ECLI:NL:RBLIM:2014:5154

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
03/700712-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huiselijk geweld: Veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor mishandeling van zijn toenmalige vriendin

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De zaak kwam voort uit een incident op 2 december 2013, waarbij de verdachte zijn vriendin, aangeduid als [slachtoffer], in hun woning in Brunssum mishandelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een steel van een dweil tegen de rug, buik en benen van [slachtoffer] heeft geslagen, wat leidde tot letsel en pijn. De verdachte werd ook beschuldigd van het trekken aan de haren van [slachtoffer] en het drukken van zijn hand op haar mond en neus, waardoor zij geen lucht kreeg. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar was en voldoende steun vond in ander bewijsmateriaal, zoals medische verklaringen en getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet kon worden aangetoond dat het geweld zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. Echter, de rechtbank achtte de subsidiair tenlastegelegde mishandeling wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 100 dagen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en het feit dat de verdachte eerder was veroordeeld voor huiselijk geweld. De rechtbank besloot ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De uitspraak benadrukt de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/700712-13
Parketnummer tul : 16/655844-12
Datum uitspraak : 6 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats 1], [adres 1].
Raadsman is mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 26 mei 2014. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 2:[slachtoffer] heeft mishandeld.
3.
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 primair, aangezien er geen reële kans was op zwaar lichamelijk letsel. Feit 1 subsidiair kan bewezen worden verklaard op grond van de aangifte, de verklaring van de getuige [getuige] en de geneeskundige verklaring. Daarbij komt nog dat verdachte een leugenachtige verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit bewezen kan worden. Door de mishandeling heeft [slachtoffer] letsel opgelopen en pijn ondervonden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er een eenzijdig onderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij de aangifte van [slachtoffer] als uitgangspunt is genomen. De raadsman heeft betoogd dat deze verklaring niet geloofwaardig is. De ontkennende verklaring die verdachte heeft afgelegd, werd ten onrechte niet geloofd, zodat hier ook geen nader onderzoek naar heeft plaatsgevonden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Overweging ten aanzien van het onderzoek:
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het onderzoek door de politie lacunes bevat. Ter zitting is gebleken dat verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad om zelf aangifte te doen. Evenmin is gebleken dat de officier van justitie verdachte op een andere wijze (alsnog) in de gelegenheid heeft gesteld aangifte te doen. Het gevolg kan zijn geweest dat verdachte zich niet serieus genomen voelde. Daarnaast ontbreken in het dossier foto’s van het volgens verdachte door hem opgelopen letsel. Met inachtneming van deze onvolkomenheden zal de rechtbank niettemin op basis van het thans voorliggende dossier het bewijs dienen te beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Op 2 december 2013 kregen verbalisanten de melding om naar de [adres 2] te Brunssum te gaan. Aldaar was een vrouw in paniek de tuin van de melder in gerend, nadat zij door haar vriend in elkaar was geslagen.
Ter plaatse troffen verbalisanten aangeefster [slachtoffer] aan. Zij was zeer geëmotioneerd en zij huilde. Zij had geen schoenen aan en zij had in haar broek geplast. Ook had zij letsel aan haar lip, haar voorhoofd en aan haar rechterooglid. [2]
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 2 december 2013 samen met haar vriend, verdachte, in haar woning aan de [adres 2] te Brunssum verbleef, toen zij een discussie kregen. Op het moment dat [slachtoffer] in de tuin was, kwam verdachte ook naar buiten. Verdachte pakte vervolgens de steel van een dweil in zijn handen. Hij duwde [slachtoffer] hiermee in een hoek van de tuin. [slachtoffer] werd daardoor tegen de schutting geduwd. Zij werd vervolgens door verdachte met de vlakke hand tegen haar linkerwang geslagen, hetgeen pijn deed. Ook scheurde de binnenzijde van haar lip in, waardoor deze bloedde. Daarna werd zij door verdachte met de steel van de dweil tegen haar benen, buik en rug geslagen. Dit deed pijn. [3] De onderkant van de steel kwam op de voeten van [slachtoffer] terecht. [4]
Plotseling werd [slachtoffer] door verdachte aan haar haren getrokken. Hierbij werd een pluk haar uitgetrokken. Ook hiervan ondervond [slachtoffer] pijn. [5] De losgetrokken pluk haar heeft [slachtoffer] aan de politie overhandigd. Hiervan bevindt zich een foto in het dossier. [6]
Doordat [slachtoffer] aan haar haren werd getrokken, kwam zij ten val. Verdachte ging vervolgens op haar zitten en hield zijn handen op haar neus en mond. [slachtoffer] kreeg hierdoor nauwelijks lucht. [slachtoffer] wist zich uit verdachtes greep te worstelen en uiteindelijk overeind te komen. [7] Terwijl zij recht stond, werd zij opnieuw door verdachte geslagen. [slachtoffer] kwam uiteindelijk boven of tegen een hoge plantenbak te hangen. [slachtoffer] pakte vervolgens een korte tuinhark en sloeg hiermee naar de achter haar staande verdachte. [8] [slachtoffer] is daarna de straat op gerend. Verdachte kwam achter haar aan. [9]
De getuige [getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij die avond op straat geschreeuw hoorde. Toen zij uit het raam keek, zag zij een vrouw over straat rennen en hoorde deze vrouw om hulp roepen. Achter de vrouw rende een man met een Antilliaans uiterlijk die aan de overzijde woont. [10]
Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 2 december 2013 heeft [slachtoffer] een arts bezocht. Deze arts heeft een medische verklaring opgesteld. Hij constateerde dat [slachtoffer] bovenop haar hoofd een schaafplek had. Zij had striemen in haar gezicht, in haar hals en op haar schouder. Op beide armen, op het rechterbovenbenen en op de onderbenen waren blauwe plekken zichtbaar. Op beide voeten waren op de voetrug blauwe plekken en striemen zichtbaar. De arts constateerde verder een kneuzing aan het bovenbeen. Een kneuzing van de ribben kon niet worden uitgesloten. [11]
Aan verdachte zijn twee feiten van - kort gezegd - huiselijk geweld ten laste gelegd. Deze zaken kenmerken zich doorgaans door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen die het strafbare feit opleveren, te weten één persoon die kan worden aangeduid als slachtoffer en één persoon die als dader moet worden aangemerkt. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Deze verklaring heeft zij - op een kleine nuance na - ter zitting herhaald, op het moment dat zij onverwachts en onvoorbereid aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting als getuige werd gehoord. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] voor wat betreft het toegepaste geweld door verdachte, weliswaar op zichzelf staat, maar dat deze verklaring wel voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo wordt haar verklaring ondersteund door de medische verklaring van de arts die [slachtoffer] kort na het gebeuren onderzocht. Het omschreven letsel past, soms zelfs tot in detail, naar het oordeel van de rechtbank bij het geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt. Zo verklaart [slachtoffer] in haar aangifte dat zij geraakt is met de stok van de dweil boven op haar voeten en constateert de arts op de voetrug van haar beide voeten blauwe plekken en striemen.
Ook de verbalisanten ter plaatse hebben letsel bij [slachtoffer] geconstateerd. [slachtoffer] heeft aan hen een pluk haar overhandigd, hetgeen strookt met haar verklaring dat verdachte aan haar haren heeft getrokken.
Ook de hiervoor beschreven toestand waarin verbalisanten [slachtoffer] werd aantroffen, geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer].
Ten slotte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij door verdachte werd gevolgd, toen zij op de vlucht was geslagen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige].
Tegenover deze bewijsmiddelen staat de verklaring van verdachte. Hij heeft een andere lezing over hetgeen er op 2 december 2013 in de tuin is voorgevallen tussen hem en [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een worsteling met duwen en trekken. [slachtoffer] zou met de steel hebben geslagen. Verdachte heeft deze slagen afgeweerd, waarbij de stok tegen Hornmans lip zou zijn gekomen. Ook zou hij [slachtoffer] op de grond hebben gelegd, teneinde haar te kalmeren. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte, in tegenstelling tot de verklaring van [slachtoffer], geen afdoende verklaring geeft voor het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet geloofwaardig. Op zichzelf stelt de rechtbank vast dat de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring op meerdere punten afwijkt van de verklaringen die hij tegenover de politie en, later, bij de psycholoog heeft afgelegd. Met name ontbreekt in genoemde verklaringen dat [slachtoffer] met de steel zou hebben geslagen en dat bij het afweren door verdachte die steel tegen de lip van [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor letsel is ontstaan. Nu verdachte bij de politie zijn verklaring niet heeft ondertekend en zichzelf daar niet serieus genomen voelde omdat hij geen aangifte mocht doen en men geen foto’s van zijn verwondingen wilde nemen, zal de rechtbank aan de geconstateerde discrepanties tussen zijn verklaringen bij de politie en die ter zitting geen consequenties voor de bewijswaardering verbinden. Bij de psycholoog heeft verdachte twee maanden later ‘enkele voorstellen gedaan tot bijstelling van feitelijke onjuistheden welke zijn gehonoreerd’ (pagina 11 rapport) zodat niet ogenblikkelijk duidelijk is wat hier de verklaring voor de discrepantie is. Ook de ontkenning van verdachte dat hij rennend achter [slachtoffer] is aangelopen, is in ieder geval opmerkelijk tegenover de pertinente verklaring van de getuige [getuige]. Deze twee laatste vaststellingen ondersteunen ook het oordeel van de rechtbank dat de verklaring van verdachte ter zitting ongeloofwaardig is.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met de stok/steel van een dweil tegen de rug, buik en benen van [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Deze handelingen zijn ten laste gelegd onder feit 1 als een poging tot zware mishandeling (primair), dan wel als een mishandeling (subsidiair).
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling dient aannemelijk te zijn dat het vastgestelde geweld tegen [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake was. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 primair. Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en haar heeft geslagen. Op het moment dat [slachtoffer] ten val kwam, is verdachte op haar gaan zitten en heeft verdachte zijn hand op haar mond en neus gedrukt en gehouden. [slachtoffer] kreeg hierdoor geen lucht. Als gevolg van deze handelingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen en pijn ondervonden. De onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling kan dan ook bewezen worden.
De feiten 1 subsidiair en feit 2 werden in één voortgezette handeling gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.subsidiair

op 2 december 2013, te Brunssum, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], met een stok (steel) van een dweil tegen haar rug en buik en benen heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;

2.

op 2 december 2013, te Brunssum, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen heeft geslagen en omver heeft geduwd en hard aan haar haren heeft getrokken, waardoor deze [slachtoffer] ten val kwam en op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en zijn, verdachtes, hand op de mond en de neus van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de navolgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
mishandeling, in één voortgezette handeling gepleegd met:
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft op 2 december 2013 zijn toenmalige vriendin mishandeld. Hij heeft door zijn handelwijze zijn vriendin in de huiselijke omgeving, waar zij zich juist veilig zou moeten voelen, letsel toegebracht, pijn bezorgd en angst aangejaagd. Verdachte heeft op die manier op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn toenmalige partner.
Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] blijkt dat de gebeurtenissen op 2 december 2013 grote impact op haar hebben gemaakt. Zij heeft zich grote zorgen gemaakt over het welzijn van haar kinderen die zich weliswaar niet in de tuin, waar de mishandelingen plaatsvonden, maar wel in de woning bevonden. Zij heeft hulp gezocht voor emotionele ondersteuning en traumaverwerking.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder, nog geen anderhalf jaar voor dit feit, werd veroordeeld wegens het plegen van huiselijk geweld. Hierbij werd aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf opgelegd. Deze straffen hebben kennelijk weinig indruk op verdachte gemaakt, omdat hij gedurende de proeftijd opnieuw geweld heeft gebruikt tegen zijn (nieuwe) partner. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een (deels) voorwaardelijke straf geen enkele zin heeft.
Gelet op de ernst van de feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken werden opgelegd en houdt rekening met het feit dat er sprake is van een voortgezette handeling bij de feiten 1 subsidiair en 2.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen op zijn plaats.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 21 augustus 2012 in de zaak met parketnummer 03/655844-12 is aan verdachte door de politierechter te Utrecht opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer te leggen. De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleitte vrijspraak, verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte in de proeftijd verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde straf opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd. Hij heeft zich dan ook niet gehouden aan de algemene voorwaarde. Verdachte wist dat hij in de proeftijd van twee jaar geen strafbare feiten mocht plegen, maar heeft zich desalniettemin wederom schuldig gemaakt aan nota bene soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf bevelen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 56 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tot tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf, opgelegd in de strafzaak met parketnummer 16/655844-12, te weten een
gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 juni 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is na wijziging ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 02 december 2013, te Brunssum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een stok (steel (van een dweil) tegen haar rug en/of buik en/of be(e)n(en) heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 december 2013, te Brunssum, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer], met een stok (steel (van een dweil) tegen haar rug en/of buik en/of be(e)n(en) althans een lichaamsdeel, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 02 december 2013, te Brunssum, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), (hard) aan haar haren heeft getrokken en/of meermalen althans eenmaal heeft geslagen en/of gestompt en/of (hard) omver heeft geduwd (waardoor deze [slachtoffer] ten val kwam) en/of op het lichaam van die [slachtoffer] is gaan zitten en/of zijn, verdachtes, hand(en) op/over de mond en de neus van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of
gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2013131332, d.d. 26 december 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 60, en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 december 2013, pagina 14.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 december 2013, pagina 1 en 2.
4.De verklaring van de getuige [slachtoffer] ter terechtzitting d.d. 26 mei 2014 afgelegd.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 december 2013, pagina 2.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 december 2013, pagina 4.
7.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 december 2013, pagina 2.
8.De verklaring van de getuige [slachtoffer] ter terechtzitting d.d. 26 mei 2014 afgelegd.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 2 december 2013, pagina 3.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 3 december 2013, pagina 20.
11.Het geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 3 december 2013, pagina 11.