ECLI:NL:RBLIM:2014:4910

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_2378u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een kinderdagverblijf op basis van de Wet kinderopvang na ontdekking van hennepplantage

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de directeur van de GGD Zuid Limburg en eisers, die de eigenaar zijn van een kinderdagverblijf. De directeur van de GGD heeft op 29 januari 2013 een schriftelijk bevel gegeven tot sluiting van het kinderdagverblijf, nadat er hennepkwekerijen waren aangetroffen in de nabijheid. De rechtbank oordeelt dat de situatie in het kinderdagverblijf dermate gevaarlijk was dat er sprake was van een spoedeisende situatie, waarin direct ingrijpen noodzakelijk was om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De rechtbank stelt vast dat de directeur van de GGD op basis van een op ambtseed opgemaakt rapport mocht uitgaan van de juistheid van de bevindingen, en dat eisers niet hebben kunnen aantonen dat deze bevindingen onjuist waren.

Eisers hebben in beroep aangevoerd dat het besluit tot sluiting op onjuiste informatie was gebaseerd en dat zij ten onrechte niet zijn gehoord. De rechtbank overweegt dat de directeur van de GGD in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het bevel tot sluiting te geven, gezien de gevaren die de aangetroffen situatie met zich meebracht. De rechtbank concludeert dat het bevel tot sluiting van het kinderdagverblijf voor de duur van vijf werkdagen niet onevenredig was, gezien de omstandigheden en de noodzaak om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 13/2378

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 juni 2014 in de zaak tussen

[eisers], te Geleen, eisers
(gemachtigde: mr. A. Carli),
en

de directeur van de GGD Zuid Limburg, verweerder

(gemachtigde: mr. F.A.M. Graafhuis).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers een schriftelijk bevel gegeven op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko).
Bij besluit van 1 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M. Bastiaens.

Overwegingen

1.
Naar aanleiding van een onderzoek van de politie op 29 januari 2013, waarbij op het adres [adres] te [plaats] 2 hennepkwekerijen zijn aangetroffen, en een inspectie van de GGD op dezelfde datum bij het ter plaatse gevestigde kinderdagverblijf ([kinderdagverlijf]) om te beoordelen of daar verantwoorde kinderopvang kon worden geboden, heeft de directeur van de GGD eisers een schriftelijk bevel gegeven inhoudende:
1.
Het kinderdagverblijf [kinderdagverlijf] mag met onmiddellijke ingang geen kinderopvang bieden totdat de vrije toegang tot het kinderdagverblijf definitief is afgesloten van de beide aangrenzende woonruimtes.
2.
Het kinderdagverblijf [kinderdagverlijf] mag met onmiddellijke ingang geen kinderopvang bieden totdat duidelijk is dat mw. [eiseres] (eiseres) geen verdachte meer is in relatie tot de aangetroffen hennepplantage.
3.
Het kinderdagverblijf [kinderdagverlijf] mag met onmiddellijke ingang geen kinderopvang bieden totdat de brandveiligheid is aangetoond met een recent positief rapport van de brandweer.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers, conform het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
3.
Verweerder stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat bij het inspectiebezoek aan het kinderdagverblijf is geconstateerd dat de twee woonruimtes aangrenzend aan het kinderdagverblijf via een niet af te sluiten deur, in een open verbinding staan met het kinderdagverblijf. Hierdoor is het mogelijk dat derden, en dus ook personen welke betrokken zijn bij de aangetroffen hennepplantage, vrije toegang hebben tot het kinderdagverblijf. De aangetroffen situatie veroorzaakte volgens verweerder een zodanig gevaar voor de veiligheid en/of gezondheid van de op te vangen kinderen dat het treffen van maatregelen geen uitstel kon lijden.
4.
Eisers voeren in beroep aan - kort samengevat - dat verweerder het besluit (bevel) tot sluiting op onjuiste informatie heeft gebaseerd. In het politierapport staan meerdere onwaarheden. Zo zijn, anders dan in dat rapport staat vermeld, de woning van[naam] (de ex-partner van eiseres) enerzijds en het kinderdagverblijf en de woning van [eiser] anderzijds volkomen gescheiden. Voorts stellen eisers dat zij ten onrechte niet zijn gehoord door verweerder. De kinderen die in het gedeelte van het kinderdagverblijf op het adres 119a verbleven liepen volgens eisers geen enkel risico. Het bevel had daarom ten onrechte betrekking op het gehele kinderdagverblijf.
5.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verweerder, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om het bevel tot sluiting te geven.
6.
Ingevolge artikel 1.65, derde lid, aanhef en onder a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko) kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven aan een kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang indien hij oordeelt dat de kwaliteit van de kinderopvang bij een kindercentrum of een voorziening voor gastouderopvang zodanig tekortschiet dat het nemen van maatregelen redelijkerwijs geen uitstel kan lijden.
Ingevolge artikel 1.65, vierde lid, van de Wko heeft het bevel, bedoeld in het derde lid, een geldigheidsduur van zeven dagen.
7.
Over de vraag of ten tijde hier van belang sprake was van een dusdanige situatie in het kinderdagverblijf dat het nemen van maatregelen (door verweerder) redelijkerwijs geen uitstel kon lijden, overweegt de rechtbank als volgt.
8.
Blijkens het op ambtseed opgemaakte politierapport van 31 januari 2013 waren op 29 januari 2013 beide in dit rapport omschreven deuren niet afgesloten. Hierdoor was het mogelijk dat derden en dus ook personen die betrokken waren bij de aangetroffen hennepkwekerijen vrije toegang hadden tot het kinderdagverblijf. Ingevolge vaste jurisprudentie mag een bestuursorgaan evenals de rechter in beginsel uitgaan van de juistheid van een door een opsporingsfunctionaris op ambtseed opgemaakt rapport. Het is vervolgens aan eisers om aannemelijk te maken dat de bevindingen in het rapport niet juist zouden zijn (zie bijvoorbeeld ABRS 23 oktober 2013, ECLI: NL: RVS: 2013: 1661). De rechtbank is van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd. In dit verband overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eisers ter zitting ook heeft verklaard op dit moment niet te kunnen bewijzen dat het rapport (over de deuren) onjuist zou zijn. Voorts blijkt uit de zich onder de gedingstukken bevindende informatie van Enexis dat de vaste installaties van de kwekerijen uit buigzame leidingen bestonden, die brandgevaarlijk zijn. Verder heeft volgens de informatie van Enexis ter plaatse diefstal van gas plaatsgevonden, hetgeen ook brandgevaar kan opleveren. Over de stelling van eisers dat bij eerdere inspecties door de GGD geen gevaarlijke situatie werd geconstateerd, overweegt de rechtbank dat toen niet bekend was dat zich in de nabijheid van het kinderdagverblijf hennepkwekerijen bevonden.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de situatie in het kinderdagverblijf dermate (brand)gevaarlijk was dat zich een spoedeisende situatie voordeed waarin, om de veiligheid van de kinderen te waarborgen, direct ingrijpen door verweerder geboden was.
9.
Over de omvang van het aan eisers gegeven bevel overweegt de rechtbank het volgende. De commissie voor de bezwaarschriften heeft overwogen dat punt 2 van het bevel niets van doen heeft met de kwaliteit van de geboden opvang. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting dienaangaande verklaard dat dit punt (2) geen rol heeft gespeeld bij de beslissing op bezwaar, maar destijds in het bevel was opgenomen vanwege de veiligheid van de kinderen. Nu voornoemd punt geen dragende overweging vormt in het bestreden besluit, zal de rechtbank hieraan geen gevolgen verbinden.
10.
Over de vraag of het bevel in redelijkheid kon worden gegeven voor het gehele kinderdagverblijf overweegt de rechtbank dat uit het politierapport en de tekeningen blijkt dat er geen sprake is van een volledige scheiding tussen het kinderdagverblijf en de woning op het adres 121. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat op het moment van het geven van het bevel onvoldoende duidelijk was of de veiligheid van de (zeer jonge en derhalve extra kwetsbare) kinderen op het adres 119a zou zijn gewaarborgd bij een eventuele calamiteit. Gelet hierop heeft verweerder het gehele kinderdagverblijf in het bevel tot sluiting kunnen betrekken.
11.
Over de duur van het aan eisers gegeven bevel overweegt de rechtbank het volgende. Het feit dat de hennepkwekerijen direct zijn ontmanteld brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat er meteen nadien sprake was van een veilige omgeving voor de kinderen. Hierbij neemt de rechtbank het feit van algemene bekendheid in aanmerking inzake de (mogelijke) connecties met de georganiseerde misdaad bij het kweken van hennep. Verweerder achtte het noodzakelijk om de bekendheid van het kinderdagverblijf als locatie waar hennep werd gekweekt te doorbreken door het kinderdagverblijf nog een aantal dagen langer gesloten te houden. De rechtbank acht een sluiting van het kinderdagverblijf voor de duur van vijf werkdagen onder die omstandigheden niet onevenredig. Daarbij betrekt de rechtbank dat niet aannemelijk is gemaakt dat de terugloop van het aantal kinderen op het kinderdagverblijf te wijten zou zijn aan het sluitingsbevel van verweerder. Eerder ligt voor de hand dat dit hoofdzakelijk is veroorzaakt door het feit dat bekend werd dat zich naast het kinderdagverblijf een hennepkwekerij bevond.
12.
Voor zover eisers stellen ten onrechte niet gehoord te zijn overweegt de rechtbank dat verweerder, gelet op de vereiste spoed, op grond van artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft kunnen afzien van het horen van eisers.
13.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers in redelijkheid een bevel tot sluiting op grond van de Wko heeft kunnen geven.
14.
Het beroep is ongegrond.
15.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Nollen (voorzitter), en mr. E.J. Govaers en
mr. D.J.E. Aerts, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.
w.g. E.W. Seylhouwer,
griffier
w.g. C.M. Nollen,
voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 juni 2014

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.