ECLI:NL:RBLIM:2014:5931

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
C/03/191783 / KG ZA 14-287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van een aanzienlijk geldbedrag aan de gemeenschap door een der deelgenoten zonder in- of toestemmen van de andere deelgenoten

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat gedaagde, een deelgenoot in een gemeenschap, een bedrag van € 340.000,00 zou terugbetalen aan de gemeenschap. De eisers stelden dat gedaagde dit bedrag zonder hun toestemming had onttrokken aan de bankrekeningen van de gemeenschap, wat in strijd was met de onderlinge afspraken en de wet. De procedure begon met een dagvaarding op 11 juni 2014, gevolgd door een mondelinge behandeling op 19 juni 2014. De eisers voerden aan dat de onttrekking van het geld hen benadeelde en dat het onmogelijk maakte om aan financiële verplichtingen te voldoen, zoals het aflossen van een lening bij de Rabobank.

Gedaagde voerde verweer en stelde dat de onttrekking van het geld rechtmatig was, omdat hij over zijn aandeel in de gemeenschap kon beschikken. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde in strijd had gehandeld met de afspraken die in de Akte van Regelingen/Patrimonium Overeenkomst waren vastgelegd. De rechter concludeerde dat gedaagde het bedrag van € 340.000,00 moest terugbetalen aan de gemeenschap, vermeerderd met wettelijke rente, omdat hij zonder overleg en toestemming van de andere deelgenoten had gehandeld.

Daarnaast werden de vorderingen van eisers om gedaagde te verbieden om zelfstandig bedragen aan de gemeenschap te onttrekken en om hem te verplichten om de volledige huuradministratie en sleutels van de registergoederen af te geven, afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende gronden waren voor deze vorderingen, omdat gedaagde niet meer het operationele beheer voerde en de huuradministratie bij de vennootschap Maastricht Rentservice B.V. lag. De rechter besloot de proceskosten te compenseren, zodat elke partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 3 juli 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/191783 / KG ZA 14-287
Vonnis in kort geding van 3 juli 2014
in de zaak van

1.[eiser 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2],
eisers,
advocaat mr. G.J.A. van Dinter,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3],
gedaagde,
advocaat [naam advocaat].
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 juni 2014, met productie,
  • de brieven van 23 mei 2014, 3 juni 2014, 16 juni 2014 van [gedaagde],
  • de akte houdende producties van [eisers],
  • de brieven van 18 juni 2014 van [gedaagde], met producties,
  • de mondelinge behandeling van 19 juni 2014,
  • de pleitnota van [eisers],
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1], [eiser 2] en [gedaagde] zijn vanaf circa 1991 deelgenoten in een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De rechtsverhouding tussen de deelgenoten is laatstelijk gewijzigd neergelegd in een overeenkomst van 1 december 2008, genaamd Akte van Regelingen/Patrimonium Overeenkomst [eisers]-[gedaagde] (hierna: de Akte, de gemeenschap zal hierna worden aangeduid als het Patrimonium). Doel van het Patrimonium is het beheren van, thans, een elftal registergoederen te Maastricht.
2.2.
Tot de gemeenschap behoren naast de elf registergoederen in mede-eigendom en onder meer liquide middelen (banktegoeden) en passiva, te weten schulden aan hypothecaire schuldeisers.
2.3.
De genoemde geldlening is aangewend voor het doen van beleggingen. Twee van de elf registergoederen dienen als onderpand. De beleggingen zijn inmiddels geliquideerd en de opbrengsten bevonden zich tot 5 mei 2014 geheel op de bankrekeningen van het Patrimonium.
2.4.
Artikel 9 (Reservering en uitkeringsbeleid) van de Akte luidt voor zover relevant:
Met betrekking tot de in het patrimonium gegenereerde middelen en de ten laste van het patrimonium komende kosten zijn partijen overeengekomen als volgt:
9.1
Alle betalingen dienen te geschieden middels de op naam van de gezamenlijke deelgenoten geopende gemeenschappelijke rekening(en). Over deze rekening(en) kan alleen door de deelgenoten tezamen worden beschikt, tenzij en voorzover zij elkander of een van hen volmacht geven. […].
9.2
In het saldo van deze rekening is ieder van de deelgenoten gerechtigd voor een/derde aandeel.
9.3
Uit de ontvangen huren worden alle operationele kosten kosten en aan het registergoed verbonden belastingen betaald alsmede de financieringskosten terzake van de aankoop van registergoederen. Vervolgens worden de aflossingen verricht zoals die in de financieringsovereenkomsten zijn overeengekomen.
9.4
Van het overschot van de inkomsten na betaling van de sub 9.3 genoemde posten wordt tien procent (10%) gereserveerd ter vorming van een reserve ter grootte van minimaal eenhonderd duizend euro (€ 100.000.,--). […].
9.6
Het restant van de inkomsten na toepassing van het sub 9.3 tot en met 9.6 bepaalde wordt per maand aan de deelgenoten uitgekeerd.
2.5.
De taakverdeling tussen de deelgenoten voor de dagelijkse gang van zaken houdt in dat [eiser 1] belast is met het financiële beheer van de vastgoedportefeuille in de zin dat hij zorg draagt voor de betalingen die voortvloeien uit het dagelijks beheer en de normale exploitatie, alsmede het doen van (een gedeelte van) de financiële administratie. [eiser 2] onderhoudt de contacten met financiers. [gedaagde] was belast met het operationele beheer in de zin van verhuurbegeleiding, waaronder begrepen het innen van de huurpenningen, en acquisitie.
In februari 2011 is voor het operationele beheer een aparte vennootschap ingericht, waarin de deelgenoten (in)direct aandeelhouder zijn: Maastricht Rentservice B.V. (hierna: Rentservice). Rentservice houdt kantoor in het kantoorpand van [naam 1].
2.6.
De deelgenoten ontvangen reeds enige tijd maandelijks elk € 10.000,00 op grond van artikel 9.6 van de Akte.
2.7.
[gedaagde] wenst het Patrimonium te verlaten in die zin dat hij zijn aandeel daarin wenst te liquideren. Daartoe heeft hij bij aan [eisers] een bindend aanbod tot uitkoop op basis van verdeling, als genoemd in artikel 3.1. van de Akte, gedaan, zodat de gemeenschap verdeeld zal moeten worden volgens de regels neergelegd in de Akte. [eisers] heeft dit aanbod tijdig conform de regeling van artikel 5 van de Akte aanvaard. Het is aan de overblijvende deelgenoten om overeenkomstig artikel 6 van de Akte te vorderen dat deze verdeling geschiedt in natura – door toedeling van een of meer bezittingen van het Patrimonium, onder bijbetaling c.q. ontvangst in geld van het verschil tussen het aandeel en die toedeling. [eisers] hebben [gedaagde] te kennen gegeven gebruik te willen maken van het bepaalde in artikel 6 van de Akte in natura.
2.8.
[gedaagde] heeft op 5 mei 2014 een bedrag van in totaal € 340.000,00 onttrokken aan bankrekeningen van het Patrimonium en de geldende machtigingen van [eisers] op de rekeningen ingetrokken. Het genoemde bedrag heeft [gedaagde] aan zichzelf overgemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert:
1. naar de voorzieningenrechter begrijpt, [gedaagde] te veroordelen aan [eisers], althans de gemeenschap te betalen, meer in het bijzonder op de profijtrekening van de gemeenschap nummer [XXXXXXXXXXXXXXXXXX] aangehouden bij de ING Bank te betalen de somma ad
€ 300.000,00 en op de rekeningen van de gemeenschap aangehouden bij de Rabobank te betalen € 10.000,00 op rekeningnummer [XXXXXXXXXX 1], op rekening [XXXXXXXXXX 2] € 7.000,00, op rekening [XXXXXXXXXX 3] € 13.000,00, en op rekeningnummer [XXXXXXXXXX 4] € 10.000,00, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a althans artikel 6:119 BW ingaande 5 mei althans 11 mei 2014 tot de dag der terugbetaling,
2. [gedaagde] te verbieden om zonder toestemming van eisers enig bedrag aan de gemeenschap te onttrekken althans meer in het bijzonder van de door de gemeenschap aangehouden bankrekeningen bij respectievelijk de Rabobank en ING Bank enige betaling te doen of daartoe opdracht te geven zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde] aan de Rabobank dan wel de ING Bank opdracht(en) tot betaling verstrekt en/of daaraan op enigerlie wijze gelden onttrekt althans handelt in strijd met het in deze te wijzen vonnis,
3. [gedaagde] te verbieden enige daad van beheer (en beschikking) ten behoeve en/of ten laste van de gemeenschap te verrichten totdat de scheiding en deling is geëffectueerd en dit beheer bij wege van ordemaatregel op te dragen aan eisers totdat de scheiding en deling is geëffectueerd althans een definitieve beheersregeling is getroffen zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat [gedaagde] handelt in strijd met het in deze te wijzen vonnis,
4. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan [eisers] af te geven de volledige huuradministratie (inclusief huurovereenkomsten, opzegging, administratie, waarborgsommen) niets uitgezonderd, alle overige bescheiden betrekking hebbende op het beheer alsmede de sleutels en alle overige toegangsmiddelen de registergoederen betreffende zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 5.000,00 voor iedere dag dat, nadat twee dagen na betekening zijn verstreken, [gedaagde] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen c.q. daarmee in strijd handelt,
5. [gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na dagtekening dezes te veroordelen aan [eisers] rekeing en verantwoording af te leggen over de door [gedaagde] ontvangen contante betalingen vanaf 1 december 2012 tot en met de datum van dit vonnis zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag voor iedere dag nadat 14 dagen na betekening zijn verstreken dat [gedaagde] daarmede in gebreke blijft althans handelt in strijd met het in deze te wijzen vonnis,
6. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de Rabobank en de ING Bank waar de gemeenschap haar rekeningen aanhoudt een brief/telefaxbericht/e-mailbericht (met afschrift aan [eisers]) te zenden met de inhoud zoals onder randnummer sub 2.7 van de dagvaarding omschreven althans een door de voorzieningenrechter te bepalen inhoud, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde], nadat twee dagen na betekening zijn vestreken, in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen,
7. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] als deelgenoot in het Patrimonium in strijd met de wet en de onderling gemaakte afspraken zonder toe- of instemming van [eisers] € 340.000,00 heeft onttrokken aan de gemeenschap en aan zichzelf heeft uitbetaald, alsmede de bestaande machtigingen van [eisers] op verschillende bankrekeningen heeft ingetrokken.
[eisers] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de ingestelde vorderingen, waarbij het gaat om herstellen het en conserveren van een situatie na, kort gezegd, (beweerdelijk) handelen in strijd met de wet en de tussen partijen gemaakte afspraken, zulks met het oog op een spoedige afwikkeling van verdeling van het Patrimonium.
De onttrekking van € 340.000,00 aan verschillende rekeningen van het Patrimonium
4.2.
[eisers] stelt dat [gedaagde] zonder recht of titel en zonder overleg met de deelgenoten, dus zonder in- of toestemming het bedrag van € 340.000,00 aan de gemeenschap heeft onttrokken en aan zichzelf heeft doen toekomen. [eisers] stelt dat [gedaagde] zo doende in strijd heeft gehandeld met de wet en de afspraken, althans met de redelijkheid en billijkheid. [eisers] stelt dat de onttrekking het onmogelijk maakt om de lening van de Rabobank af te lossen, omdat er nu geen reservering van € 1.000.000,00 meer is, die voor dit doel in onderling overleg was aangehouden. [eisers] stelt daarnaast dat [gedaagde] de verdeling frustreert, omdat het hypotheekrechtrecht van de Rabobank op twee van de objecten in het Patrimonium niet kan worden opgeheven.
4.3.
[gedaagde] stelt dat de Patrimoniumovereenkomst alleen gaat over het exploiteren van het onroerend goed in portefeuille en het eventueel verwerven van onroerend goed en dat deze overeenkomst niets van doen heeft met beleggen van gelden, zodat afspraken die daaromtrent zijn gemaakt geen deel uitmaken van het Patrimonium. [gedaagde] stelt dat de lening van de Rabobank en de afspraken daaromtrent daarom buiten de Patrimoniumovereenkomst vallen. [gedaagde] stelt voorts dat de afspraak over de € 1.000.000,00 was, dat dit geld bedoeld was om te beleggen en dat elk der deelgenoten vrijelijk over zijn aandeel kan beschikken, ook al zijn in het kader van de verdeling de beleggingen geliquideerd.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde] gehouden is het bedrag van € 340.000,00, vermeerderd met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, terug te brengen in de gemeenschap. Hij overweegt daartoe het volgende.
4.5.
Uit artikel 9 van de Akte blijkt dat de rekening(en) van de gemeenschap worden aangehouden om alle operationele kosten en kosten aan de registergoederen verbonden, zoals belastingen en financieringskosten, te kunnen voldoen, alsmede de aankoop van nieuwe registergoederen te kunnen financieren. Uit het batig saldo wordt bovendien maandelijks een deel – als dan niet op basis van een stilzwijgende afspraak – uitgekeerd aan de deelgenoten. Er is zo gezegd sprake van een “werkkapitaal”. Vast staat dat aan [eiser 1] (tot 5 mei 2014) de machtiging was verstrekt om ten behoeve van het bovengenoemde het beheer te voeren.
4.6.
Artikel 3:170 BW regelt het beheer van een gemeenschap. Lid 1 bepaalt dat handelingen die tot gewoon onderhoud of tot behoud van het gemeenschappelijk goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden door ieder der deelgenoten zelfstandig kunnen worden verricht. Uit lid 2 vloeit voort dat het beheer voor het overige geschiedt door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Onder beheer van het goed zijn onder meer begrepen, volgens dit artikellid, alle handelingen die voor de normale exploitatie dienstig kunnen zijn. Op grond van lid 3 zijn tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed de deelgenoten alleen gezamenlijk bevoegd.
De voorzieningenrechter stelt vast dat artikel 9.1 van de Akte bepaalt dat over de rekening(en) alleen door alle deelgenoten tezamen kan worden beschikt, tenzij en voor zover zij elkaar of een van hen een volmacht geven.
Op grond van hetgeen daaromtrent tussen partijen aan stellingen is gewisseld, stelt de voorzieningenrechter vast dat het onttrekken van € 340.000,00 geen handeling is die kwalificeert als gewoon onderhoud of behoud van de gemeenschap, noch als handeling die geen uitstel kon lijden ten behoeve van het onderhoud of behoud. Van beschikken in strikt juridische zin is ook geen sprake, omdat niet gebleken is dat [gedaagde] het weggenomen goed, in de zin dat de deelgenoten er niet meer gezamenlijk de macht over hebben, heeft vervreemd of bezwaard.
Omdat niet duidelijk is geworden wat de deelgenoten precies hebben bedoeld met “beschikt” in het geciteerde onderdeel van artikel 9.1 van de Akte, dient de voorzieningenrechter een en ander uit te leggen. Gelet het doel van het Patrimonium en de strekking van artikel 9 als geheel, en gelet op hetgeen is gesteld omtrent het dagelijks en operationeel beheer van het Patrimonium, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de deelgenoten hebben bedoeld dat zij tezamen beslissen over het genot, gebruik en beheer van het werkkapitaal, als het niet over het dagelijks en operationeel beheer van de vastgoedportefeuille gaat.
Op grond van deze uitleg heeft [gedaagde] in strijd met artikel 9 van de Akte gehandeld door in totaal een bedrag van € 340.000,00 van de rekeningen van de gemeenschap te halen, terwijl daaraan geen gewoon en/of terstond noodzakelijk beheer ten grondslag lag en dit daarnaast zonder overleg en dus zonder in- of toestemming van de deelgenoten [eisers] heeft plaatsgevonden. Dat [gedaagde] niet zelfstandig bevoegd was volgt a contrario uit het feit dat door intrekking van de machtiging van [eiser 1] thans ook tot beheerhandelingen in gezamenlijkheid dient te worden besloten.
4.7.
Voor zover [gedaagde] betoogt dat hij zijn aandeel van gelden heeft genomen die niet tot het Patrimonium behoren, omdat ze betrekking hebben op een reserve in het kader van een geheel andere overeenkomst, met andere afspraken over genot, gebruik en beheer, kan de voorzieningenrechter [gedaagde] niet volgen, omdat immers vaststaat dat het geld is onttrokken aan rekeningen van de gemeenschap en artikel 9 van de Akte juist over het gebruik van (c.q. het verrichten van handelingen met) die rekeningen regels geeft. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het Patrimonium twee panden als zekerheid heeft gesteld voor de lening van de Rabobank en dat de opbrengsten uit de beleggingen ten doel hadden om middelen te genereren om nieuwe registergoederen aan te schaffen, zodat de stelling van [eisers] dat die lening en de daarvoor gereserveerde gelden, ook al is deze aangegaan voordat artikel 9 van de Akte is overeengekomen, wel degelijk binnen het doel van het Patrimonium valt, voorshands dient te worden gevolgd.
4.8.
[gedaagde] is door het onttrekken van € 340.000,00 aan bankrekening van de gemeenschap vooruitgelopen op de verdeling zonder in overleg te treden met de overige deelgenoten en hij heeft daarmee jegens de gemeenschap in strijd met de afspraken gehandeld. Omdat de liquiditeiten uit de macht van de gemeenschap zijn, is deze thans benadeeld en lijdt zij schade, in ieder geval terzake misgelopen rente. Het terug te storten bedrag dient dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter vermeerderd te worden met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW.
Het verbod aan [gedaagde] om zelfstandig enig bedrag te onttrekken aan de gemeenschap
4.9.
[gedaagde] heeft correspondentie van de Rabobank in geding gebracht van 7 mei 2014 waaruit blijkt dat op grond van de bankvoorwaarden de drie deelgenoten alleen nog gezamenlijk over de bankrekeningen mogen en kunnen beschikken. Enige objectief gerechtvaardigde vrees voor een eigenmachtig optreden van [gedaagde] kan er derhalve bij [eisers] niet zijn inzake de Rabo-rekeningen. De voorzieningenrechter overweegt dat uit eveneens door [gedaagde] overgelegde correspondentie van de ING Bank, namelijk een e-mail met bijlage van 5 juni 2014 van de heer [naam 2], blijkt dat [eisers] en [gedaagde] reeds tot een vergelijk zijn gekomen over het gebruik van de ING-rekeningen. Uit de bijlage blijkt dat als deze niet voor 19 juni 2014 ondertekend wordt geretourneerd aan de bank de status quo – dat slechts in gezamenlijkheid met de rekeningen kan worden gewerkt – gehandhaafd blijft. Hoewel door [eisers] niet is bestreden dat reeds mondeling tot overeenstemming is gekomen, is niet gebleken dat van de zijde van [eisers] het formulier ondertekend is geretourneerd.
De vordering is gelet op de huidige stand van zaken zinledig en zal derhalve worden afgewezen.
Het verbod aan [gedaagde] om enige daad van beheer (en beschikking) te doen inzake de gemeenschap en een ordemaatregel te treffen
4.10.
[eisers] stelt dat [gedaagde]’ handelen tot gevolg heeft dat het dagelijks financiële beheer dat door [eiser 1] wordt gevoerd, wordt gefrustreerd. [eisers] stelt dat het in het belang van de gemeenschap (en een goede verdeling daarvan) is dat de afspraken omtrent dagelijks beheer wordt voortgezet én dat [gedaagde] zich moet onthouden van enige daden van (operationeel) beheer, omdat is gebleken dat onvoldoende inzicht bestaat in contante geldstromen, huurcontracten, opzeggingen en dergelijke.
4.11.
[gedaagde] heeft uitvoerig gesteld en onderbouwd dat de operationele beheerdaden niet meer door hem worden verricht, maar door Rentservice en dat Rentservice volledige transparant naar [eiser 1] communiceert. Daarnaast stelt [gedaagde] dat hij zelf het feitelijke operationele beheer helemaal niet wenst te voeren en dat hij voor het dagelijks financiële beheer door [eiser 1] na 5 mei 2014 ook steeds zijn toestemming heeft gegeven.
4.12.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het verbod op “enige daad van beheer (en beschikking)” zo ruim is en bovendien strijdig met de aard van de gemeenschap dat zonder concrete feitelijke invulling, die ontbreekt, de vordering niet toewijsbaar is.
Voor zover [eisers] slechts het operationeel beheer door [gedaagde] bedoelt te laten verbieden, zal de voorzieningenrechter de vordering ook niet kunnen toewijzen. Het staat immers vast dat sinds februari 2011 Maastricht Rentservice B.V. voor dit aspect van het beheer is opgezet. Uit de door [gedaagde] overgelegde correspondentie van Rentservice met [eiser 1] is voorshands voldoende aannemelijk dat Rentservice ook daadwerkelijk het operationeel beheer uitvoert. Door [eisers] is onvoldoende onderbouwd gesteld dat het desondanks [gedaagde] is die bij Rentservice of in het operationeel beheer feitelijk de scepter zwaait. De voorzieningenrechter acht de vrees bovendien ongegrond dat [gedaagde] zich nog intensief met dit beheer bezighoudt, of bezig zal willen houden, gelet op de door beide partijen aangehaalde e-mailcorrespondentie en het ook ter zitting door [gedaagde] bevestigde beeld in dezen.
4.13.
Voor het treffen van een ordemaatregel is het enkele feit dat de toestemming van [gedaagde] steeds noodzakelijk is om het financiële beheer te kunnen doen, onvoldoende. Ook overigens merkt [eisers] op dat een beheerregeling niet van groot praktisch belang is en [eisers] laat na voldoende te onderbouwen welk tegengesteld belang [eisers] en [gedaagde] zouden hebben in deze. Mede gelet op het feit dat [gedaagde] er geen belang bij heeft het beheer onmogelijk te maken en gelet op zijn standpunt ter zitting, dat hij ook na 5 mei 2014 steeds heeft meegewerkt en in de toekomst dit ook zal blijven doen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er onvoldoende gronden zijn voor het treffen van een ordemaatregel met betrekking tot het beheer van het Patrimonium.
Het afgeven van de volledige huuradministratie en de sleutels
4.14.
[gedaagde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat niet hij maar Rentservice sinds begin 2011 het operationeel beheer doet en dat de actuele huuradministratie zich bij Rentservice bevindt. [gedaagde] stelt als medeaandeelhouder het gevraagde inzicht niet te kunnen verschaffen.
4.15.
Uit de overgelegde stukken inzake de handelwijze van Rentservice blijkt dat
[eiser 1] als verantwoordelijk voor het dagelijks financiële beheer van de gemeenschap op de hoogte wordt gehouden van de mutaties terzake de verhuur van de panden. Voldoende aannemelijk is derhalve dat de gemeenschap als geheel in beginsel daardoor voldoende geïnformeerd is. Door [eisers] is onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] over de administratie die door Rentservice wordt gevoerd op enigerlei wijze zou (kunnen) beschikken. Het enkele feit dat Rentservice kantoor houdt bij [naam 1] en (een van) zijn medewerkers uitgeleend wordt/worden en in het kader van die uitlening alsdan belast is/zijn met het operationeel beheer, maakt dat niet anders. Terecht is door [gedaagde] derhalve opgemerkt dat Maastricht Rentservice B.V. desgewenst bevraagd dient te worden.
4.16.
Voor zover afgifte van de sleutels wordt gevorderd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd waarom [gedaagde] als mede-eigenaar niet langer de sleutels van de panden van het Patrimonium zou mogen hebben. Dat Rentservice over sleutels beschikt is noodzakelijk voor het operationeel beheer. Dat een sleutelkast zich bevindt in het kantoor van Rentservice in het kantoor van [naam 1] is voorts geen belemmering gebleken voor het dagelijks beheer door [eiser 1], waaronder begrepen het geven van toegang tot de panden aan derden ten behoeve van onderhoud en reparaties. De vordering moet worden afgewezen.
Gebod tot het afleggen van rekening en verantwoording
4.17.
In het licht van het bovenstaande overwegingen terzake het dagelijks financieel beheer en het operationeel beheer is het standpunt van [eisers] dat [gedaagde] rekening en verantwoording dient af te leggen over het operationeel beheer voldoende onderbouwd weersproken door [gedaagde]. [eisers] heeft onvoldoende onderbouwd dat ondanks de opdracht en activiteiten van Rentservice [gedaagde] rekening en verantwoording dient af te leggen. Deze vordering moet dan ook worden afgewezen.
De brief aan Rabobank en ING-Bank
4.18.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] de volmacht niet mocht intrekken.
Voorts blijkt uit de door de Rabobank en de ING-Bank gevoerde correspondentie, nadat [gedaagde] de volmachten van [eisers] had ingetrokken, die door [gedaagde] is overlegd, dat uit de bankvoorwaarden volgt dat een rekening in geval een van de rekeninghouders de volmacht van de andere rekeninghouder(s) herroept, wordt geblokkeerd in die zin dat deelgenoten niet meer zelfstandig kunnen handelen. Eveneens blijkt uit die correspondentie dat de deelgenoten gezamenlijk dienen aan te geven aan de bank hoe het gebruik van de rekening daarna tussen de deelgenoten moet luiden.
Gelet op het bovenstaande dient de vordering te worden afgewezen.
De proceskosten
4.19.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat [eisers] en [gedaagde] over en weer deels in het gelijk c.q. ongelijk zijn gesteld er termen zijn om de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan de gemeenschap te betalen, meer in het bijzonder op de profijtrekening van de gemeenschap nummer [XXXXXXXXXXXXXXXXXX] aangehouden bij de ING Bank te betalen de somma ad € 300.000,00 en op de rekeningen van de gemeenschap aangehouden bij de Rabobank te betalen € 10.000,00 op nummer [XXXXXXXXXX 1], op rekening [XXXXXXXXXX 2] € 7.000,00, op rekening [XXXXXXXXXX 3]
€ 13.000,00 en op rekeningnummer [XXXXXXXXXX 4] € 10.000,00, alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW ingaande 5 mei 2014 tot de dag der terugbetaling,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat elk der partijen zijn eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H. Brandts, voorzieningenrechter, en in tegenwoordigheid van mr. E.J.H.G. van Binnebeke, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: EvB