ECLI:NL:RBLIM:2014:4957

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
4 juni 2014
Zaaknummer
C/03/189197 / HA RK 14-33
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tijdigheid van hoger beroep in faillissementszaak met betrekking tot spaarfaillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 3 maart 2014. De verzoeker, die in staat van faillissement was verklaard, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechter-commissaris, waarin werd besloten het spaarfaillissement te handhaven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet tijdig op de hoogte was gesteld van de beschikking van de rechter-commissaris, waardoor de beroepstermijn niet was ingegaan. De rechtbank oordeelde dat de beginselen van een behoorlijke rechtspleging vereisen dat de verzoeker in kennis wordt gesteld van de onderbouwing van de beslissing voordat de beroepstermijn begint te lopen. Dit gebeurde pas op 21 maart 2014, waardoor het beroepschrift dat op 25 maart 2014 werd ingediend, als tijdig werd aangemerkt.

De rechtbank heeft verder beoordeeld of de beschikking van de rechter-commissaris op goede gronden was gegeven. De curator had aangevoerd dat de verzoeker zich niet aan de afspraken hield en onvoldoende informatie verstrekte. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker bij herhaling de curator niet volledig informeerde en dat het spaarfaillissement geen zin meer had. De rechtbank bekrachtigde uiteindelijk de beslissing van de rechter-commissaris, waarmee het spaarfaillissement werd gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie en informatieverstrekking in faillissementsprocedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/189197 / HA RK 14-33
Beschikking van 3 juni 2014
op het beroepschrift van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, inhoudende hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris in faillissementen van 3 maart 2014 op grond van artikel 67 van de Faillissementswet (Fw), bij deze rechtbank binnengekomen gekomen op 25 maart 2014,
  • de reactie ‘verweerschrift’ van de curator ingekomen op 12 mei 2014,
  • de reactie van de rechter-commissaris per e-mailbericht ontvangen op 15 mei 2014,
  • de mondelinge behandeling op 20 mei 2014.

2.De feiten

Bij vonnis van deze rechtbank van 10 juni 2008 is verzoeker in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M.T.A.C. Russel tot rechter-commissaris en aanstelling van mr. R.J.M.C. Rosbeek tot curator onder toekenning van insolventienummer F 03/08/82.

3.De beoordeling

3.1.
Het beroep strekt tot vernietiging van de beschikking van de rechter-commissaris van 3 maart 2014 en dat – zo begrijpt de rechtbank - opnieuw rechtdoende zal worden beschikt ‘het spaarfaillissement te handhaven’.
3.2.
Verzoeker voert daartoe aan dat hij de overeengekomen afspraken met de curator, inhoudend sparen ‘ten bate van de boedel’ met een bedrag van € 400 tot € 600 per maand stipt en tijdig nakomt.
3.3.
De curator verzet zich tegen gegrondverklaring van het beroep, stellend (kort samengevat):
- primair dat de beslissing van de rechter-commissaris van 3 maart 2014 geen beschikking is in de zin van art 67 Fw beslissing is maar een beleidsbeslissing,
- subsidiair dat verzoeker niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld,
- meer subsidiair dat er voldoende aanleiding is het spaarfaillissement niet langer ‘te gedogen’.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover relevant, hierna nader ingegaan.
3.4.
Is de instructie van de rechter-commissaris een beschikking in de zin van artikel 67 Fw?
3.4.1.
Artikel 67 lid 1 Fw bepaalt dat van alle beschikkingen van de rechter-commissaris gedurende vijf dagen hoger beroep openstaat te rekenen vanaf de dag waarop de beschikking is gegeven. Geen hoger beroep staat open van de beschikkingen vermeld in de derde volzin van artikel 67 lid 1 Fw. De curator heeft niet gesteld dat zich een dergelijke uitzondering voordoet, maar voert aan dat het hier gaat om een beleidsbeslissing. Verzoeker heeft dit bij de mondelinge behandeling betwist.
3.4.2.
Verzoeker heeft als productie 3 overgelegd de brief van 28 februari 2014 van de curator aan de rechter-commissaris waaruit blijkt dat de curator de rechter-commissaris eind december 2013 heeft ingelicht over de stand van zaken in dit faillissement. De rechter-commissaris heeft, zo mag uit de brief worden afgeleid, daarna aan de curator aangegeven dat bezien dient te worden of handhaving van het spaarfaillissement zinvol is. In voormelde brief geeft de curator de rechter-commissaris in overweging te besluiten “
het spaarfaillissement (…) niet langer te gedogen”. De rechter-commissaris heeft op de brief aangetekend: “
Voortzetting spaarfaillissement heeft geen zin meer. Er dient overgegaan te worden tot afwikkeling van het faillissement.”voorzien van dagtekening en haar paraaf.
In het e-mailbericht van 15 mei 2014 heeft de rechter-commissaris onder meer aan de rechtbank bericht:
“Ik handhaaf mijn beslissing zoals verwoord in de beschikking van 3 maart 2014. Hetgeen hier anders tegenaan gevoerd is, maakt mijn beslissing niet anders.”
3.4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de beslissing van de rechter-commissaris moet worden gekwalificeerd als een beschikking in de zin van artikel 67 Fw nu het gaat om een beslissing die het beheer of de vereffening van de failliete boedel betreft. Zij geeft de curator immers een opdracht tot afwikkeling van de boedel over te gaan. Verzoeker is ontvankelijk in het hoger beroep.
3.5.
Is het hoger beroep tijdig ingesteld?
3.5.1.
De curator stelt subsidiair dat verzoeker niet tijdig hoger beroep heeft ingesteld. Hij stelt primair dat uiterlijk vrijdag 7 maart 2014 hoger beroep had moeten worden ingesteld, subsidiair 5 dagen na een telefoongesprek van 18 maart 2014 waarmee hij verzoeker over de beslissing van de rechter-commissaris heeft geïnformeerd, welk gesprek hij op die dag bij e-mailbericht heeft bevestigd.
3.5.2.
Verzoeker betwist dat het beroep te laat is ingesteld, hij erkent dat hij weliswaar telefonisch en bij e-mailbericht op 18 maart 2014 in kennis is gesteld van de beschikking door de curator maar eerst op 21 maart 2014 van de curator een e-mail heeft ontvangen waarin de achtergronden van die beslissing werden toegelicht en pas 24 maart 2014 per fax de beslissing zelf van de rechtbank heeft ontvangen.
3.5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het hoger beroep als tijdig ingesteld moet worden beschouwd. De rechter-commissaris heeft deze beschikking niet doen toekomen aan verzoeker. Pas op 18 maart 2014 heeft de curator verzoeker hiervan in kennis gesteld,
waarbij de curator verzoeker niet heeft gewezen op de uiterst korte beroepstermijn van artikel 67 Fw, noch de beslissing van de rechter-commissaris heeft meegezonden.
De rechtbank stelt vast dat verzoeker voor 18 maart 2014 dan ook niet kon weten dat de rechter-commissaris de beschikking had gegeven en dat in dit geval in het belang van een behoorlijke rechtspleging een uitzondering moet worden gemaakt op deze uiterst korte beroepstermijn. Naar het oordeel van de rechtbank eisen de beginselen van een behoorlijke rechtspleging voorts dat de belanghebbende, in dit geval de failliet zelf, in kennis wordt gesteld van de onderbouwing van de beslissing van de rechter-commissaris voordat de beroepstermijn gaat lopen. Die onderbouwing is pas op 21 maart 2014 aan verzoeker kenbaar gemaakt. Nu het beroepschrift op 25 maart 2014 bij de griffie van de rechtbank is ontvangen wordt het beroep als tijdig, want binnen de termijn van artikel 67 Fw, ingediend aangemerkt.
3.6.
Is de beschikking op goede gronden gegeven?
3.6.1.
De curator heeft in zijn toelichting onbetwist gesteld dat het faillissement niet goed verliep omdat verzoeker zich niet hield aan de verplichting de curator spontaan en volledig te informeren en dat daartoe in maart 2013 een faillissementsverhoor is gehouden. Toen bleek dat failliet in de daaraan voorafgaande periode van twee jaar slechts een derde gedeelte van zijn inkomsten aan de curator had opgegeven omdat hij het overige wilde ‘sparen’ voor zijn crediteuren. Deze gelden zijn door degene aan wie hij die in beheer heeft gegeven, BCL ([naam]), vervolgens aan andere doeleinden besteed en voor de boedel verloren gegaan. Vervolgens is afgesproken dat verzoeker € 400 tot € 600 per maand zou ‘sparen’ om met de aldus in drie jaar bereikte som aan zijn crediteuren een akkoord aan te kunnen bieden.
De curator heeft voorts gesteld dat verzoeker weliswaar maandelijks € 400 in de boedel stort maar hem nog immer niet behoorlijk informeert en dat de stichting Culina Montage, opgericht door zijn echtgenote, waarmee verzoeker een dienstverband heeft, zelf verlies lijdt en het boekjaar 2013 negatief heeft afgesloten. Deze constructie heeft aldus tot nieuwe schulden geleid.
De curator is niet op de hoogte van het nieuwe verdienmodel van verzoeker en stelt dat een deugdelijke onderbouwing daarvan ontbreekt en dat hij voortdurend informatie bij verzoeker op moet vragen. De maandelijkse kosten lopen daardoor zo hoog op dat dit ‘spaarfaillissement’ geen zin meer heeft. Uitgerekend het UWV, de enige crediteur die niet heeft ingestemd met dit ‘spaarfaillissement’, financiert nu het akkoord omdat verzoeker het spaarbedrag tot voor kort kennelijk uit de ziektewet-uitkering heeft voldaan. Gelet op de door verzoeker overgelegde brief van het UWV van 21 maart 2014 is die uitkering echter gestopt op 27 april 2014 omdat verzoeker slechts voor 17,85 % arbeidsongeschikt is bevonden. Aan de curator zijn geen financiële gegevens verstrekt waaruit blijkt dat het ‘spaarbedrag’ kan worden voldaan.
3.6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat verzoeker thans opnieuw een ziektewet uitkering heeft aangevraagd, niet meer in dienst is van de stichting en de curator hier niet over heeft geïnformeerd en ook geen financiële specificaties heeft verstrekt van zijn inkomsten of die van de Stichting Culina Montage. Verzoeker heeft naar zijn zeggen zijn verdienmodel aangepast omdat hij zijn werk, het monteren en installeren van keukens,
door een ‘frozen shoulder’ niet meer kan uitoefenen. Hij wordt binnenkort geopereerd en wil in de toekomst opdrachten bemiddelen naar collega’s en stelt op die manier nog steeds aan zijn ‘spaarverplichting’ te kunnen voldoen, zo begrijpt de rechtbank. Hij voert nog aan dat hij de kosten van de curator veel te hoog vindt.
3.6.3.
De rechtbank merkt op dat er in deze boedel kennelijk is gekozen voor een niet wettelijke variant van ‘spaarakkoord’, waardoor verzoeker de kans is geboden zijn verdiensten aan de boedel af te dragen op een zodanige wijze dat in een termijn van drie jaar een akkoord aan de crediteuren kan worden aangeboden.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat verzoeker bij herhaling de curator niet stipt en volledig informeert en hij heeft de rechtbank bij de mondelinge behandeling niet duidelijk kunnen maken hoe hij kan blijven voldoen aan de afspraken om € 400 tot € 600 per maand aan de boedel af te dragen teneinde binnen de afgesproken termijn het bedrag van het akkoord (dit is door verzoeker niet aan de rechtbank kenbaar gemaakt) te kunnen aanbieden. Verzoeker heeft slechts een summiere prognose voor 2014 van de Stichting Culina Montage overgelegd zonder onderbouwende stukken en zonder de relevantie van dit stuk, gelet op zijn stelling dat hij niet meer in dienst is van die stichting en enkel nog door ‘bemiddeling’ inkomsten kan genereren, aannemelijk te maken.
Gelet enerzijds op de kosten van de curator, die onnodig oplopen omdat verzoeker zijn informatieplicht niet stipt en spontaan nakomt en anderzijds op het geringe ‘spaarbedrag’ van slechts € 400 per maand, heeft het ‘spaarfaillissement’ dan inderdaad geen zin meer.
De beslissing van de rechter-commissaris van 3 maart 2014 dient dan ook te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

De rechtbank
in hoger beroep
bekrachtigt de beslissing van de rechter-commissaris van 3 maart 2014 in het faillissementsdossier met insolventienummer F 03/08/82.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2014. [1]

Voetnoten

1.type: