn volgens verweerder in de beleidsregels verdisconteerd.
4.
In beroep heeft eiseres zich evenals in bezwaar gekeerd tegen de duur van de sluiting. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet een herstelmaatregel betreft die er slechts toe mag strekken om overtredingen van de Opiumwet te beëindigen en die geen leedtoevoegend karakter mag hebben. Eiseres heeft in dat verband gesteld dat uit het politie-onderzoek slechts blijkt van handel op straat en met name vanuit de auto van betrokkene. Ook stelt zij dat geen klachten van omwonenden bekend zijn en dat nergens uit blijkt dat de openbare orde rond de woning is verstoord en/of dat het woon- en leefklimaat in de directe omgeving is geschaad. Eiseres concludeert daaruit dat de in de woning aangetroffen handelsvoorraad uitsluitend was bestemd voor verkoop buiten de woning. Eiseres heeft tevens aangevoerd dat na beëindiging van de huurovereenkomst per 28 februari 2013 en ontruiming van de woning van enige kans op herhaling van overtreding van de Opiumwet geen sprake meer kan zijn. Volgens eiseres had verweerder daarom in dit geval moeten afwijken van zijn beleidsregel om bij aanwezigheid van een handelsvoorraad harddrugs een woning zonder voorafgaande waarschuwing voor twaalf maanden te sluiten. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om het bestreden besluit te vernietigen en om zelf in de zaak te voorzien door de duur van de sluiting te beperken tot drie maanden, althans tot een periode als door de rechtbank te bepalen, en om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van de door eiseres geleden schade als gevolg van huurderving.
5.
Bij de beoordeling van de beroepsgronden stelt de rechtbank voorop dat niet in geschil is dat verweerder wegens de aanwezigheid van een handelshoeveelheid hard- en softdrugs in de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen in de vorm van sluiting van de woning. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2365) merkt de rechtbank daarbij op dat genoemde wettelijke bepaling niet alleen ziet op de aanwezigheid van drugs ten behoeve van verkoop in of vanuit de woning, maar ook op de aanwezigheid ten behoeve van aflevering of verstrekking van drugs om deze elders te verkopen. Wat betreft de wijze van toepassen van die bevoegdheid heeft eiseres slechts de in het bestreden besluit gehandhaafde duur van de sluiting aangevochten. Zij heeft in dat verband de redelijkheid van de gehanteerde beleidsregels omtrent de sluitingsduur niet betwist. Haar betoog is er enkel op gericht dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen die ertoe nopen om af te wijken van het onderdeel van de beleidsregel inhoudende dat bij aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs gelast wordt om de locatie zonder voorafgaande waarschuwing voor twaalf maanden te sluiten.
6.
Naar aanleiding van het betoog dat verweerder in dit geval in de definitieve beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning aanleiding had moeten zien om af te wijken van de uit de beleidsregels voortvloeiende duur van de sluiting overweegt de rechtbank als volgt. Ten tijde van het primaire besluit hoefde verweerder in het enkele voornemen om de huurovereenkomst te beëindigen, geen aanleiding te zien om tot bedoelde afwijking over te gaan, nu aan de beleidsregels uitdrukkelijk de niet onredelijke overweging ten grondslag heeft gelegen dat een lange sluitingsduur is aangewezen om te voorkomen dat voor doorbetaling van de huur wordt gekozen. Nadat de beëindiging van de huur en de ontruiming van de woning tijdens de bezwaarprocedure een feit waren geworden, heeft verweerder deze feiten wel in zijn heroverweging in bezwaar betrokken, maar daarin geen bijzondere omstandigheden gezien om alsnog - hetgeen zou neerkomen op opheffing van de last- tot bedoelde afwijking over te gaan. Verweerder heeft er in dat verband op gewezen dat mede een reden voor sluiting gedurende een langere periode is gelegen in het doorbreken van de loop van druggebruikers naar de woning en van de bekendheid van de woning als pand waar drugs kunnen worden gekocht. Ook heeft verweerder benadrukt dat hij er belang aan hecht dat de woning zichtbaar - mede door een op de deur aangebrachte tekst - wordt onttrokken aan het illegale drugshandelcircuit en dat hij daarmee voorts wil bereiken dat de woning zonder een te groot risico voor een nieuwe huurder en voor derden kan worden opengesteld. Dat eiseres een toegelaten instelling is, dat zij huurinkomsten derft en dat de woning een jaar leeg blijft staan, betreft volgens verweerder omstandigheden die in de beleidsregels zijn verdisconteerd.
7.
Aan eiseres kan worden toegegeven dat na het vertrek van de huurder in kwestie en toewijzing van de woning aan een andere huurder de kans op herhaling nagenoeg afwezig is. Dat neemt echter niet weg dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen wijzen op met zijn beleidsregels beoogde belangen die aan het opheffen van de sluiting na de beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming in de weg staan. Weliswaar blijkt uit de gegevens betreffende het politie-onderzoek niet dat handel in of vanuit de woning heeft plaatsgevonden, maar gelet op de aldaar aangetroffen hoeveelheid drugs en attributen is toch niet uit te sluiten dat van zodanige handel sprake is geweest. Het feit dat is geconstateerd dat een ander persoon die in verband staat met drugshandel zich met een eigen sleutel toegang tot de woning kon verschaffen, vormt daarvoor een aanwijzing. Derhalve was ten tijde van het bestreden besluit ook niet uit te sluiten dat zich nog enige tijd aanloop van druggebruikers en daaruit voortvloeiende overlast zou voordoen. Ook aan het belang dat verweerder hecht aan de zichtbaarheid van de sluiting en het wegnemen van risico’s voor volgende bewoners, kan niet iedere redelijkheid worden ontzegd. Het nadeel dat eiseres door de opgelegde last lijdt vormt, gelet op vaste jurisprudentie over de positie van de verhuurder bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, geen grond om verweerders belangenafweging onredelijk te achten. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich, althans ten tijde van het bestreden besluit dat ongeveer drie maanden na aanvang van de sluiting is genomen, nog steeds op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen reden was om de duur van de sluiting alsnog te beperken. Ook volgt uit het voorgaande dat voor de conclusie dat de maatregel op dat moment nog slechts een (overwegend) leedtoevoegend karakter had, geen grond bestaat.
8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen, zodat het beroep ongegrond is. Tevens volgt daaruit dat het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding niet toewijsbaar is.
9.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. T.M. Schelfhout (voorzitter), R.J.G.H. Seerden en W.A.M. de Loo, leden, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2014.
w.g. P.M. van den Brekel,
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 januari 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.