In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen DSV ROAD B.V. en GENERALI HELLAS INSURANCE COMPANY S.A. over aansprakelijkheid voor ladingschade. DSV, een logistieke dienstverlener, had goederen van Logitech naar Plaisio in Griekenland vervoerd. Tijdens het transport is de lading verloren gegaan, wat leidde tot een schadeclaim van Logitech en Plaisio tegen DSV. DSV heeft vervolgens een verklaring voor recht gevorderd dat zij niet aansprakelijk is voor de schade. Generali, als gesubrogeerde verzekeraar van Plaisio, heeft in reconventie DSV aangeklaagd voor schadevergoeding.
De rechtbank heeft allereerst de procedurele aspecten beoordeeld, met name de toepassing van artikel 31 lid 2 van het CMR-verdrag, dat bepaalt dat geen nieuwe vordering kan worden ingesteld als er al een rechtsgeding over hetzelfde onderwerp aanhangig is. De rechtbank concludeert dat er sprake is van dezelfde partijen en dat Generali niet-ontvankelijk is in haar vordering. Dit betekent dat de eerdere uitspraak in de verstekzaak ook van toepassing is op de huidige zaak.
In de inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank vastgesteld dat DSV als vervoerder in beginsel schadeplichtig is, omdat de lading niet op het afgesproken adres is afgeleverd. DSV's beroep op overmacht werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij alle redelijke maatregelen had genomen om het verlies te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de aansprakelijkheid van DSV beperkt is tot het bedrag dat volgens artikel 23 CMR verschuldigd is, wat leidt tot een schadeplicht van € 15.691,49. Uiteindelijk verklaart de rechtbank beide partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen en compenseert de proceskosten.