ECLI:NL:RBLIM:2014:5409

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
03/700288-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door het overrijden van ex-partner met een personenauto

Op 18 juni 2014 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 30 april 2013 in Heerlen haar ex-partner met een personenauto heeft aangereden en over hem heen heeft gereden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, voor zware mishandeling. De verdachte had op het moment van de aanrijding een paniekreactie, omdat zij vreesde dat haar ex-partner haar dochter zou ontvoeren. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer en psychische overmacht, maar erkende dat de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moest worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan haar ex-partner, die als gevolg van de aanrijding ernstige verwondingen had opgelopen, waaronder gebroken ribben en fracturen in de rug. De rechtbank hield rekening met de langdurige relatieproblemen tussen de verdachte en haar ex-partner en de psychische druk waaronder de verdachte had geleefd. De uitspraak benadrukt de ernst van de daad en de impact op het slachtoffer, die langdurige medische zorg nodig had en mogelijk nooit volledig zal herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700288-13
Datum uitspraak : 18 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de Rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsvrouw is mr. S. van den Berg, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 4 juni 2014.
De rechtbank heeft op 4 juni 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht terzake dat:
1.
zij op of omstreeks 30 april 2013 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto tegen en/of (vervolgens) over die [slachtoffer] heeft gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 30 april 2013 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten o.a. gebroken ribben, meerdere fracturen in de rug, fractuur schouderblad links, meerdere fracturen in het bekken, een fractuur in de kom van het linker heupgewricht, een op meerdere plaatsen en met verplaatsing van de botfragmenten gebroken linker bovenarm, een fractuur van de linkerpols met verplaatsing van het botfragment en letsel aan de strekpees van de linkerpink) heeft toegebracht, door opzettelijk met een door haar, verdachte, bestuurde personenauto tegen en/of (vervolgens) over die [slachtoffer] te rijden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit bewezen. Voor het bewijs acht de officier van justitie redengevend de verklaringen van de verdachte, afgelegd bij de politie, de verklaringen van de getuigen[getuige 1] en [getuige 2], de beschrijving van het letsel van [slachtoffer] en het proces-verbaal betreffende de verkeersongevalanalyse. De verdachte is met haar personenauto, een Citroën C3, stapvoets op [slachtoffer] afgereden. [slachtoffer] bevond zich op de rijbaan en liep in achterwaartse richting. Hoewel [slachtoffer] de verdachte middels armgebaren tot stoppen probeerde te dwingen, bleef de verdachte stapvoets in voorwaartse richting rijden. Op een bepaald moment raakte de verdachte met haar personenauto de onderbenen en knieën van [slachtoffer], waardoor laatstgenoemde ten val kwam en ruggelings op de aangrenzende groenstrook belandde. De verdachte is vervolgens met haar personenauto over het boven- en onderlichaam van [slachtoffer] heen gereden. De officier van justitie is van mening dat de verdachte, door met een personenauto van ongeveer 1000 kilogram stapvoets over [slachtoffer] heen te rijden, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde feit en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het subsidiair tenlastegelegde feit. Volgens de raadsvrouw was het opzet van de verdachte - zo blijkt uit haar verklaring inhoudende dat zij de benen van [slachtoffer] wilde breken - gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte was, mede gelet op de paniektoestand waarin zij op dat moment verkeerde, zich er niet van bewust dat zij [slachtoffer] met haar personenauto overreed. Hierdoor kan niet worden bewezen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1] Op zaterdag 11 mei 2013 deed [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) aangifte van zware mishandeling. [slachtoffer] had op 30 april 2013 de (destijds) 12-jarige dochter van de verdachte, genaamd [naam dochter], woonachtig aan de [adres] te Heerlen, met zijn personenauto opgehaald. Daarna reed [slachtoffer] met zijn auto, waarin [naam dochter] als bijrijder zat, in de richting van de autoweg. Beneden aan de Zeswegenlaan in Heerlen moest [slachtoffer] stoppen voor een rood verkeerslicht. Op dat moment zag hij de verdachte met haar personenauto in tegengestelde richting de Zeswegenlaan oprijden. De verdachte bracht haar auto ter hoogte van de auto van [slachtoffer] tot stilstand. [slachtoffer] stapte daarop uit zijn auto. Vervolgens hoorde [slachtoffer] dat de verdachte gas gaf en zag hij dat de verdachte met haar auto over de middengeleider reed in de richting van zijn auto. De verdachte botste met haar auto tegen het portier van de auto van [slachtoffer]. Hierna zag [slachtoffer] dat de verdachte met haar auto achteruit reed. [slachtoffer] bevond zich nog steeds op het wegdek. Plotseling zag [slachtoffer] dat de verdachte met haar personenauto in zijn richting reed. [slachtoffer] voelde dat de personenauto, bestuurd door de verdachte, zijn benen raakte. Van hetgeen daarna gebeurde, kan [slachtoffer] zich niets herinneren. [2]
Getuige [getuige 1] zag op 30 april 2013 dat een Citroën C3 op de Zeswegenlaan te Heerlen tegen de benen van een man aanreed, dat deze man daardoor viel, onder de Citroën C3 belandde en vervolgens door de auto werd overreden. Deze auto reed met de wielen over de man heen. [3]
Getuige [getuige 2], zijnde de vriendin van getuige [getuige 1], zag op 30 april 2013 dat een Citroën C3 op de Zeswegenlaan te Heerlen stapvoets vooruit reed in de richting van een man. De voorzijde van de auto kwam in aanraking met de benen van de man, waardoor de man naar achteren viel en op zijn rug op de grond terechtkwam. Vervolgens zag [getuige 2] dat Citroën C3 stapvoets - met zowel het rechter voorwiel als met het rechter achterwiel - over de benen en vervolgens (schuin) over de borstkas van de man heen reed. [4]
Uit medisch onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] vele en zeer ernstige letsels had opgelopen, te weten (onder andere) gebroken ribben, fracturen in de rug, een fractuur van het linker schouderblad, meerdere fracturen in het bekken, een fractuur in de kom van het linker heupgewricht, een op meerdere plaatsen en met verplaatsing van de botfragmenten gebroken linker bovenarm en letsel aan de strekpees van de linker pink. Er waren verschillende operaties noodzakelijk om het leven van [slachtoffer] te redden. De forensisch geneeskundige, T.M.D.L. Pelzer, schatte de duur van de revalidatie op vele maanden, waarbij onduidelijk is of [slachtoffer] ooit zijn oorspronkelijke niveau van functioneren zal bereiken. [5]
De verdachte heeft verklaard dat zij op 30 april 2013 met haar personenauto, een Citroën C3, richting haar woning aan de [adres] te Heerlen reed, toen zij zag dat [slachtoffer] haar tegemoet kwam gereden. Op de bijrijdersstoel van de auto van [slachtoffer] zat haar dochter, genaamd [naam dochter]. Nadat de verdachte zag dat [slachtoffer] uitstapte, is ze met haar personenauto op [slachtoffer] afgereden. [6] De verdachte wilde de benen van [slachtoffer] breken door deze tussen haar auto en de auto van [slachtoffer] te beknellen. Zij botste echter tegen de linker zijkant van de auto van [slachtoffer]. Vervolgens reed de verdachte achteruit en weer vooruit. Ze reed achter [slachtoffer] aan. Volgens de verklaring van de verdachte nog steeds met als doel de benen van [slachtoffer] te breken, zodat hij haar dochter niet kon meenemen. De verdachte voelde op een bepaald moment een hobbel, waarna zij in de rechterzijspiegel keek en zag dat [slachtoffer] op de grond lag. [7]
feit 1 primair
De rechtbank acht het primair tenlastegelegde feit niet bewezen. Uit de inhoud van de in het dossier opgenomen bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet de overtuiging bekomen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft zowel bij de politie, bij de rechter-commissaris, alsook ter terechtzitting verklaard dat zij [slachtoffer] niet dood wilde rijden, maar dat zij zijn benen wilde breken. Dat de verdachte niet de bedoeling had om [slachtoffer] dood te rijden wordt ondersteund door hetgeen zich vlak voor het tenlastegelegde heeft voorgedaan. Toen [slachtoffer] net uit zijn auto was gestapt is de verdachte namelijk in de richting van [slachtoffer] gereden, volgens haar verklaring met de bedoeling om zijn benen te breken door hem te beknellen tussen haar auto en de auto van [slachtoffer]. Zij is vervolgens met haar auto tegen de auto van [slachtoffer] aangereden. Deze verklaring van de verdachte past bij het door de politie geconstateerde sporenbeeld, met name de inpassing van de beide beschadigde auto’s, en bij hetgeen de getuigen hebben verklaard over de gang van zaken. Voorts heeft de verdachte verklaard dat zij voorafgaand en tijdens het tenlastegelegde in een paniektoestand verkeerde, omdat ze vreesde dat [slachtoffer] haar dochter zou ontvoeren en dat zij daardoor haar dochter nooit meer zou zien. Naar eigen zeggen was de verdachte zich er daardoor niet van bewust dat ze over [slachtoffer] heen reed. Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van deze verklaring heeft de rechtbank mede acht geslagen op hetgeen de psycholoog,
drs. T. ’t Hoen, heeft opgetekend in zijn rapport van 7 oktober 2013. Volgens ’t Hoen kregen bij verdachte naar het moment van het tenlastegelegde toe gevoelens van paniek en onmacht steeds meer de overhand.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte
bewustde aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden heeft aanvaard.
feit 1 subsidiair
Op grond van de aangifte van [slachtoffer], de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], de beschrijving van het letsel van [slachtoffer] en de verklaringen van de verdachte, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 30 april 2013 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten o.a. gebroken ribben, meerdere fracturen in de rug, fractuur schouderblad links, meerdere fracturen in het bekken, een fractuur in de kom van het linker heupgewricht, een op meerdere plaatsen en met verplaatsing van de botfragmenten gebroken linker bovenarm, een fractuur van de linkerpols met verplaatsing van het botfragment en letsel aan de strekpees van de linkerpink) heeft toegebracht, door opzettelijk met een door haar bestuurde personenauto tegen en vervolgens over die [slachtoffer] te rijden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende misdrijf:
zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, nu haar een beroep toekomt op noodweer. De officier van justitie heeft haar standpunt als volgt onderbouwd. [slachtoffer] heeft de dochter van de verdachte, genaamd [naam dochter], tegen de wens van de verdachte met zijn personenauto opgehaald. [slachtoffer] wilde naar eigen zeggen met [naam dochter] naar België rijden, zodat de verdachte hen niet zou kunnen vinden. De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] haar opbelde en dat hij zei dat hij [naam dochter] van haar zou afnemen. Aan de toon van de stem van [slachtoffer] kon de verdachte horen dat hij zijn plan daadwerkelijk ten uitvoer wilde brengen. Uit een en ander dient geconcludeerd te worden dat er een onmiddellijk gevaar dreigde voor de lichamelijke integriteit van [naam dochter]. Dat [slachtoffer] niet bevoegd was om [naam dochter] mee te nemen en dat zijn handelen aldus wederrechtelijk was, blijkt uit het feit dat er geen familierechtelijke betrekking tussen [slachtoffer] en [naam dochter] bestaat. De verdachte was dus gerechtigd om [naam dochter] te verdedigen tegen de onmiddellijk dreigende wederrechtelijke aanranding. Het handelen van de verdachte kan voorts de toets aan de proportionaliteitseis en de subsidiariteitseis doorstaan. De verdachte heeft aanvankelijk getracht om het conflict op een vreedzame wijze op te lossen, namelijk door via 112 te bellen de politie in te schakelen en aldus een ontvoering te verijdelen. Echter, reeds voordat de politie ter plaatse was, kruisten de wegen van de verdachte en [slachtoffer] zich. De verdachte zag toen haar huilende dochter in de auto van [slachtoffer] zitten. Zij dreigde daadwerkelijk haar geliefde dochter kwijt te raken, waardoor gevoelens van angst, onmacht en paniek zich van haar meester maakten. Deze noodsituatie noopte de verdachte tot ingrijpen. Toen [slachtoffer] uit zijn auto stapte en in de richting van de auto van de verdachte liep, had de verdachte in redelijkheid geen andere mogelijkheid dan [slachtoffer] met haar auto aan te rijden. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de verdachte fysiek niet was opgewassen tegen [slachtoffer] en dat zij in een hevige gemoedstoestand verkeerde, waardoor zij, zoals psycholoog ’t Hoen heeft opgetekend in zijn rapport, niet meer in staat was op een weloverwogen wijze de verschillende gedragsalternatieven af te wegen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer, zodat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft zich daarbij aangesloten bij de redenering van de officier van justitie. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de verdachte een beroep toekomt op psychische overmacht, zodat zij ook om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw heeft daartoe het volgende aangevoerd. Gedurende de 18 jaar durende relatie met [slachtoffer] is de verdachte door [slachtoffer] voortdurend (ernstig) lichamelijk en psychisch mishandeld, hetgeen meermalen heeft geresulteerd in een bezoek aan de huisarts, geestelijke gezondheidszorg of het ziekenhuis. Het beeld dat de verdachte van de relatie met [slachtoffer] schetst, wordt bevestigd door de verklaringen die de getuigen [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] bij de rechter-commissaris hebben afgelegd. Als gevolg van de beklemmende relatie leefde de verdachte onder voortdurende innerlijke angsten die haar leven beheersten. Gelet op de conflictvermijdende en afhankelijke opstelling van de verdachte, zoals die door psycholoog ’t Hoen wordt omschreven, kon van de verdachte niet gevergd worden dat zij een einde zou maken aan de lichamelijke en geestelijke mishandelingen door [slachtoffer]. De verdachte dreigde, op het moment dat [slachtoffer] uit zijn auto stapte en in de richting van de auto van de verdachte liep, haar dochter voorgoed kwijt te raken. Tevens vreesde zij voor haar eigen leven. Deze noodsituatie maakte, gegeven de psychische druk waaronder de verdachte jarenlang gebukt ging, dat de verdachte niet kan worden verweten dat zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1
Noodweer?
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet er allereerst een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daartoe zijn geweest. Volgens de officier van justitie en de raadsvrouw was er, toen [slachtoffer] de dochter van de verdachte met zijn auto ophaalde en meenam, een onmiddellijk dreigend gevaar voor de wederrechtelijke aanranding van de dochter van de verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier is gebleken dat de verdachte gedurende 17 jaar een relatie met [slachtoffer] heeft gehad en dat uit deze relatie één dochter, genaamd [naam dochter] (ten tijde van het tenlastegelegde 12 jaren oud), is geboren. [slachtoffer] heeft [naam dochter] niet erkend, waardoor er geen familierechtelijke betrekking tussen beiden is ontstaan. Verder heeft de verdachte nog twee kinderen uit eerdere relaties, genaamd [naam kind 2] en [naam kind 3] (ten tijde van het tenlastegelegde 14 respectievelijk 18 jaar oud).
Nadat de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] begin 2013 eindigde en [slachtoffer] niet meer bij de verdachte inwoonde, bleef [slachtoffer] met goedvinden van de verdachte op regelmatige basis omgang met [naam dochter], [naam kind 2] en [naam kind 3] houden. Hoewel niet geformaliseerd, bestonden er sinds de relatiebreuk wel stilzwijgende afspraken met betrekking tot de omgang met de kinderen. Zo heeft de verdachte bij de politie verklaard dat [slachtoffer] de kinderen altijd mocht komen halen. [8] De rechtbank begrijpt daaruit dat [slachtoffer] hiervoor geen voorafgaande toestemming van de verdachte benodigde. Ook [naam kind 2] heeft verklaard dat tussen de verdachte en [slachtoffer] de afspraak gold dat [slachtoffer] zowel [naam dochter] en [naam kind 3], als ook hemzelf altijd kon komen bezoeken en ophalen, tenzij zij weg moesten met de verdachte. [9]
Op grond van de inhoud van voornoemde verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het ophalen en meenemen van [naam dochter] door [slachtoffer] niet kan worden beschouwd als een (onmiddellijk dreigende)
wederrechtelijkeaanranding. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de bij de verdachte bestaande vrees dat [slachtoffer] haar dochter naar het buitenland zou nemen en dat zij haar dan nooit meer zou zien, niet wordt gestaafd door objectieve feiten en/of door de omstandigheden, zoals deze ter terechtzitting zijn gebleken.
Bij deze stand van zaken strekte de bewezenverklaarde gedraging van de verdachte niet ter noodzakelijke verdediging in die zin dat zij in noodweer handelde.
5.3.2
Psychische overmacht?
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet er een van buiten komende drang zijn geweest waar de verdachte redelijkerwijze geen weerstand aan kon en ook niet behoefde te bieden.
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is geworden dat [slachtoffer] gedurende de relatie met de verdachte op haar een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend dat op het moment van het begaan van het feit de verdachte niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Bijgevolg verwerpt de rechtbank het beroep op psychische overmacht.
5.3.3
Conclusie met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft onder 5.3.1 en 5.3.2 geoordeeld dat het beroep op noodweer, dan wel op psychische overmacht niet slaagt.
Naar aanleiding van het tenlastegelegde heeft drs. T. ‘t Hoen, psycholoog, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Hij heeft op 7 oktober 2013 gerapporteerd en komt tot de conclusie dat de verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven (NAO) met afhankelijke en ontwijkende trekken, welke de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde hebben beïnvloed. ‘t Hoen heeft de rechtbank geadviseerd om de verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het tenlastegelegde.
De rechtbank neemt de conclusie en het daarop gebaseerde advies van de gedragsdeskundige over. Op die grond neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezenverklaarde aan de verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte opheft, acht de rechtbank de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geen straf gevorderd, maar zoals hiervoor onder 5.1, weergegeven, gevorderd om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer], zijnde haar ex-partner. Op 30 april 2013 te Heerlen is de verdachte op de openbare weg opzettelijk met haar personenauto, een Citroën C3, over de benen en borstkas van [slachtoffer] gereden. Verschillende omstanders waren getuige van deze schokkende daad.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het handelen van de verdachte in potentie dodelijk letsel opgelopen, te weten (onder meer) vele gebroken ribben, fracturen in de rug, fracturen in het bekken en een fractuur in het heupgewricht. Er waren diverse operaties noodzakelijk om het leven van [slachtoffer] te redden. Tot op heden is [slachtoffer] - zo blijkt uit zijn ter zitting afgelegde verklaring - bezig met revalideren en naar alle waarschijnlijk zal hij zijn oorspronkelijke niveau van functioneren nooit meer bereiken.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond van deze oriëntatiepunten geldt bij een zware mishandeling van deze categorie (zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen) oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar als uitgangspunt. Gelet op de aard en ernst van het gebruikte middel bij de zware mishandeling in deze zaak, te weten een personenauto, en de plaats waar de mishandeling is gepleegd, te weten op de openbare weg onder het oog van een groot aantal voorbijgangers, neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden als uitgangspunt.
In strafverminderende zin heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het bewezenverklaarde moet worden gezien als een culminatie van reeds langdurig bestaande relatieproblemen tussen de verdachte en [slachtoffer]. De verdachte is, zo acht de rechtbank aannemelijk, gedurende deze relatie door [slachtoffer] meermalen zowel lichamelijk, als geestelijk mishandeld. Ondanks pogingen daartoe is het de verdachte, mede door haar persoonlijkheidsproblematiek, lange tijd niet gelukt om de relatie met [slachtoffer] (definitief) te verbreken. Op 30 april 2013, de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] was toen al enkele maanden ten einde, belde de 12-jarige dochter van de verdachte, genaamd [naam dochter], de verdachte in paniek op. [naam dochter] verzocht de verdachte dringend om huiswaarts te keren, omdat zij tegen haar zin door [slachtoffer] werd opgehaald om naar een in België woonachtige tante te gaan. Daarop is de verdachte halsoverkop in de auto gesprongen en naar haar woning gereden. De verdachte werd naar eigen zeggen overmand door heftige angstgevoelens, daar zij, naar aanleiding van een eerder telefoongesprek die ochtend, dacht dat [slachtoffer] ervoor wilde gaan zorgen dat zij haar dochter nooit meer te zien zou krijgen. Zij wilde verijdelen dat [slachtoffer] haar dochter mee zou nemen. Op de openbare weg, vlakbij de woning van de verdachte, kruisten de wegen van verdachte en [slachtoffer] zich, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in het bewezenverklaarde.
Bij de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met de door psycholoog ’t Hoen getrokken conclusie, inhoudende dat de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde feit als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Alles overwegend acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend. Zij zal deze straf dan ook aan de verdachte opleggen. Een gedeelte van deze straf, groot 8 maanden, zal in voorwaardelijke vorm aan de verdachte worden opgelegd, waarbij de proeftijd op 2 jaren zal worden gesteld. Hiermee beoogt de rechtbank de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarde verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen en richtlijnen van de reclassering, ook indien deze inhouden de deelname aan een ambulante behandeling bij FPK De Horst of een soortgelijke instelling.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1. primair tenlastegelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is tenlastegelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog tenuitvoerlegging daarvan gelast omdat de verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
-
stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte:
- zich tijdens de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het deelnemen aan een ambulante behandeling bij FPK De Horst of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. drs. E.J. Govaers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Bouts, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2014.
Buiten staat
Mr. drs. E.J. Govaers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, genummerd 1 t/m 208 d.d. 10 juli 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 11 mei 2013, p. 19 t/m 21
3.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 30 april 2013, p. 118/119
4.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 30 april 2013, p. 123/124
5.Schriftelijk bescheid, betreffende de letselbeschrijving van [slachtoffer], opgemaakt door forensisch geneeskundige T.M.D.L. Pelzer, p. 22/23
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 30 april 2013, p. 169/170
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 mei 2013, p. 178
8.Proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 mei 2013, p. 176
9.Proces-verbaal van verhoor van getuige [verdachte] d.d. 1 mei 2013, p. 143