3.3Het oordeel van de rechtbank
Overweging ten aanzien van het onderzoek:
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het onderzoek door de politie lacunes bevat. Ter zitting is gebleken dat verdachte niet de mogelijkheid heeft gehad om zelf aangifte te doen. Evenmin is gebleken dat de officier van justitie verdachte op een andere wijze (alsnog) in de gelegenheid heeft gesteld aangifte te doen. Het gevolg kan zijn geweest dat verdachte zich niet serieus genomen voelde. Daarnaast ontbreken in het dossier foto’s van het volgens verdachte door hem opgelopen letsel. Met inachtneming van deze onvolkomenheden zal de rechtbank niettemin op basis van het thans voorliggende dossier het bewijs dienen te beoordelen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
Op 2 december 2013 kregen verbalisanten de melding om naar de [adres 2] te Brunssum te gaan. Aldaar was een vrouw in paniek de tuin van de melder in gerend, nadat zij door haar vriend in elkaar was geslagen.
Ter plaatse troffen verbalisanten aangeefster [slachtoffer] aan. Zij was zeer geëmotioneerd en zij huilde. Zij had geen schoenen aan en zij had in haar broek geplast. Ook had zij letsel aan haar lip, haar voorhoofd en aan haar rechterooglid.
[slachtoffer] heeft verklaard dat zij op 2 december 2013 samen met haar vriend, verdachte, in haar woning aan de [adres 2] te Brunssum verbleef, toen zij een discussie kregen. Op het moment dat [slachtoffer] in de tuin was, kwam verdachte ook naar buiten. Verdachte pakte vervolgens de steel van een dweil in zijn handen. Hij duwde [slachtoffer] hiermee in een hoek van de tuin. [slachtoffer] werd daardoor tegen de schutting geduwd. Zij werd vervolgens door verdachte met de vlakke hand tegen haar linkerwang geslagen, hetgeen pijn deed. Ook scheurde de binnenzijde van haar lip in, waardoor deze bloedde. Daarna werd zij door verdachte met de steel van de dweil tegen haar benen, buik en rug geslagen. Dit deed pijn.De onderkant van de steel kwam op de voeten van [slachtoffer] terecht.
Plotseling werd [slachtoffer] door verdachte aan haar haren getrokken. Hierbij werd een pluk haar uitgetrokken. Ook hiervan ondervond [slachtoffer] pijn.De losgetrokken pluk haar heeft [slachtoffer] aan de politie overhandigd. Hiervan bevindt zich een foto in het dossier.
Doordat [slachtoffer] aan haar haren werd getrokken, kwam zij ten val. Verdachte ging vervolgens op haar zitten en hield zijn handen op haar neus en mond. [slachtoffer] kreeg hierdoor nauwelijks lucht. [slachtoffer] wist zich uit verdachtes greep te worstelen en uiteindelijk overeind te komen.Terwijl zij recht stond, werd zij opnieuw door verdachte geslagen. [slachtoffer] kwam uiteindelijk boven of tegen een hoge plantenbak te hangen. [slachtoffer] pakte vervolgens een korte tuinhark en sloeg hiermee naar de achter haar staande verdachte.[slachtoffer] is daarna de straat op gerend. Verdachte kwam achter haar aan.
De getuige [getuige] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij die avond op straat geschreeuw hoorde. Toen zij uit het raam keek, zag zij een vrouw over straat rennen en hoorde deze vrouw om hulp roepen. Achter de vrouw rende een man met een Antilliaans uiterlijk die aan de overzijde woont.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen op 2 december 2013 heeft [slachtoffer] een arts bezocht. Deze arts heeft een medische verklaring opgesteld. Hij constateerde dat [slachtoffer] bovenop haar hoofd een schaafplek had. Zij had striemen in haar gezicht, in haar hals en op haar schouder. Op beide armen, op het rechterbovenbenen en op de onderbenen waren blauwe plekken zichtbaar. Op beide voeten waren op de voetrug blauwe plekken en striemen zichtbaar. De arts constateerde verder een kneuzing aan het bovenbeen. Een kneuzing van de ribben kon niet worden uitgesloten.
Aan verdachte zijn twee feiten van - kort gezegd - huiselijk geweld ten laste gelegd. Deze zaken kenmerken zich doorgaans door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig zijn bij de handelingen die het strafbare feit opleveren, te weten één persoon die kan worden aangeduid als slachtoffer en één persoon die als dader moet worden aangemerkt. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het slachtoffer als bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank overweegt daartoe dat [slachtoffer] een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Deze verklaring heeft zij - op een kleine nuance na - ter zitting herhaald, op het moment dat zij onverwachts en onvoorbereid aan het begin van het onderzoek ter terechtzitting als getuige werd gehoord. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] voor wat betreft het toegepaste geweld door verdachte, weliswaar op zichzelf staat, maar dat deze verklaring wel voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Zo wordt haar verklaring ondersteund door de medische verklaring van de arts die [slachtoffer] kort na het gebeuren onderzocht. Het omschreven letsel past, soms zelfs tot in detail, naar het oordeel van de rechtbank bij het geweld dat tegen [slachtoffer] is gebruikt. Zo verklaart [slachtoffer] in haar aangifte dat zij geraakt is met de stok van de dweil boven op haar voeten en constateert de arts op de voetrug van haar beide voeten blauwe plekken en striemen.
Ook de verbalisanten ter plaatse hebben letsel bij [slachtoffer] geconstateerd. [slachtoffer] heeft aan hen een pluk haar overhandigd, hetgeen strookt met haar verklaring dat verdachte aan haar haren heeft getrokken.
Ook de hiervoor beschreven toestand waarin verbalisanten [slachtoffer] werd aantroffen, geeft steun aan de verklaring van [slachtoffer].
Ten slotte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij door verdachte werd gevolgd, toen zij op de vlucht was geslagen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige].
Tegenover deze bewijsmiddelen staat de verklaring van verdachte. Hij heeft een andere lezing over hetgeen er op 2 december 2013 in de tuin is voorgevallen tussen hem en [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat er sprake was van een worsteling met duwen en trekken. [slachtoffer] zou met de steel hebben geslagen. Verdachte heeft deze slagen afgeweerd, waarbij de stok tegen Hornmans lip zou zijn gekomen. Ook zou hij [slachtoffer] op de grond hebben gelegd, teneinde haar te kalmeren. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring van verdachte, in tegenstelling tot de verklaring van [slachtoffer], geen afdoende verklaring geeft voor het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet geloofwaardig. Op zichzelf stelt de rechtbank vast dat de door verdachte ter zitting afgelegde verklaring op meerdere punten afwijkt van de verklaringen die hij tegenover de politie en, later, bij de psycholoog heeft afgelegd. Met name ontbreekt in genoemde verklaringen dat [slachtoffer] met de steel zou hebben geslagen en dat bij het afweren door verdachte die steel tegen de lip van [slachtoffer] terecht is gekomen, waardoor letsel is ontstaan. Nu verdachte bij de politie zijn verklaring niet heeft ondertekend en zichzelf daar niet serieus genomen voelde omdat hij geen aangifte mocht doen en men geen foto’s van zijn verwondingen wilde nemen, zal de rechtbank aan de geconstateerde discrepanties tussen zijn verklaringen bij de politie en die ter zitting geen consequenties voor de bewijswaardering verbinden. Bij de psycholoog heeft verdachte twee maanden later ‘enkele voorstellen gedaan tot bijstelling van feitelijke onjuistheden welke zijn gehonoreerd’ (pagina 11 rapport) zodat niet ogenblikkelijk duidelijk is wat hier de verklaring voor de discrepantie is. Ook de ontkenning van verdachte dat hij rennend achter [slachtoffer] is aangelopen, is in ieder geval opmerkelijk tegenover de pertinente verklaring van de getuige [getuige]. Deze twee laatste vaststellingen ondersteunen ook het oordeel van de rechtbank dat de verklaring van verdachte ter zitting ongeloofwaardig is.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte met de stok/steel van een dweil tegen de rug, buik en benen van [slachtoffer] heeft geslagen. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen en pijn ondervonden. Deze handelingen zijn ten laste gelegd onder feit 1 als een poging tot zware mishandeling (primair), dan wel als een mishandeling (subsidiair).
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling dient aannemelijk te zijn dat het vastgestelde geweld tegen [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel had kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake was. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van feit 1 primair. Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat verdachte [slachtoffer] aan haar haren heeft getrokken en haar heeft geslagen. Op het moment dat [slachtoffer] ten val kwam, is verdachte op haar gaan zitten en heeft verdachte zijn hand op haar mond en neus gedrukt en gehouden. [slachtoffer] kreeg hierdoor geen lucht. Als gevolg van deze handelingen heeft [slachtoffer] letsel opgelopen en pijn ondervonden. De onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling kan dan ook bewezen worden.
De feiten 1 subsidiair en feit 2 werden in één voortgezette handeling gepleegd.