ECLI:NL:RBLIM:2014:4970

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
03/700104-14
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld in een café/woning te Genhout

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 3 juni 2014, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 25 november 2013, toen de 84-jarige [slachtoffer] in zijn café annex woning werd overvallen. De verdachte en twee medeverdachten hebben de man met geweld overvallen, waarbij zij sigaretten, horloges en geld hebben gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn medeverdachten, de [slachtoffer] heeft vastgebonden en geslagen, wat leidde tot letsel bij het slachtoffer. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vijf jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten gezamenlijk hebben samengewerkt om de overval te plegen, en dat het geweld dat werd gebruikt, wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tweede tenlastelegging, die betrekking had op een woninginbraak, wegens onvoldoende bewijs. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die bestond uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/700104-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 juni 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. J. Timmermans, advocaat te Beek.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 mei 2014, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) [slachtoffer] heeft overvallen en daarbij, met geweld en bedreiging met geweld, sigaretten, horloges en geld heeft gestolen;
Feit 2:samen met (een) ander(en) een woninginbraak heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de bekennende verklaringen van de drie verdachten staat vast dat zij [slachtoffer] hebben overvallen in diens café. Het plan daartoe kwam blijkens het dossier van medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte had tape bij zich en heeft [slachtoffer] daarmee vastgebonden. Ook heeft hij hem in bedwang gehouden door hem te slaan, met zijn hoofd tegen de grond te slaan en in een wurggreep te houden. Dat blijkt uit zowel de verklaring van verdachte zelf als uit het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen. Tevens heeft verdachte geld weggenomen en hebben beide medeverdachten sigaretten en een doos horloges gestolen.
Ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak heeft de officier vrijspraak gevorderd wegens onvoldoende bewijs.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat de bestanddelen slaan, het hoofd tegen de grond slaan en het door middel van verwurging vasthouden van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Immers, alleen medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard over het slaan van [slachtoffer]. [slachtoffer] zelf heeft daaromtrent niets verklaard en verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] heeft geslagen. Verdachte heeft eveneens ontkend dat hij [slachtoffer] met het hoofd tegen de grond heeft geslagen en in een wurggreep heeft vastgehouden, waardoor deze handelingen enkel uit de aangifte van [slachtoffer] blijken. Verdachte dient dan ook partieel van deze onderdelen van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Dat geldt eveneens voor het bestanddeel bedreiging met geweld, nu de woorden “hou je mond” en “waar is het geld” geen bedreiging opleveren in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van enig wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
In zijn aangifte heeft de 84-jarige [slachtoffer] verklaard dat hij op 25 november 2013, tussen 02:00 uur en 03:43 uur, na het sluiten van zijn café annex woning in de keuken wat zat te eten toen hij een klap hoorde. Voor hij het wist lag hij op de grond. De vermoedelijk drie daders zeiden: “Mond houden” en vroegen waar het geld was. Eén van de daders ging bovenop [slachtoffer] liggen en hield hem vast in een verwurging. Bij de minste beweging werd [slachtoffer] op de grond geduwd en met het hoofd tegen de grond geslagen. Ook werd hij met tape vastgebonden. De andere twee daders doorzochten het café. [2] Weggenomen zijn sigaretten, geld en een doos met horloges. [3] [slachtoffer] heeft door deze overval letsel opgelopen, bestaande uit een zwelling aan het linkeroor, oppervlakkige wondjes, zwellingen en bloeduitstortingen in het gezicht en verwondingen aan de rechter onderarm. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], in de nacht van 25 november 2013 naar het café van [slachtoffer] is gegaan om aldaar in te breken en geld te stelen. Zij zagen [slachtoffer] in de keuken zitten, hebben een deur aan de zijkant geforceerd en zijn naar binnen gegaan. Toen [slachtoffer] wakker werd, heeft verdachte hem in de keuken op de grond in bedwang gehouden door op hem te gaan liggen en hem van achteren met een arm op de nek vast te houden. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte 1] riep: “Geld, geld”en dat hij de man vervolgens naar de grond heeft gewerkt. Tevens heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij twee briefjes van € 50,- en wat kleingeld uit de kassa heeft gestolen. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] en [medeverdachte 1] een inbraak wilde plegen in het café. Zij hebben daartoe een zijdeur geforceerd. Hij heeft gezien dat [slachtoffer] tegen de grond werd gewerkt en hij heeft geprobeerd om [slachtoffer] rustig te houden door hem met tape vast te binden. Hij heeft sigaretten en wat kleingeld weggenomen. Bij de politie heeft [medeverdachte 2] verder nog verklaard dat [verdachte], toen [slachtoffer] wakker werd, met een gestrekte arm en een vuist tegen hem is aangelopen. Daarbij heeft [verdachte] [slachtoffer] tegen het hoofd geraakt en is deze op de grond gevallen. Vervolgens is [verdachte] op hem gaan zitten om hem op de grond te houden. [slachtoffer] lag met zijn gezicht naar de grond. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben vervolgens de bovenverdieping doorzocht. Er zijn € 100,-, sigaretten en oude horloges buitgemaakt. [6]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de overval samen met [medeverdachte 2] en [verdachte] heeft gepleegd, dat hij heeft geroepen: “Geld, geld” en dat hij een zak met sigaretten heeft meegenomen. Bij de politie heeft [medeverdachte 1] verder nog verklaard dat toen [slachtoffer] wakker werd, [verdachte] hem vastpakte. [verdachte] heeft de man vervolgens in bedwang gehouden. [medeverdachte 1] is achter [medeverdachte 2] aangelopen. [verdachte] lag met de man op de grond. [7]
Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat alle drie de verdachten betrokken zijn geweest bij de overval op [slachtoffer]. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hierbij zo nauw en bewust met elkaar samengewerkt dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Ze zijn alle drie het café/de woning van [slachtoffer] binnen gegaan, hebben de woning en het café doorzocht en hebben sigaretten, horloges en geld meegenomen. Hun gezamenlijke opzet was gericht op een café- en woninginbraak gedurende de nachtelijke uren met als oogmerk het buitmaken van onder meer geld.
Bij de uitvoering van dat voornemen heeft verdachte [slachtoffer] tegen de grond gewerkt en hem in bedwang gehouden door op hem te gaan liggen, hem te slaan, hem in een verwurging vast te houden en met het hoofd tegen de grond te slaan. Samen met medeverdachte [medeverdachte 2] heeft hij de armen van [slachtoffer] vervolgens achter zijn rug vastgebonden met tape. Dat verdachte genoemde geweldshandelingen heeft verricht blijkt niet alleen uit de aangifte, maar ook uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]. Daarbij komt dat het letsel van de aangever in overeenstemming is met genoemde geweldshandelingen. Tijdens de overval is door medeverdachte [medeverdachte 1] geroepen: “Geld, geld”. In de geschetste context is de rechtbank van oordeel dat deze bewoordingen, evenals de woorden: “Hou je mond” als een bedreiging moeten worden betiteld.
Ook voor het gebruikte geweld (en de gevolgen hiervan) en de bedreiging met geweld acht de rechtbank alle drie de (mede)verdachten strafrechtelijk verantwoordelijk. Zij zijn immers samen het café binnen gegaan en hebben daar de al dan niet slapende [slachtoffer] aantroffen. Vervolgens zijn zij toch het café en de woning gaan doorzoeken en zijn hiermee doorgegaan, ook nadat [slachtoffer] wakker geworden was. De rechtbank is van oordeel dat zij allen hebben meegekregen dat één of meer mededaders geweld gebruikte(n) en daarmee dreigde(n). Zij hebben dat immers zelf verklaard en waren allen op enig moment in de keuken, alwaar de geweldshandeling en dreigementen plaatsvonden, aanwezig. Geen van de (mede)verdachten heeft zich van het gebruikte geweld en de dreiging gedistantieerd. Integendeel, ze hebben gebruik gemaakt van het feit dat [slachtoffer] in bedwang werd gehouden en hebben in die tijd gedurende twintig minuten het café/de woning doorzocht. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder 2 tenlastegelegde woninginbraak.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 25 november 2013 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, een doos met horloges en een hoeveelheid sigaretten toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld heeft bestaan in het slaan en op de grond duwen van genoemde [slachtoffer] en het middels een verwurging vast houden van genoemde [slachtoffer] en het boven op genoemde [slachtoffer] gaan liggen en het tegen de grond slaan van het hoofd van genoemde [slachtoffer] en het omwikkelen met tape van genoemde [slachtoffer] en welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer] roepen dat hij zijn mond moest houden en waar het geld was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van het voorarrest.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn coöperatieve houding, met het feit dat verdachte door het in bedwang houden van [slachtoffer] heeft willen voorkomen dat zijn medeverdachten ernstiger geweld zouden gebruiken, met zijn beperkt en gedateerd strafblad, met het feit dat verdachte om overplaatsing naar een andere PI heeft moeten vragen, omdat hij bedreigd werd en met het reclasseringsrapport. Tevens heeft de raadsman – met verwijzing naar jurisprudentie – verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf te matigen, mede met het oog op het feit dat het geen woningoverval betreft, maar een overval op een café, waarvoor volgens de richtlijnen lagere straffen worden opgelegd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is samen met de medeverdachten in de nachtelijke uren naar het café, tevens de woning, gegaan van de op dat moment 84-jarige [slachtoffer]. Deze had het café zojuist gesloten. Ondanks dat de verdachten [slachtoffer] van buiten aan de keukentafel zagen zitten, deze dus kennelijk niet in bed lag te slapen en een confrontatie met het slachtoffer dus zeer waarschijnlijk zou zijn, zijn zij toch het café binnen gegaan. Toen de bejaarde [slachtoffer] in de gaten kreeg dat hij ongenode gasten had, is hij meteen tegen de grond gewerkt, geslagen, in een verwurging vastgehouden en werden zijn armen met tape omwikkeld. Daardoor heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
De buit, gewaardeerd in geld, is gering geweest. Er zijn sigaretten, horloges en een klein geldbedrag uit het café weggenomen. Maar de gevolgen voor het slachtoffer zijn wel degelijk heel groot.
De overval heeft plaatsgevonden in de nachtelijke uren en is voor het slachtoffer zeer beangstigend geweest. Daardoor is [slachtoffer] het gevoel van veiligheid, dat hij tot nu toe wel had, kwijt geraakt. En dat voor zowel de plek waar hij werkt als waar hij woont. Ook is hij een groot deel van zijn plezier in het werk kwijtgeraakt.
De fysieke- en psychische gevolgen van het handelen van de daders, die onder meer blijken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting is voorgelezen, zijn groot geweest. [slachtoffer] heeft verschillende letsels opgelopen en kan nog steeds niet zo functioneren als hij voor de overval gewoon was. De impact van het gebeuren is dan ook groot geweest. Kort na dit voorval heeft hij bovendien een ‘minor stroke’ gehad. Los van de vraag wat hiervan de oorzaak is geweest zal zeker het slachtoffer die oorzaak bij de overval en de daaruit voortvloeiende spanningen zoeken.
Verdachte heeft tijdens de uitvoering van de overval volop de gelegenheid gehad om op zijn schreden terug te keren. Toen hij [slachtoffer] zag zitten had hij al kunnen stoppen, maar hij is toch naar binnen gegaan. Toen [slachtoffer] wakker werd, althans uit zijn bewegen kenbaar werd dat hij de inbrekers had bemerkt, had hij alsnog kunnen omkeren. Maar ook toen heeft hij dat niet gedaan, maar is juist de confrontatie met [slachtoffer] aangegaan. Kennelijk stond zijn eigen belang bij een aanlokkelijke buit zo ver voorop dat het fysieke- en psychische wel en wee van het slachtoffer daaraan volledig ondergeschikt was. Dat hij zich op [slachtoffer] geworpen zou hebben om erger te voorkomen – zijn mededaders dreigden [slachtoffer] neer te schieten, zoals verdachte zelf beweerde – gelooft de rechtbank niet, al was het maar omdat [slachtoffer] zelf niet spreekt over enige bedreiging (al dan niet met een wapen) door die mededaders. Nu verdachte ondanks de meerdere momenten waarom hij had kunnen omkeren dat niet heeft gedaan en zelfs geweld heeft gebruikt tegen het slachtoffer, hecht de rechtbank geen betekenis aan de spijtbetuigingen van verdachte. Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken komen deze in hoge mate over als sociaal wenselijk gedrag, bedoeld om de gevolgen voor hem zelf nog enigszins te beperken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent de persoon van verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld onder andere de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. Gezien de aard en de ernst van het gepleegde feit acht de rechtbank echter een zodanig lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats dat de maatregelen ter inkadering van het recidivegevaar prima tijdens de detentie of in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden opgestart. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Voor het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Voorzitters Strafsectoren. In casu is sprake van een woningoverval met geweld, waarbij het geweld bestaat uit slaan, met het hoofd tegen de grond slaan, vasthouden in een wurggreep en vastbinden. De rechtbank beschouwt dit op zich nog als licht geweld, hoewel zij beseft dat de gevolgen voor het slachtoffer groot zijn geweest. Voor een woningoverval met licht geweld of bedreiging wordt als uitgangspunt een gevangenisstraf van drie jaren genomen.
De rechtbank heeft, alles afwegende, geen aanleiding gevonden om van dit uitgangspunt naar boven of beneden af te wijken. Ter zitting is nog een uitspraak van deze rechtbank aan de orde geweest waarbij een verdachte in een vergelijkbare zaak vier jaar gevangenisstraf kreeg opgelegd. Los van de vraag of die zaak wel zo vergelijkbaar was is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in die zaak anders waren. De rechtbank vindt dan ook een gevangenisstraf van drie jaren, met aftrek van het voorarrest, een passende straf.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 14.779,94 ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit, bestaande uit € 12.179,94 materiële schade en € 2.600,- immateriële schade. De benadeelde partij heeft verzocht genoemd bedrag te verhogen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen, het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft primair bepleit dat alle schade die gerelateerd is aan de ‘minor stroke’ niet voor vergoeding in aanmerking kan komen wegens het ontbreken van een vaststaand causaal verband. Ook de immateriële schade komt dienovereenkomstig niet voor toewijzing in aanmerking.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de posten “arbeidsongeschiktheid”, “personeelskosten” en “aanpassingen en beveiliging woning” onvoldoende helder en onderbouwd is. De opgevoerde schade ten gevolge van de diefstal van de duivenklok en pendule is niet terug te voeren op onderhavige strafzaak en bovendien onvoldoende onderbouwd. Ten slotte komt uit het onderliggende dossier naar voren dat “slechts” € 150,- is gestolen, waardoor de post “kasgeld” dient te worden gematigd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van de materiële schade zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft de posten “Inkomstenderving”, “Personeelskosten”, Daggeldvergoeding ziekenhuis”, Eigen risico CZ”, “Reiskosten” en “Aanpassing + beveiliging woning/zaak”.
Uit de stukken komt naar voren dat [slachtoffer] enkele dagen na de overval een ‘minor stroke’ heeft gehad. Genoemde schadeposten zijn in overwegende mate het gevolg van uitval van [slachtoffer] als gevolg van deze ‘minor stroke’. Het staat echter niet vast dat deze ‘minor stroke’ het rechtstreekse gevolg was van de overval. Evenmin is in te schatten welk deel van deze schadeposten is veroorzaakt door het letsel dat [slachtoffer] door de overval heeft opgelopen en welk deel door de ‘minor stroke’.
Ten aanzien van de post “Rookartikelen” heeft de benadeelde partij ter terechtzitting aangegeven dat deze kosten reeds door de verzekering vergoed zijn.
Ten aanzien van de posten “Duivenklok” en “Pendule” blijkt niet uit het dossier dat deze goederen door verdachte zijn ontvreemd. In de aangifte wordt immers geen melding gemaakt van diefstal van deze goederen en verdachte heeft ontkend dat hij deze gestolen heeft. Ook deze posten komen derhalve niet voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij ook ten aanzien van deze posten niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De post “Kasgeld” is naar het oordeel van de rechtbank deels toewijsbaar. In de aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat hij een portemonnee met het kasgeld ad € 650,- onder de trap had verstopt. Niet is echter verklaard dat deze portemonnee uit het café is ontvreemd. Wel hebben de verdachten verklaard dat zij € 100,- en wat kleingeld hebben meegenomen uit het café. De rechtbank zal dan ook beslissen dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
De gevorderde immateriële schade ad € 2.600,- acht de rechtbank deels toewijsbaar.
De rechtbank overweegt, gelet op het verhandelde ter terechtzitting en het dossier, dat voldoende vast staat dat [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden. Verdachte heeft hem immers tegen de grond gewerkt en geslagen, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestond uit verwondingen aan de ellenboog, bloeduitstortingen, een pijnlijke knie en een verwonding aan het oor, die in het ziekenhuis middels een pijnlijke behandeling gedraineerd moest worden. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de immateriële schade echter matigen en naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 1.500,-. De vordering is immers alleen toewijsbaar ten aanzien van het letsel waarvan vast staat dat [slachtoffer] dat door het handelen van verdachte heeft opgelopen. Zoals hierboven reeds overwogen is er onvoldoende causaal verband vastgesteld tussen de overval en de ‘minor stroke’ die [slachtoffer] enkele dagen later heeft gehad.
De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij ook de gevolgen van deze ‘minor stroke’ en de negatieve gevoelens die hij aan de overval heeft overgehouden graag op de dader zou willen verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen (op daders) van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst, schrik, onzekerheid en nervositeit vallen niet onder het bereik van het wetsartikel. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door genoemde benadeelde partij aangevoerde gegevens onvoldoende aangevoerd. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] derhalve toe tot een totaalbedrag van € 1.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 november 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. Zij zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor het overige is de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk.

7.Het beslag

In beslag genomen zijn twee pakjes sigaretten (nr. 1) en twee mutsen (nr. 2).
De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen verbeurd te verklaren, nu deze afkomstig zijn van en gebruikt zijn bij de overval.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de sigaretten en de mutsen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu verdachte de sigaretten door middel van de overval heeft verkregen en de mutsen zijn gebruikt bij het begaan van die overval.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van drie jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen pakjes sigaretten (nr. 1) en twee mutsen (nr. 2);
Benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en
mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juni 2014.
Buiten staat
Mr. R.A.J. van Leeuwen is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 november 2013 in de gemeente Beek tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen onder meer een hoeveelheid geld, een doos met horloges en een hoeveelheid sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld heeft bestaan in het slaan en/of op de grond duwen van genoemde [slachtoffer] en/of het middels een verwurging vast houden van genoemde [slachtoffer] en/of het boven op genoemde [slachtoffer] gaan liggen en/of het tegen de grond slaan van het hoofd van genoemde [slachtoffer] en/of het omwikkelen met tape van genoemde [slachtoffer] en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in het op dreigende toon tegen genoemde [slachtoffer] roepen dat hij zijn mond moest houden en/of waar het geld was, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2014 in de gemeente Stein tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning, gelegen aan de [adres 2], heeft weggenomen een geldkistje, inhoudende een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders aangegeven, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het eindproces-verbaal van de politie regio Limburg Zuid, High Impact Crime Team (H.I.C.), met BVH-nummer 2013128269, dat is doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 437 en in de wettelijke vorm is opgemaakt.
2.Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer], pagina 42-44.
3.Het proces-verbaal verhoor aangever, pagina 46.
4.Het geschrift, inhoudende medische informatie betreffende [slachtoffer], pagina 51.
5.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], pagina 204 en 217-218.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2], pagina 375-377.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1], pagina 384-385.