In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een varkenshouderij en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. De eiseres, een varkenshouderij, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van € 1.750,- per overtreding van bepaalde vergunningvoorschriften, met een maximum van € 17.500,-. De rechtbank oordeelde dat de last ten onrechte was opgelegd, omdat niet was komen vast te staan dat de vergunningvoorschriften ten tijde van het opleggen van de last nog werden overtreden. De rechtbank stelde vast dat de eiseres de voorschriften 11.1.1, 11.3.1 en 11.3.9 had overtreden, maar dat er geen overtreding was van voorschrift 11.3.2, omdat de staldeur al voor het primaire besluit was afgesloten en niet meer open kon blijven staan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de last onder dwangsom tot naleving van vergunningvoorschrift 11.3.2 betrof en herstelde de situatie door het primaire besluit op dat punt te herroepen. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.