ECLI:NL:RBLIM:2014:5243

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
AWB-12_1430u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde last onder dwangsom aan varkenshouderij wegens niet vastgestelde overtreding van vergunningvoorschrift

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een varkenshouderij en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. De eiseres, een varkenshouderij, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van € 1.750,- per overtreding van bepaalde vergunningvoorschriften, met een maximum van € 17.500,-. De rechtbank oordeelde dat de last ten onrechte was opgelegd, omdat niet was komen vast te staan dat de vergunningvoorschriften ten tijde van het opleggen van de last nog werden overtreden. De rechtbank stelde vast dat de eiseres de voorschriften 11.1.1, 11.3.1 en 11.3.9 had overtreden, maar dat er geen overtreding was van voorschrift 11.3.2, omdat de staldeur al voor het primaire besluit was afgesloten en niet meer open kon blijven staan. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de last onder dwangsom tot naleving van vergunningvoorschrift 11.3.2 betrof en herstelde de situatie door het primaire besluit op dat punt te herroepen. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1430

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juni 2014 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.M.E.P.J. Joosten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigde: G.J.F.M. Vosdellen).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde belanghebbenden], allen te Weert.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd van € 1.750,- per keer, voor iedere keer dat één of meer van de voorschriften 11.1.1 (dierbezetting), 11.3.1 (luchtwasinstallatie), 11.3.2 (ventilatielucht) en 11.3.9 (registratie), verbonden aan de bij besluit van 12 oktober 2000 krachtens de Wet milieubeheer (Wm) verleende vergunning voor een varkenshouderij aan de [adres] wordt overtreden, met een maximum van € 17.500,-, met een begunstigingstermijn van twee weken.
Bij besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2014.
Eiseres is verschenen bij [directeur], zijnde de directeur van eiseres, en bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Van derde-partijen zijn [derde belanghebbenden] verschenen.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het procesrecht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2.
Bij besluiten van 6 september 1971 en 16 maart 1972 is aan eiseres een Hinderwetvergunning verleend voor het oprichten en veranderen van de inrichting gelegen aan de [adres]. Bij besluiten van 9 december 1993 en 12 oktober 2000 heeft verweerder aan eiseres een veranderingsvergunning in het kader van de Wm verleend voor de locatie [adres]. Thans is sprake van één inrichting. Op 26 augustus 2010 heeft eiseres een aanvraag om een revisievergunning op grond van de Wm ingediend. In deze aanvraag is voorzien in een wijziging van het luchtwassysteem in gecombineerde luchtwassers voor de bestaande stallen. Tevens zag de aanvraag op een nieuw te realiseren varkensstal waarin ook luchtwassers worden aangebracht. Aan eiseres is bij besluit van 5 maart 2012 deze vergunning verleend. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 oktober 2013, nr. 201203981/1/A4, is het beroep deels niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Eiseres heeft, naar ter zitting is gebleken, op 23 april 2013 een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangevraagd voor de activiteit bouwen. Op deze aanvraag had verweerder ten tijde van het onderzoek ter zitting nog niet beslist. Gelet hierop is de op 5 maart 2012 verleende milieuvergunning (nog) niet in werking getreden en was de op 12 oktober 2000 verleende vergunning nog van kracht.
3.
Derde-partijen hebben verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een aantal door hen gestelde overtredingen van vergunningvoorschriften door eiseres. Naar aanleiding daarvan is door een toezichthouder van verweerders gemeente onderzoek ingesteld en is vervolgens aan eiseres een concept-besluit kenbaar gemaakt om een last onder dwangsom op te leggen voor een aantal overtredingen. Nadat derde-partijen en eiseres zienswijzen tegen dat voornemen hebben ingediend, heeft verweerder, deels in afwijking van het concept-besluit, de onder procesverloop beschreven last onder dwangsom opgelegd.
4.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake is van concreet zich op legalisatie, nu de revisievergunning voor een deel betrekking heeft op een nieuwe situatie. Voor de nieuw te realiseren varkensstal is geen aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ingediend. Het kan derhalve nog geruime tijd duren voordat de nieuwe luchtwassystemen in gebruik worden genomen. Verweerder acht het onwenselijk dat tot die tijd van handhavend optreden wordt afgezien. Evenmin is handhavend optreden in het onderhavige geval zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden kan worden afgezien. Handhavend optreden van vergunningvoorschriften 11.3.1 en 11.3.2 zou onevenredig zijn op het moment dat de luchwassystemen, waarin de revisievergunning voorziet, in gebruik zijn genomen, hetgeen niet het geval is.
5.
Eiseres voert in beroep aan dat in het onderhavige geval ten tijde van het bestreden besluit concreet zicht op legalisatie bestond. Verweerder heeft immers op 5 maart 2012 de gevraagde omgevingsvergunning milieu voor het uitbreiden en wijzigen van de vleesvarkenshouderij verleend.
Voorts is handhaving zodanig onevenredig in verhouding met de daarmee gediende belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien. Eiseres heeft ten tijde van het indienen van de beroepsgronden op 22 november 2013 nog geen omgevingsvergunning voor bouwen ingediend, aangezien nog geen duidelijkheid bestaat over de uitkomst van de beroepsprocedure inzake de omgevingsvergunning milieu, welke niet voortvarend door verweerder is verleend. Het is onevenredig om in de tussentijd over te gaan tot handhaving.
Tevens stelt eiseres zich op het standpunt dat verweerder als het ware een dubbel criterium hanteert waaraan moet worden voldaan voordat van handhavend optreden kan worden afgezien, te weten concreet zicht op legalisatie én onevenredigheid. Dit strookt niet met de rechtspraak.
Voorts betoogt eiseres dat de staldeur, waarop de last ten aanzien van overtreding van voorschrift 11.3.2 betrekking had, reeds voor het primaire besluit zodanig was afgesloten dat deze niet meer open kan blijven staan. Derhalve bestond reeds voor het nemen van het primaire besluit geen vrees meer voor overtreding van dat voorschrift, zodat verweerder onterecht tot handhaving is overgegaan.
6.
Artikel 11.1.1 van de vergunningvoorschriften bepaalt dat de veebezetting (= aantal dieren) van de inrichting niet meer mag bedragen dan 2533 vleesvarkens, gehuisvest op Groen Labelstal met nr. GL 96.10.043 1 (chemische luchtwasser).
Artikel 11.3.1 van de vergunningvoorschriften bepaalt dat alle stallen (2, 3 en 4) dienen te worden voorzien van een chemische luchtwasinstallatie en dienen te worden uitgevoerd, onderhouden, gebruikt en op de goede werking te worden gecontroleerd conform de eisen zoals die zijn gesteld aan een stal met bijbehorende luchtwasinstallatie(s) met Groen Labelnummer BB 96.10.043 V1; een en ander dient te geschieden conform de bij de aanvraag overgelegde gegevens.
Artikel 11.3.2 van de vergunningvoorschriften bepaalt dat alle ventilatielucht uit de stallen 2, 3 en 4 via een chemische luchtwas-installatie uit de stal dient te worden afgevoerd.
Artikel 11.3.9 van de vergunningvoorschriften, voor zover van belang, bepaalt dat wekelijks in een logboek moet worden geregistreerd het aantal uren dat de waswatercirculatiepomp in werking is. Daarnaast dienen in het logboek te worden bewaard, c.q. geregistreerd de resultaten van de jaarlijkse controle, zoals onderhouds- of aanpassingswerkzaamheden, eventueel opgetreden storingen en een afschrift van de rendementsmeting.
7.
De rechtbank stelt vast dat door partijen niet is betwist dat eiseres de in het primaire besluit genoemde vergunningvoorschriften 11.1.1, 11.3.1 en 11.3.9 heeft overtreden, zodat verweerder bevoegd was ter zake deze vergunningvoorschriften handhavend op te treden.
8.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder voor wat betreft overtreding van voorschrift 11.3.2 te onrechte tot handhaving is overgegaan, nu de staldeur vóór het primaire besluit is dicht gebouwd en niet op de gebruikelijke wijze kan worden opengemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. Derde-partij [derde belanghebbende] heeft ter zitting bevestigd dat de staldeur reeds voor het primaire besluit was afgesloten. In het bestreden besluit is vermeld dat door een toezichthouder is geconstateerd dat de deur inderdaad zodanig is afgesloten dat deze niet meer open kan blijven staan. Niet gebleken is dat verweerder na de blijkens de milieurapportage op 30 september 2011 uitgevoerde controle, waarbij wederom was geconstateerd dat de staldeur open stond, en vóór het primaire besluit heeft gecontroleerd of de overtreding van vergunningvoorschrift 11.3.2 was opgeheven. Verweerder heeft blijkens de milieurapportage op 17 februari 2012 en 2 en 3 mei 2012 geconstateerd dat de stallucht volledig via de luchtwassers werd afgevoerd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van vergunningvoorschrift 11.3.2, nu niet is komen vast te staan dat ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom genoemd vergunningvoorschrift (nog) werd overtreden. Het betoog van eiseres slaagt.
9.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 11 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2314), zal, gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zich op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10.
Het ter zitting door eiseres betoogde dat het op enig moment niet functioneren van de luchtwassers en het feit dat de lucht langs de luchtwasser dient te lopen slechts één overtreding betreft volgt de rechtbank niet. Het open staan van de deur, waardoor ventilatielucht niet via de luchtwassers uit de stal wordt afgevoerd en het niet functioneren van de luchtwassers betreffen twee vergunningvoorschriften en zijn derhalve twee verschillende overtredingen.
11.
Met betrekking tot het betoog van eiseres dat in het onderhavige geval concreet zich op legalisatie bestaat, overweegt de rechtbank dat de verleende revisievergunning, naast een wijziging van het luchtwassysteem voor de bestaande stallen, tevens voorziet in de bouw van een nieuwe stal waarin ook luchtwassers worden aangebracht. De revisievergunning heeft derhalve voor een deel betrekking op een nieuwe situatie. Gelet hierop komt de situatie waarop het handhavingsbesluit betrekking heeft niet geheel overeen met de (nieuwe) situatie waarvoor de milieuvergunning is aangevraagd en verleend. Tevens was ten tijde van het bestreden besluit nog geen aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen ingediend, waardoor een spoedige inwerkingtreding van de verleende milieuvergunning niet te verwachten was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat geen concreet zich op legalisatie van de geconstateerde overtredingen bestaat.
12.
De rechtbank volgt eiseres voorts niet in haar betoog dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Dat eiseres eerst op 23 april 2013 een, ten tijde van de behandeling ter zitting nog niet toegewezen, aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen heeft ingediend acht de rechtbank, gelet op de ter zitting daarover gegeven uitleg, begrijpelijk, maar dit dient voor rekening en risico van eiseres te komen. Het gestelde dat voor de verlening van een financiering zekerheid dient te bestaan over de milieuvergunning, alsmede dat eiseres door de lopende beroepsprocedure een subsidie van € 100.000,- dreigt mis te lopen, moet in beginsel worden aangemerkt als een ondernemersrisico dat niet als bijzondere omstandigheid is aan te merken om van handhaving af te zien. Verweerder heeft de gevolgen hiervan voor risico van eiseres mogen laten.
13.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de last onder dwangsom tot naleving van vergunningvoorschrift 11.3.2 is stand is gelaten. Nu geen sprake was van een overtreding van genoemd voorschrift ziet de rechtbank tevens aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het primaire besluit op dit punt wordt herroepen.
14.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de last onder dwangsom tot naleving van vergunningvoorschrift 11.3.2 is stand is gelaten;
- herroept het primaire besluit wat betreft de last ten aanzien van overtreding van voorschrift 11.3.2;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter), en mr. L.M.J.A. van Hövell tot Westerflier-Dassen en mr. R.M.M. Kleijkers, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2014.
w.g. P. van den Brekel,
griffier
w.g. T.M. Schelfhout,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 juni 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.