ECLI:NL:RBLIM:2014:5712

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
3034664 AZ VERZ 14-119
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een statutair directeur afgewezen wegens onvoldoende bewijs van disfunctioneren en vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder], de statutair directeur van de stichting Vizyr. Vizyr verzocht de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van gewichtige redenen, waaronder disfunctioneren en een vertrouwensbreuk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Vizyr niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde disfunctioneren van [verweerder]. Er zijn geen concrete maatregelen genomen door Vizyr om het functioneren van [verweerder] te verbeteren, en er is geen bewijs dat [verweerder] niet meer het vertrouwen genoot van de Raad van Toezicht (RvT). De kantonrechter oordeelde dat de RvT te snel en te definitief heeft aangestuurd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vooral gezien het feit dat [verweerder] arbeidsongeschikt was en er nog geen forensisch onderzoek was uitgevoerd. De kantonrechter concludeerde dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet gerechtvaardigd was en wees het verzoek van Vizyr af. Tevens werd Vizyr veroordeeld in de proceskosten van [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: 3034664 AZ VERZ 14-119
Beschikking van de kantonrechter van 1 juli 2014
in de zaak van
de stichting
VIZYR,
statutair gevestigd te Rotterdam en kantoorhoudend te Rotterdam en Heerlen,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. drs. C.A.H. Lemmens,
tegen
[verweerder],
wonend [adres],
[woonplaats],
verwerende partij,
gemachtigde mr. J.A.M.G. Vogels.
Partijen zullen hierna Vizyr en [verweerder] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Door partijen zijn de navolgende processtukken ingediend:
  • het verzoekschrift,
  • het verweerschrift,
  • het aanvullend schrijven van mr. Vogels.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 17 juni 2014 in het bijzijn van de heer [naam 1], voorzitter van de Raad van Toezicht van Vizyr, en de heer [naam 2], lid van de Raad van Toezicht van Vizyr, beiden bijgestaan door mr. Lemmens voornoemd en [verweerder] in persoon, bijgestaan door mr. Vogels voornoemd.
1.3.
Partijen hebben de respectieve standpunten onder overlegging van pleitnota’s nader toegelicht. Van het verhandelde ter zitting is door de griffier schriftelijk aantekening gehouden.
1.4.
Ten slotte is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
Vizyr verricht administratieve, financiële, personele en andere zakelijke diensten ten behoeve van onderwijsinstellingen en hun besturen. Vizyr is tot stand gekomen door een fusie, op 27 juni 2012, van de stichting Stichting Regionaal Onderwijsbureau Limburg (hierna: SROL) en de stichting Prosco.
2.2.
[verweerder], geboren op [geboortedatum], is via [naam verweerder] Consultancy B.V. van 1 september 2000 tot 1 maart 2002 interim directeur bij SROL geweest. Per 1 maart 2002 is [verweerder] benoemd tot directeur van SROL. Eind mei 2002 is de structuur van de stichting gewijzigd en is [verweerder] benoemd tot bestuurder van SROL.
2.3.
Bij schriftelijke overeenkomst van 27 juni 2005 zijn SROL en [verweerder] een nieuwe arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, ingaande 1 januari 2005, overeengekomen. De nadien in deze arbeidsovereenkomst aangebrachte wijzigingen zijn vastgelegd in addenda van 27 juni 2005 en 8 december 2009.
2.4.
Bij schriftelijke arbeidsovereenkomst van 17 december 2010 zijn partijen overeengekomen dat met ingang van 1 januari 2011 de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt gevolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De op 27 juni 2005 en 8 december 2009 getekende addenda zijn in verband daarmee per 1 januari 2011 komen te vervallen.
2.5.
In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn - voor zover relevant - de volgende bepalingen opgenomen:
“Artikel 3. Duur en beëindiging van de arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, met dien verstande dat deze van rechtswege eindigt op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de directeur-bestuurder 65 jaar wordt.
De arbeidsovereenkomst kan niet op verzoek van, dan wel door een der partijen tussentijds worden ontbonden dan wel opgezegd, behalve wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Uiterlijk in december 2013 treden partijen met elkaar in overleg om te bezien, of, en zo ja onder welke voorwaarden, zij na het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de directeur-bestuurder een nieuwe arbeidsovereenkomst met elkaar aangaan.
Artikel 9.Terugtreden en afstand doen van functie op verzoek van SROL
Indien en zodra SROL de directeur-bestuurder daarom verzoekt zal deze terugtreden als directeur-bestuurder en afstand doen van zijn functie, in welk geval hij aanspraak houdt op zijn salaris en overige emolumenten uit deze arbeidsovereenkomst tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst.
SROL kan in het geval genoemd in lid 1 de terug getreden directeur-bestuurder in overleg belasten met projectmatige werkzaamheden ten behoeve van SROL.
2.6.
Op 28 november 2011 heeft de Raad van Toezicht (hierna: RvT) in zijn vergadering besloten de arbeidsovereenkomst van de directeur-bestuurder aan te passen met welke wijzigingen [verweerder] heeft ingestemd en welke wijzigingen zijn vastgelegd in een addendum van 28 november 2011. In dit addendum is voor zover relevant opgenomen:
“(…) (dat) de Raad van Bestuur tot zijn besluit is gekomen enerzijds vanuit de wens om in het kader van de op handen zijnde fusie van SROL met de stichting PROSCO te Rotterdam de continuïteit van het bestuur van de onderneming te waarborgen, en anderzijds vanuit de wens om de directeur-bestuurder voor zijn bijzondere verdiensten in het algemeen en in het bijzonder in de overname van KINOBI en de daardoor noodzakelijke structurering, alsmede in de op handen zijnde fusie met de stichting PROSCO te belonen;
zijn in het tussen hen op 17 december 2010 gesloten arbeidscontract de volgende wijzigingen overeengekomen:
Artikel 3 lid 1 wordt als volgt gewijzigd: De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd met dien verstaande dat deze van rechtswege eindigt op 1 juni 2016.
Artikel 3 lid 3 wordt als volgt gewijzigd: Uiterlijk in december 2015 treden partijen in overleg om te bezien of, en zo ja onder welke voorwaarden, zij na 1 juni 2016 een nieuwe arbeidsovereenkomst met elkaar aangaan.”
2.7.
Per 27 juni 2012 is [verweerder] benoemd tot voorzitter van de Raad van Bestuur van Vizyr.
2.8.
[verweerder] is van 24 maart 2013 tot 31 maart 2014 arbeidsongeschikt geweest wegens ziekte.
2.9.
Tijdens de ziekteperiode van [verweerder] heeft de RvT van Vizyr - naar eigen zeggen - het een en ander geconstateerd, waardoor hij het vertrouwen in [verweerder] heeft verloren. De voorzitter en vicevoorzitter van de RvT hebben hierover op 1 en 5 juli 2013 met [verweerder] gesproken en hebben hem meegedeeld dat er geen basis meer is om de arbeidsovereenkomst tussen partijen voort te zetten.
2.10.
In opdracht van de RvT van Vizyr is door Ernst & Young een forensisch accountantsonderzoek ingesteld naar het salaris, het gebruik van de leaseauto in combinatie met het openbaar vervoer en het declaratiegedrag van [verweerder]. De bevindingen van de onderzoekers zijn vastgelegd in het rapport d.d. 21 februari 2014, welk rapport als productie 23 bij het verzoekschrift is gevoegd.
2.11.
Op 26 februari 2014 heeft de RvT vergaderd over het door Ernst & Young uitgebrachte rapport en, in verband daarmee, de positie van [verweerder]. Op 28 maart 2014 heeft de RvT van Vizyr vervolgens met [verweerder] gesproken over de inhoud van het door Ernst & Young uitgebrachte rapport.
2.12.
Tijdens de vergadering van 14 april 2014 heeft de RvT het voorgenomen besluit genomen dat [verweerder] als bestuurder wordt ontslagen en dat de arbeidsovereenkomst dient te eindigen middels ontbinding van die arbeidsovereenkomst per 1 juni 2014 (zijnde de eerste dag van de maand volgend op die waarin [verweerder] 65 jaar zal worden).
2.13.
Op 28 april 2014 heeft de RvT het voorgenomen besluit omgezet in een definitief besluit, in die zin dat is besloten tot de beëindiging van het bestuurderschap van [verweerder] en om over te gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op kort termijn door middel van het indienen van een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter, waarin ontbinding per 1 juni 2014 zal worden verzocht. Op diezelfde dag heeft een gesprek met [verweerder] plaatsgevonden en is [verweerder] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden.

3.Het geschil

3.1.
Vizyr verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande in veranderingen in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding.
3.2.
Vizyr stelt daartoe - kort en zakelijk weergegeven - dat [verweerder] op den duur steeds minder grip op de organisatie en bedrijfsvoering heeft gekregen, althans niet langer meer in staat is gebleken Vizyr op een adequate wijze te besturen en te leiden. Tijdens de ziekteperiode van [verweerder] is verder geconstateerd dat er een substantiële discrepantie bestaat tussen het overeengekomen salaris (conform schriftelijke arbeidsovereenkomst en bezoldigingsbeleid) en het feitelijk door [verweerder] genoten salaris, van welke discrepantie de RvT niet op de hoogte was. [verweerder] kan ter zake een gebrek aan transparantie worden verweten. Afgezien van het disfunctioneren geniet [verweerder] daardoor als bestuurder van Vizyr niet langer het vertrouwen van de RvT. Verder is bij de ondernemingsraad, het managementteam en de vakbonden ieder draagvlak voor verdere samenwerking met [verweerder] komen te ontbreken. Het is volgens Vizyr cruciaal dat de bestuurder het vertrouwen van de RvT geniet. Dit is niet langer het geval. Gezien de ontstane vertrouwensbreuk in relatie tot de positie welke [verweerder] als bestuurder binnen de stichting vervult, is voortzetting van de arbeidsovereenkomst geen reële optie meer.
3.3.
[verweerder] ziet geen aanleiding om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. [verweerder] hecht sterk aan de continuering van zijn arbeidsrelatie met Vizyr en acht, in verband daarmee, een herstel van de vertrouwensband mogelijk. Dit is des te meer het geval nu [verweerder] zich - naar zijn mening terecht - op het standpunt stelt dat de verwijten die Vizyr hem maakt geen hout snijden. [verweerder] concludeert dan ook primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair - voor het geval de arbeidsovereenkomst toch wordt ontbonden - dringt hij aan op toekenning van een billijke vergoeding (die door hem wordt gesteld op - kort gezegd - 23 bruto maandsalarissen).

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het ontslag van [verweerder] uit zijn hoedanigheid van bestuurder door de RvT van Vizyr, zoals door de RvT besloten op 28 april 2014, niet meebrengt dat ook de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Omdat de arbeidsovereenkomst nog steeds bestaat, is de kantonrechter bevoegd om van het onderhavige verzoek tot ontbinding van die overeenkomst kennis te nemen.
4.2.
Voorts heeft de kantonrechter zich ervan vergewist dat het onderhavige verzoek geen verband houdt met het bestaan van een opzegverbod.
Kwalificatie van de arbeidsovereenkomst
4.3.
Tussen partijen is allereerst in geschil hoe de onderlinge arbeidsovereenkomst dient te worden gekwalificeerd: is het een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals Vizyr stelt, of voor bepaalde tijd, zoals [verweerder] stelt?
4.4.
Vast staat dat partijen bij overeenkomst van 17 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 de tot die datum geldende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben voortgezet door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, tot 1 juni 2014, welke einddatum middels het addendum van 28 november 2011 is gewijzigd in 1 juni 2016.
Ingevolge artikel 7:667 lid 4 BW moet een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als voortzetting van een voor onbepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomst worden opgezegd, tenzij de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door rechtsgeldige opzegging of ontbinding door de rechter is geëindigd. In het onderhavige geval is de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met wederzijds goedvinden geëindigd. Dit betekent dat de aansluitende arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur niet van rechtswege eindigt, maar (conform de hoofdregel van artikel 7:667 lid 4 BW) moet worden opgezegd. De overeenkomst blijft daardoor echter een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
4.5.
Partijen hebben tussentijdse opzegging en verzoeken tot ontbinding contractueel uitgesloten. De uitsluiting van de mogelijkheid om tussentijds op te zeggen is geldig. De bevoegdheid om ontbinding te verzoeken kan daarentegen niet contractueel worden uitgesloten. De desbetreffende bepaling in de arbeidsovereenkomst is in zoverre nietig. Deze nietigheid brengt echter niet met zich, zoals Vizyr betoogt, dat aan omzetting van “onbepaalde tijd” naar “bepaalde tijd” geen betekenis toekomt en dat de arbeidsovereenkomst nog steeds dient te worden gekwalificeerd als een overeenkomst voor onbepaalde tijd.
4.6.
Het vorenstaande leidt de kantonrechter tot het oordeel dat tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, voortdurend tot 1 juni 2016, die niet tussentijds kan worden opgezegd en die niet van rechtswege eindigt.
Het functioneren van [verweerder] als bestuurder
4.7.
Gelet op de stukken en op het verhandelde ter zitting is Vizyr, mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door [verweerder], er niet in geslaagd om haar verwijt aan het adres van [verweerder] omtrent zijn disfunctioneren voldoende te onderbouwen en aannemelijk te maken. Voor zover dit al anders is, is in elk geval niet gebleken van gerichte maatregelen van de kant van Vizyr om het gestelde disfunctioneren van [verweerder] te verbeteren. Gesteld noch gebleken is dat Vizyr, hetgeen wel van haar had mogen worden verlangd, [verweerder] concreet en specifiek gewezen heeft op zijn onvoldoende functioneren als directeur/bestuurder van Vizyr, waarbij duidelijk is aangegeven dat en op welke punten het functioneren van [verweerder] verbetering behoefde. Evenmin is [verweerder], in het verlengde daarvan, in de gelegenheid gesteld om mogelijk onvoldoende functioneren te verbeteren. Enig schriftelijk stuk waaruit kan blijken dat Vizyr met [verweerder] (voorafgaand aan zijn ziekmelding) heeft gesproken over zijn functioneren, is in deze procedure niet overgelegd. Vizyr had op zijn minst (functionerings- /beoordelings-) gesprekken met [verweerder] moeten vastleggen, waarin Vizyr haar verwachtingen jegens [verweerder] en haar verwachtingen ten aanzien van zijn functie-uitoefening had moeten vermelden.
4.8.
Daar komt bij dat de RvT op zijn initiatief, zonder dat [verweerder] daarom heeft gevraagd, in mei 2007, december 2009, december 2010 en november 2011 (aanzienlijke) salarisverhogingen aan [verweerder] heeft toegekend. Voorts zijn partijen - zo blijkt uit het bij de arbeidsovereenkomst van 17 december 2010 behorende addendum van 28 november 2011 - overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou voortduren tot 1 juni 2016 en hebben zij de mogelijkheid opengehouden om de arbeidsovereenkomst nadien te continueren. Uit het addendum volgt verder dat de wens tot continuering van de arbeidsovereenkomst was gelegen in de waarborging van de continuïteit van het bestuur van de onderneming alsmede
“(in) de wens om de directeur-bestuurder voor zijn bijzondere verdiensten in het algemeen en in het bijzonder in de overname van KINOBI en de daardoor noodzakelijke structurering, alsmede in de op handen zijnde fusie met de stichting PROSCO te belonen”.
Hieruit valt evenmin af te leiden dat [verweerder] zou hebben gedisfunctioneerd.
4.9.
Hoewel met de erkenning van [verweerder] wel vaststaat dat er sinds september-oktober 2012 sprake is geweest van langzaam toenemende spanningen tussen hem en de toenmalige voorzitter van de RvT (de heer [naam 3]) en de vicevoorzitter van de RvT (de heer [naam 2]), is de kantonrechter van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat [verweerder] in relevante mate, laat staan op een verwijtbare wijze, heeft bijgedragen aan het ontstaan dan wel het verder oplopen van deze spanningen.
4.10.
Voor zover de verwijten aan het adres van [verweerder] ter zake het ontbreken van een duidelijke en schriftelijk neergelegde visie op doel en strategie van de stichting, het ontbreken van maandelijkse rapportages, financiële overzichten, een integratieplan, een marketingplan en andere plannen en het ontbreken dan wel niet harmoniseren van personeelsregelingen al juist zouden zijn (door de gemotiveerde betwisting door [verweerder] is dit niet voldoende aannemelijk gemaakt), overweegt de kantonrechter dat in dat geval niet alleen [verweerder] een verwijt kan worden gemaakt. Ter zake was immers ook een taak weggelegd voor de RvT, die onder meer toezicht diende te houden op de realisatie van het doel van de stichting en op het aanwezig zijn van het daarvoor benodigde schriftelijk vastgelegde beleid en de relevante managementrapportages. Het aantal volgens Vizyr ontbrekende beleidsdocumenten is zó groot en hun belang is zó evident dat de kantonrechter het ondenkbaar acht dat de RvT pas tijdens de ziekteperiode van [verweerder] tot de ontdekking heeft kunnen komen dat de desbetreffende documenten (zo dat het geval is geweest) hebben ontbroken.
4.11.
Verder is - nu partijen elkaar op dit punt gemotiveerd tegenspreken en hetgeen [verweerder] aanvoert niet onmiddellijk terzijde kan worden gelegd - onvoldoende aannemelijk geworden dat [verweerder] geen draagvlak meer heeft bij de ondernemingsraad, het managementteam en de vakbonden.
4.12.
Ook de verwijten ten aanzien van het gebruik van de leaseauto in combinatie met de OV-kaart en het declaratiegedrag van [verweerder] zijn - gelet op de gemotiveerde betwisting door [verweerder] - niet aannemelijk gemaakt. Het uitgebreide forensische onderzoek heeft, zo komt het de kantonrechter voor, geen resultaten van enige importantie aan het licht gebracht. Geoordeeld moet dan ook worden dat de onderzoeksresultaten geen grond opleveren voor de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst en evenmin andere gronden kunnen versterken.
4.13.
De overige door Vizyr aan het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag gelegde stellingen (zoals: problematiek met BOOR, werving lid Raad van Bestuur, Comeet, vergadering met de Koepelraad, CAVS en fusieproces met Prosco) zijn eveneens - bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van [verweerder] - niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt en kunnen het ontbindingsverzoek niet dragen.
4.14.
De kantonrechter is verder nog van oordeel dat Vizyr té snel en té definitief heeft aangestuurd op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [verweerder]. Reeds drie maanden na de ziekmelding van [verweerder] is de RvT tot de conclusie gekomen dat voortzetting van het dienstverband met [verweerder] niet zinvol was, terwijl het voorgenomen forensisch accountantsonderzoek op dat moment zelfs nog geen aanvang had genomen. Daar komt bij dat de gesprekken van 1 en 5 juli 2013 hebben plaatsgevonden terwijl [verweerder] arbeidsongeschikt was. Voorts is gebleken dat deze gesprekken niet waren bedoeld voor een uitwisseling van informatie en opvattingen, ter voorbereiding van een standpuntbepaling door de RvT. De gesprekken hadden al meteen en nadrukkelijk de opzet om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te geraken. Gelet op de omstandigheden dat [verweerder] arbeidsongeschikt was, dat het forensisch accountantsonderzoek nog niet had plaatsgevonden en dat [verweerder] niet eerder zó uitdrukkelijk op zijn functioneren was aangesproken (zie r.o. 4.7.), waren behoedzaamheid en terughoudendheid op hun plaats geweest. Daaraan heeft het de RvT ontbroken.
Discrepantie tussen het feitelijke en het ‘overeengekomen’ salaris
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat er gedurende langere tijd een substantiële discrepantie heeft bestaan tussen het overeengekomen salaris (waaronder verstaan: het salaris zoals opgenomen in enkele relevante documenten, zoals de schriftelijke arbeidsovereenkomsten van [verweerder] en enkele documenten opgesteld in het kader van voorgenomen fusies) en het feitelijk door [verweerder] genoten salaris. Vizyr verwijt [verweerder] dat hij niet open en transparant met de RvT hierover heeft gecommuniceerd.
4.16.
De kantonrechter overweegt dat afdoende vaststaat dat de communicatie met [verweerder] over de aanpassingen van de arbeidsovereenkomsten en over diens salaris verliep via de toenmalige voorzitter van de RvT, de heer [naam 3], die daarvoor door de RvT was gemandateerd. De memo’s en brieven met de daarin opgenomen salariswijzigingen werden ook opgesteld door [naam 3] en werden door hem bij de salarisadministratie afgegeven met het verzoek om de mutaties te verwerken in het salarissysteem.
4.17.
Vast staat dat [naam 3] op de hoogte was (althans gemakkelijk kon zijn) van de discrepantie tussen het daadwerkelijk door [verweerder] genoten salaris en het in de arbeidsovereenkomsten en andere documenten opgenomen salaris. Dit blijkt uit het rapport van Ernst & Young. Hoewel [naam 3] aanvankelijk heeft ontkend dat hij het memo “Opgave bruto jaarsalaris van de heer [verweerder], over het jaar 2010” met dagtekening 30 november 2010 heeft ontvangen dan wel heeft ingezien, blijkt uit het rapport dat [naam 3] wel degelijk kennis heeft gehad van voormeld overzicht. Tijdens het interview van 3 december 2013 heeft [naam 3] het desbetreffende overzicht namelijk aan de onderzoekers ter beschikking gesteld, daarbij volgens het rapport puttend uit zijn (Brouwers’) persoonlijke archief.
4.18.
Verder wordt de inhoud van de door [verweerder] in het kader van het forensisch accountantsonderzoek van Ernst & Young afgelegde verklaring ondersteund door de inhoud van de door de juridisch adviseur mr. G. Prick afgelegde verklaring. [verweerder] én Prick verklaren dat zij [naam 3] hebben verzocht om het feitelijk genoten (hogere) salaris van [verweerder] in zijn schriftelijke arbeidsovereenkomst op te nemen, maar dat [naam 3] heeft aangegeven redenen te hebben om daartoe niet over te gaan. Dat de verklaringen van [verweerder] en mr. Prick op elkaar zijn afgestemd en daardoor ongeloofwaardig zijn, zoals Vizyr stelt, is niet komen vast te staan in deze procedure.
4.19.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] er van uit mocht gaan - en [verweerder] stelt dat hij daar ook van uitging - dat [naam 3] de RvT over zijn (feitelijke) salaris informeerde. Het lag dan ook niet op de weg van [verweerder] om eigenmachtig, daarmee de voorzitter passerend, de overige leden van de RvT dienaangaande te informeren.
4.20.
Ten slotte verdient vermelding dat niet is gebleken dat Vizyr zich op het standpunt stelt dat het feitelijke betaalde salaris voor een deel onverschuldigd is betaald en dat zij, behoudens in het kader van een te treffen regeling, daadwerkelijk aanspraak heeft gemaakt (of nog maakt) op terugbetaling van het (gestelde) teveel ontvangen salaris.
Het verlies van het vertrouwen van de RvT
4.21.
Dat er
volgens Vizyrsprake is van een zodanige vertrouwensbreuk dat een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet meer mogelijk is, en dat er geen andere mogelijkheid is dan ontbinding van de arbeidsovereenkomst, moge zo zijn. De feiten en omstandigheden waarop Vizyr deze vertrouwensbreuk en de noodzaak van de ontbinding baseert zijn echter niet afdoende aannemelijk geworden, terwijl voorts de door Vizyr gevolgde aanpak naar aanleiding van de door haarzelf geconstateerde vertrouwensbreuk duidelijk te wensen overlaat. Dit een en ander leidt de kantonrechter tot het oordeel dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Vizyr en [verweerder] niet gerechtvaardigd is.
4.22.
Dit is des te meer het geval, nu partijen in artikel 9 van de thans geldende arbeidsovereenkomst hebben neergelegd dat [verweerder] op eerste verzoek van Vizyr zal terugtreden als directeur/bestuurder en afstand zal doen van zijn functie, met behoud van zijn salaris tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat artikel 9 van de arbeidsovereenkomst niet op de onderhavige situatie ziet, zoals Vizyr stelt, valt niet uit de tekst van de overeenkomst af te leiden en is door Vizyr ook verder onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter wijst erop dat inhoud en strekking van de arbeidsovereenkomst zoals laatstelijk door partijen overeengekomen en gewijzigd duidelijk maken dat beide partijen onder ogen hebben gezien dat het wenselijk dan wel noodzakelijk zou kunnen zijn dat [verweerder] eerder dan op 1 juni 2016 zou terugtreden als
directeur-bestuurder en vervolgens hebben afgesproken dat dit terugtreden niet automatisch het einde van [verweerder] arbeidsrelatie - en de doorbetaling van diens salaris - zou moeten betekenen. De kantonrechter verwijst in dit verband ook naar de in de r.o. 2.6. en 4.8. aangehaalde considerans in het addendum bij de arbeidsovereenkomst van 28 november 2011, waaruit kan worden opgemaakt dat de duur van de arbeidsovereenkomst in november 2011 (onder meer) met twee jaren is verlengd om [verweerder] te belonen voor de verdienstelijke manier waarop hij zijn werk tot dan toe had gedaan.
4.23.
De conclusie op grond van het voorgaande is dan ook dat de verzochte ontbinding dient te worden afgewezen. Vizyr zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt Vizyr in de aan de zijde van [verweerder] gerezen proceskosten, welke worden begroot op € 400,00 salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken.
CJ