ECLI:NL:RBLIM:2014:5144

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
03/659369-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op Thuiszorgmedewerkster in Weert met TBS als gevolg van psychische stoornis

Op 10 juni 2014 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de moord op een thuiszorgmedewerkster in Weert. De verdachte, die lijdt aan een ernstige psychische stoornis, werd schuldig bevonden aan het opzettelijk en met voorbedachten rade doden van het slachtoffer op 27 september 2013. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks haar psychische aandoening, opzet had op de dood van het slachtoffer. De feiten wezen op een weloverwogen daad, waarbij de verdachte het slachtoffer met een mes in de hals stak. De rechtbank nam de conclusies van deskundigen over die stelden dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. Hierdoor werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar werd er wel een terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, die door het verlies van hun geliefde onomkeerbaar leed was aangedaan. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de rechtspraak omgaat met de combinatie van ernstige misdrijven en psychische aandoeningen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659369-13
Datum uitspraak : 10 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Amsterdam,
H.J.E. Wenckenbachweg 48 te Amsterdam.
Raadsvrouw is mr. A. Carli, advocaat te Roermond.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 mei 2014.
De rechtbank heeft op 27 mei 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
zij op of omstreeks 27 september 2013 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 27 september 2013 in de gemeente Weert opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat, om redenen zoals vervat in haar schriftelijk requisitoir, het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De officier van justitie heeft uit de volgende feiten en omstandigheden afgeleid dat verdachte de daad al geruime tijd voor het plegen van het feit had bedacht:
  • de uitlatingen die verdachte voorafgaand aan 27 september 2013 tegen verschillende getuigen heeft gedaan;
  • de film- en geluidsopnamen die verdachte de bewuste dag heeft gemaakt;
  • het feit dat verdachte het mes heeft klaar gelegd, waarmee zij uiteindelijk het delict heeft begaan;
  • het feit dat ze expliciet om het slachtoffer had gevraagd om haar te helpen bij het haren wassen;
  • het voorafgaand aan en direct na het plegen van het delict nog bezorgen van diverse brieven.
Bovendien lokt verdachte op de dag zelf het slachtoffer naar zich toe nadat zij het mes heeft gepakt. Tevens verklaart verdachte dat het geven van een enkele klap niet voldoende impact zou hebben gehad. Gelet op genoemde omstandigheden heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Verdachte heeft immers in de aanloop naar haar daad meermalen de gelegenheid gehad zich te beraden op (het nemen van) haar besluit, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis van de eventuele gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld - zoals vervat in haar overgelegde pleitnota - dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs met betrekking tot de voorbedachte raad en de opzet op het doden van het slachtoffer. Daartoe heeft de verdediging - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw heeft betwist dat er sprake zou zijn van voorbedachte raad. Verdachte heeft, gelet op de bij haar vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogen, niet over de gevolgen van haar daad nagedacht en zij heeft zich daarvan ook geen rekenschap kunnen geven. In haar psychotische belevingen en overtuigingen – waaraan ondanks serieuze signalen door de politie en hulpinstanties geen aandacht is geschonken – wilde zij dat de pijn in haar lichaam stopte en de in haar lichaam geïmplanteerde chip(s) buiten werking werd(en) gesteld, zoals blijkt uit haar eigen verklaringen. Daarnaast blijkt uit de bewoordingen die verdachte daags voor het gebeuren heeft gebezigd jegens een getuige, niet van voorbedachte raad. De verdediging wijst er voorts op dat verdachte al jarenlang in algemene zin dreigende taal bezigde en daaraan nimmer uitvoering gaf, zodat het feit dat ze dat nu wel deed, niet redengevend is voor echte voorbedachte raad.
Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de dood van het slachtoffer. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan opzet niet bewezen worden indien bij verdachte ten tijde van het handelen ieder inzicht in de draagwijdte van de gedraging en de mogelijke gevolgen ontbreekt. Uit de conclusie van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum blijkt al voldoende dat dit bij verdachte ontbrak. Voorts zal ook de opzet op het doden bewezen moeten worden. Gelet op de zich in het dossier bevindende mutaties omtrent verdachte, de persoon van verdachte en haar verklaringen daaromtrent, is in de visie van de raadsvrouw bij verdachte geen sprake geweest van opzet op het doden van het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [1] , in onderlinge samenhang beschouwd.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Feitelijke gebeurtenissen
Op 27 september 2013 omstreeks 13.26 uur komt er een 112-melding binnen bij de meldkamer van de ambulancedienst inhoudende dat de meldster een thuiszorgmedewerkster op de grond heeft aangetroffen, er veel bloed te zien was en de vrouw naar adem snakte [2] .
De meldster, mevrouw [getuige 1], verklaart hierover – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik woon in de flat gelegen aan het [adres 2] op huisnummer [nummer 1]. Op vrijdag 27 september 2013 omstreeks 13:10 uur hoorde ik een enorm geschreeuw. Tevens hoorde ik dat mijn deurbel ging. Ik heb toen de deur opengemaakt en zag een medewerkster van de thuiszorg, welke ik ken als [voornaam slachtoffer], over de galerij strompelen en tevens hoorde ik dat [voornaam slachtoffer] schreeuwde. Ik zag dat er bloed op de grond van de galerij lag. Ik heb toen 112 gebeld. Dat was om 13.25 uur. Toen ik in de centrale hal van de tweede verdieping kwam zag ik [voornaam slachtoffer] bij de lift op de grond liggen. Ik zag dat er bloed uit het hoofd van [voornaam slachtoffer] liep. Ik weet dat [voornaam slachtoffer] bij [verdachte] is geweest. [voornaam slachtoffer] komt daar voor de verzorging van [voornaam verdachte]. Toen ik nog alleen bij [voornaam slachtoffer] stond en 112 aan het bellen was, kwam [verdachte] langs ons af lopen. Ze keek niet eens onze kant op en liep rechtdoor de trap af naar beneden.”
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [3] gaan naar aanleiding van de 112-melding ter plaatse en relateren daaromtrent – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Op 27 september 2013 kregen wij om 13:28 uur de melding van de meldkamer van politie om te gaan naar het complex gelegen aan het [adres 2] te Weert. Wij ontvingen de melding dat een melder in paniek had gebeld en dat er mogelijk een reanimatie werd gestart. Hierop reden wij naar de plaats van melding. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat de ambulance ook arriveerde. Wij zagen op de tweede verdieping van het complex het slachtoffer op de grond liggen. Wij zagen dat het slachtoffer op haar rug voor de toegangs-deur van de lift lag. Wij zagen dat een vrouw het slachtoffer aan het reanimeren was. Wij zagen dat ter hoogte van het hoofd van het slachtoffer bloed lag. Ik zag dat de ambulance-medewerkers een onderzoek instelden naar de afkomst van het bloed. Ik zag dat de ambulancemedewerker Janssen een wond zag en deze ook toonde. Ik hoorde dat hij zei dat het een diepe steekwond betrof. Ik zag dat de steekwond aan de linkerzijde, ter hoogte van het sleutelbeen en hals zat. Ik zag dat uit de steekwond bloed kwam gelopen. Om 13.48 uur werd de reanimatie gestopt. Hierop heb ik, verbalisant [verbalisant 1], contact opgezocht met de meldkamer en doorgegeven dat het slachtoffer was overleden, doordat zij mogelijk was doodgestoken. Ik, verbalisant [verbalisant 2] zag dat er een bloedspoor over de tweede verdieping liep, welk bloedspoor stopte bij woning [nummer 2]. Wij verbalisanten hoorden ongeveer 10 minuten later dat zich een vrouw had gemeld bij het politiebureau te Weert en dat deze vrouw gemeld zou hebben dat zij een vrouw had neergestoken.”
Verdachte meldt zich ondertussen op het politiebureau te Weert. Verbalisant [verbalisant 3] [4] relateert daarover – zakelijke weergegeven – het volgende:
“Op 27 september 2013 te 13:37 uur kwam een mij onbekende vrouw het bureau van politie te Weert binnengelopen. Zij deelde mij mede dat zij het had gedaan. Op mijn vraag wat zij had gedaan antwoordde zij: “Ik heb haar met een mes gestoken”. Ik zag dat zij daarbij met haar linkerarm een stekende beweging vooruit maakte. Op mijn vraag wie zij had gestoken met een mes zei ze tegen mij: “het heeft lang genoeg geduurd, het moest maar eens afgelopen zijn. Ik ben die pesterijen moe. Op het aanrecht heb ik drie mp-3’s liggen. Daar staat het bewijs op. Daar kan de politie naar kijken.”
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [5] relateren met betrekking tot de aanherkenning van het slachtoffer – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Op 27 september 2013 om 16:00 uur bevonden wij, verbalisanten ons in het kantoor van de Thuiszorg Midden Limburg te Weert voor de aanherkenning van het slachtoffer, zijnde [slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] en wonende [adres 3] te Weert. Wij, verbalisanten, waren samen met een teamleidster van het slachtoffer, genaamd [getuige 2]. De genoemde persoon werd een foto van het slachtoffer getoond, genomen vanaf de plaats delict. Wij hoorden dat [getuige 2] verklaarde dat de foto die haar getoond werd haar medewerkster [slachtoffer] was.”
Het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ [6] opgemaakt door dr. A. Maes, arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de op 30 september 2013 verrichtte uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer] het volgende is gebleken:
“Volgens ontvangen inlichtingen werd deze 55 jaar oud geworden vrouw na een steek-incident reanimatiebehoeftig. Ondanks de toegepaste reanimatiehandelingen kwam ze ter plekke te overlijden. Bij sectie werd het lichaam van een vrouw gezien met weinig bleekrode lijkvlekken. Als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld was er een steekwond linksboven aan de romp. Er was een steekkanaal te herleiden aan het gestrekte lichaam van linksboven naar rechtsonder tot in de borstkas. De lengte van het steekkanaal bedroeg circa 8 tot 10 cm. In het steekkanaal waren o.a. de linkerlong en de aorta geraakt. Er was veel bloed verloren. Het overlijden wordt zondermeer verklaard door het massale bloedverlies en door functieverlies van de linkerlong en van het hart. Er waren aan de buigzijde van vingers aan de linkerhand enkele oppervlakkige snijwondjes, deze kunnen passen bij afweerletsels. Er was in de behaarde hoofdhuid een huidletsel als gevolg van bij leven opgelopen uitwendige inwerkend mechanisch botsend geweld tegen de kruin zoals dat door ergens tegenaan stoten/vallen kan ontstaan. Het oplopen van dit huidletsel is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest. Er waren bij sectie geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen van betekenis voor het overlijden. [slachtoffer] is overleden als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend scherprandig perforerend (een steekverwonding) geweld op het lichaam.”
Verbalisanten [verbalisant 6], [verbalisant 7] en [verbalisant 8] relateren [7] met betrekking tot het onderzoek in de woning van verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Door ons werd op 28 september 2013 de woning gelegen aan het [adres 1] te Weert betreden. In de keuken op het aanrechtblok zagen wij een bebloed keukenmes liggen. Het heft van dit keukenmes was 13,5 centimeter lang en het lemmet was 25 centimeter lang. Een monster genomen van het bloed op het lemmet is veiliggesteld onder SIN AAFM6348NL.”
NFI-deskundige M.J.W. Pouwels rapporteert [8] met betrekking tot het DNA-onderzoek naar het op het mes aangetroffen bloed onder meer:
“Er is bloed aangetroffen in de bemonstering AAFM6348NL#01. Van een referentiemonster bloed AAAO3433NL van het slachtoffer [slachtoffer] is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek. Resultaten:
SIN
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAFM6348NL#01
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [slachtoffer]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Verdachte verklaart bij de politie [9] – zakelijk weergegeven – als volgt:
“Ik ben schuldig aan de moord op [voornaam slachtoffer]. Ik heb haar vermoord in mijn huis. Ik stond in de keuken ter hoogte van de wasbak en zei tegen [voornaam slachtoffer] dat ik haar nog iets moest vertellen. [voornaam slachtoffer] liep recht op mij af. Wij kwamen recht tegenover elkaar te staan. Ik pakte het mes uit de linkerlade van het aanrecht en stak haar toen. Ik stak haar ergens in de halsstreek. Ze stond kort bij mij. Ik denk 30 of 35 centimeter voor mij. Ik heb een papiertje gelegd bij de computer, zodat ik niets zou vergeten om mee te nemen naar de politie. Het was een A4 papier met te doen dingen richting [voornaam slachtoffer]. [voornaam slachtoffer] moest dood, omdat dat impact geeft. Een klap alleen zou niet meer genoeg zijn geweest.”
Verbalisant [verbalisant 9] [10] relateert met betrekking tot de beelden op de gsm van verdachte – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Ik heb een filmopname bekeken welke afkomstig was vanaf de mobiele telefoon merk Samsung, type Galaxy in de kleur zwart. Deze mobiele telefoon is eigendom van verdachte [verdachte]. Onder aan het scherm zag ik de datum staan van de opname. Deze betreft 27-09-2013. Ik zag dat de camera gericht werd op een klein klokje en zag op de klok dat het omstreeks 10.45 uur was. Vervolgens zag ik dat de camera omkeerde en via de hal van de woning van verdachte [verdachte] richting de keuken ging. Ik zag dat de keuken gefilmd werd en hoorde de vrouw zeggen: “En hej geit ut gebeuren, in de keuken. Ich zal tonnis (Fonetisch) nog un berichje steure dat dea neet in de keuken kumpt.” “Kiek us, overal pien. Tis noe rustig he. Dat ze toch kapot valle want ich geluif der nimmer in.”
Verdachte verklaart ter terechtzitting [11] over deze beelden– zakelijk weergegeven – als volgt:
“U vraagt mij wat ik bedoel op het filmpje wanneer ik in de keuken zeg: “Hier gaat het gebeuren”. Waarschijnlijk dat ik zou gaan steken. Ik had het mes al klaar gelegd. Ik heb wel een stukje voorbereid.”
Opzet en voorbedachte raad
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad. Verdachte heeft, terwijl zij op zeer korte afstand van het slachtoffer stond, met een mes met een lemmet van 25 centimeter in de halsstreek van het slachtoffer gestoken. De handelingen van verdachte waren naar hun aard gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer. Het slachtoffer is geraakt in vitale lichaamsonderdelen, zoals de longen en de aorta. Verdachte had dan ook het opzet op het overlijden [slachtoffer].
Voorts is de rechtbank, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen, - anders dan de raadsvrouw - van oordeel dat de daad het gevolg is geweest van een enige tijd tevoren door verdachte genomen besluit en dat onder genoemde omstandigheden van het willens en wetens met een vooropgezet plan handelen door verdachte kan worden gesproken. Immers, heeft verdachte in de ochtend van 27 september 2013 een filmopname in haar huis gemaakt, waarop zij met betrekking tot de keuken de uitspraak doet dat het daar gaat gebeuren. Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat zij het mes in de keuken heeft klaargelegd en dat zij ook een briefje heeft gemaakt met hetgeen zij mee moest nemen naar de politie. Op het bewuste moment heeft zij bovendien het slachtoffer naar zich toe geroepen, naar de keuken waarin zij zich op dat moment bevond, om haar vervolgens te steken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte in de tijd tussen het maken van het filmpje in de ochtend en het daadwerkelijk steken van het slachtoffer heeft kunnen nadenken over, en zich rekenschap heeft kunnen geven van, de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad. Niet gebleken is dat verdachte geen enkel inzicht had in haar handelen en de strekking daarvan. Het tegendeel is waar. Verdachte heeft immers verklaard dat het slachtoffer dood moest vanwege de impact die dat zou hebben. Een enkele klap zou daartoe onvoldoende zijn. Verdachte heeft hiertoe voorbereidingen getroffen en heeft vervolgens haar doel verwezenlijkt. Hieruit vloeit opzet én voorbedachte raad voort. Dat verdachte heeft gehandeld vanuit psychotische belevingen en overtuigingen (zie onder 6) doet hieraan niet af. Immers blijkt uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het feit dat verdachte door de deskundigen volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, niet uitsluit dat er sprake is geweest van opzettelijk handelen en voorbedachte raad.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 27 september 2013 in de gemeente Weert opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
moord.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsvrouw - van oordeel dat het feit verdachte niet kan worden toegerekend en overweegt daartoe het volgende.
Door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (PBC), psychiater D.I. Kuijpers en GZ-psycholoog L. Vermeulen, is naar aanleiding van een klinische observatie van verdachte op 14 maart 2014 een rapportage uitgebracht. De deskundigen geven aan dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. Deze stoornis bestaat al langer en heeft een chronisch invaliderend allesomvattend karakter dat alle levensgebieden van verdachte beslaat. Er zijn uitgebreide paranoïde, grootheids-, somatische- en betrekkingswanen met een soms bizar aandoend karakter. Eveneens is er sprake van tactiele hallucinaties en mogelijk ook van akoestische hallucinaties. De symptomen behorende bij de psychotische stoornis staan momenteel dusdanig op de voorgrond dat deze het wezen van verdachte doordringen en derhalve is het thans niet mogelijk om een uitspraak te doen over de aan- of afwezigheid van persoonlijkheidsproblematiek. Deze problematiek bestond evenzo ten tijde van het ten laste gelegde en was van dusdanige invloed dat het ten laste gelegde, indien bewezen, daaruit geheel verklaard zou kunnen worden. Uit de beschikbare informatie wordt voldoende duidelijk dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zeer psychotisch was. De componenten voor een scenario waarbij verdachte vanuit niet-pathologische gronden tot het ten laste gelegde is over gegaan worden niet gevonden. Verdachte lijkt volledig in de ban van haar psychotische belevingen en overtuigingen en deze zijn ook de drijvende kracht achter het ten laste gelegde. Vanuit haar verstoorde realiteitstoets vloeien ernstige oordeels- en kritiekstoornissen voort, waardoor zij tot de onjuiste conclusie kon komen dat het steken van het slachtoffer haar enige optie was.
De deskundigen adviseren om verdachte voor het ten laste gelegde als ontoerekenings-vatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Het bewezenverklaarde kan verdachte derhalve wegens een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens zoals hierboven omschreven, niet worden toegerekend. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

7.De terbeschikkingstelling

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder primair bewezen geachte feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging en dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd, gelet op het advies zoals neergelegd in het rapport van het PBC betreffende verdachte, de ernst van de vastgestelde psychiatrische stoornis, de ernst van het bewezenverklaarde en de risico’s voor de veiligheid van anderen door het gevaar op een ernstig recidief delict als gevolg van haar psychotische stoornis. Gelet op deze omstandigheden is de officier van justitie van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging van overheidswege eist. Daarbij heeft zij verzocht nadrukkelijk in het vonnis op te nemen dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, als bedoeld in artikel 359, zevende lid van het Wetboek van Strafvordering (moord). De totale duur van de maatregel kan dan een periode van vier jaar te boven gaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de op te leggen maatregel – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege, gelet op de aard van haar stoornis (As I), geen geschikte behandelsetting voor verdachte is. De laatste jaren wordt de groep As I-patiënten bij een strafrechtelijke veroordeling vrijwel allemaal rechtstreeks in een GGZ-instelling geplaatst en stromen veel As I-patiënten in de TBS uit naar de GGZ. De GGZ-instellingen bieden meer behandelkwaliteit voor patiënten met AS I-stoornissen dan de TBS-klinieken en kunnen bovendien ook de veiligheid voldoende waarborgen. Dit zou kunnen worden bewerkstelligd middels het opleggen van een terbeschikkingstelling met voorwaarden of een andere strafrechtelijke maatregel tot opname en behandeling.
7.3
De overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op een Thuiszorgmedewerkster die haar kwam verzorgen. Uit het dossier en ter zitting is naar voren gekomen dat het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer], zeer betrokken was bij haar cliënten en dat zij de enige medewerkster was die in staat was om contact met verdachte te leggen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat verdachte gevraagd heeft om hulp van juist deze medewerkster van de Thuiszorg. Deze betrokkenheid en hulpvaardigheid zijn haar uiteindelijk fataal geworden.
Moord is een zeer ernstig strafbaar feit, waarvan de gevolgen onomkeerbaar zijn. Verdachte heeft het slachtoffer haar leven op brute en onterende wijze ontnomen. Aan de nabestaanden is met het wegvallen van het slachtoffer bijzonder veel leed berokkend, zoals ook gebleken is uit de op de zitting afgelegde slachtofferverklaringen van haar echtgenoot en twee dochters. De nabestaanden voelen een immens verdriet en kunnen zich slechts met moeite staande houden door het grote gemis van hun echtgenote en moeder. Dat de levensberoving heeft plaats gehad in een appartementencomplex waar niet alleen enkele medebewoners, maar ook de aanwezige collega’s van de Thuiszorg getuige zijn geweest van het overlijden van het slachtoffer, alsmede het feit dat het slachtoffer in een hulpverleningsrelatie met verdachte stond, heeft gezorgd voor de nodige maatschappelijke onrust en beroering. Een dergelijk schokkende gebeurtenis heeft invloed op de wijze waarop de collega’s van het slachtoffer hun werk bij de Thuiszorg verrichten.
Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de onder 6 genoemde rapportage van de deskundigen van het PBC blijkt dat de symptomen voortkomende vanuit de psychotische stoornis de kern van het recidivegevaar vormen. De deskundigen achten de kans zeer groot dat verdachte opnieuw in een situatie terecht komt die gelijkenis vertoont met de pre-delict situatie. Verdachte heeft meermaals aangegeven dat, indien door haar noodzakelijk geacht, zij in de toekomst wederom tot een vergelijkbaar delict over zal gaan. Derhalve bestaat er een hoge kans op herhaling van soortgelijke feiten als het thans bewezenverklaarde. Deze kans is niet alleen aanwezig in een situatie waarin verdachte op zichzelf woont, maar zelfs ook binnen de beveiligde klinische setting waarbinnen zij momenteel verblijft (PPC). Omdat verdachte alles paranoïde interpreteert en ook de hulpverleners om haar heen in haar waansysteem betrekt, is het risico op gewelddadige recidive onverminderd hoog. Het is daarnaast niet uitgesloten dat verdachte haar agressie in de toekomst ook – bedoeld of onbedoeld – op zichzelf zal kunnen richten.
De deskundigen achten dan ook een gedwongen juridisch behandelkader noodzakelijk teneinde het recidiverisico te verkleinen. Gelet op de ernst van de vastgestelde pathologie, de ernst van het bewezenverklaarde en de kans op herhaling, adviseren de deskundigen aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheids-wege op te leggen. Verdachte zou baat hebben bij een opname in een gestructureerde behandelsetting met expertise op het gebied van psychotische stoornissen. Gedacht kan worden aan plaatsing in een forensische psychiatrische kliniek, zoals Inforsa te Amsterdam. Tijdens dit verblijf kan ook aandacht zijn voor de verdere diagnostiek, naast de behandeling van de psychotische symptomen.
Gelet op de bevindingen van de deskundigen, welke de rechtbank overneemt, de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling in deze gerechtvaardigd en noodzakelijk is. Verdachte kampt immers met een ernstige psychotische stoornis in de zin van schizofrenie van het paranoïde type. Voorts leidt de rechtbank uit de rapportage af dat de diagnostiek, gelet op de ernst van de psychotische stoornis, nog niet volledig is geweest met betrekking tot de eventuele aanwezigheid van persoonlijkheids-problematiek. Op basis van de wél vastgestelde stoornis kan gesteld worden dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. Voorts heeft verdachte een strafbaar feit gepleegd dat het opleggen van deze maatregel toestaat, welk feit bovendien ook gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (moord). Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat op basis van deze gronden termen aanwezig zijn om verdachte van overheidswege te verplegen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, gelet op de bevindingen van de deskundigen, plaatsing in een GGZ-instelling middels een terbeschikkingstelling met voorwaarden onvoldoende waarborg biedt voor de langdurig noodzakelijke geachte behandeling van verdachte en de bescherming van de maatschappij voor de persoon van verdachte.
Gezien vorenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in deze aangewezen is.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b, 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

7.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte ter zake van het bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat haar van alle rechtsvervolging;
Maatregel:
  • gelast dat de verdachte
  • beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door mrs. H.H. Dethmers, A.K. Kleine en J. Iding, rechters, van wie mr. A.K. Kleine voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en is

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de Nationale politie, eenheid Limburg, districtelijke recherche Midden- en Noord Limburg opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2013087889 d.d. 4 december 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2013, pagina 141-143.
3.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2013, pagina 20-22.
4.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2013, pagina 356.
5.Ambtsedig proces-verbaal van aanherkenning d.d. 27 september 2013, pagina 25.
6.Aanvullend deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2012.09.13.029 d.d. 1 oktober 2013 door A. Maes, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische pathologie.
7.Aanvullend ambtsedig proces-verbaal sporenonderzoek woning [adres 1] te Weert d.d. 20 oktober 2013.
8.Aanvullend deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2013.09.27.047 d.d. 31 oktober 2013, opgemaakt ing. M.J.W. Pouwels, die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige DNA analyse en interpretatie.
9.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 oktober 2013, pagina 374-384.
10.Ambtsedig proces-verbaal bevindingen bekijken beelden op telefoon d.d. 2 oktober 2013, pagina 133-134.
11.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 mei 2014.