4.3.Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man over de periode vanaf 19 mei 2011.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op 6 september 2010 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten teneinde de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun echtscheiding te regelen. In artikel 6 van die overeenkomst zijn zij overeengekomen dat de man met ingang van1 september 2010 een bedrag van € 300,00 per maand aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Uit de overeenkomst blijkt niet dat partijen enerzijds de behoefte van [minderjarige] en anderzijds de draagkracht van de man ten grondslag hebben gelegd aan het door hen overeengekomen bedrag aan kinderalimentatie van € 300,00 per maand. Hierop gelet en gelet op de door de vrouw ter zitting gegeven toelichting omtrent het geen partijen voor ogen heeft gestaan bij de totstandkoming van het bedrag van € 300,00 per maand, staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat het bedrag van € 300,00 per maand niet met inachtneming van de wettelijke maatstaven tot stand is gekomen.
In artikel 12 van diezelfde overeenkomst zijn partijen vervolgens het volgende overeengekomen:
“ Voor het geval deze overeenkomst in enig onderdeel in afwijking zou zijn van de wettelijke maatstaven, dan verklaren partijen van deze maatstaven welbewust te zijn afgeweken.”Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat partijen bij het sluiten van de alimentatieovereenkomst bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven.
Anders dan de rechtbank in haar beschikking van 20 september 2011 heeft overwogen, op welke overweging de vrouw zich thans beroept, kan een alimentatieovereenkomst waarbij partijen bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven wel degelijk worden gewijzigd.
Bij bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven is artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing. Dit betekent dat die weg is afgesloten en dat een wijzigingsverzoek van de man zoals destijds en thans wederom gedaan aan de hand van art. 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek dient te worden beoordeeld. Hierbij dient de rechtbank nu partijen bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, in het kader van een op artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond wijzigingsverzoek artikel 1:159 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek naar analogie toe te passen. Dit betekent dat de rechter slechts tot wijziging van de overeenkomst mag overgaan indien de man stelt en de rechter aannemelijk oordeelt dat na het tot stand komen van de overeenkomst een wijziging van omstandigheden is ingetreden die meebrengt dat de wederpartij in het licht van alle dan bestaande omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Hierbij dient de rechter zoveel mogelijk aan te sluiten bij wat partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond.
In haar beschikking van 20 september 2011 is de rechtbank, achteraf gezien ten onrechte, ervan uit gegaan dat de wettelijke schuldsaneringsregeling op de man van toepassing was. Zij heeft daarin aanleiding gezien om, ondanks haar overweging dat de man niet op de overeengekomen bijdrage van € 300,00 per maand kan terugkomen, toch over te gaan tot wijziging van de echtscheidingsbeschikking van 20 september 2010 ten aanzien van de daarin vastgestelde kinderalimentatie en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 19 mei 2011 vast te stellen op een bedrag van € 136,00 per maand zolang de schuldsaneringsregeling op de man van toepassing is.
Tegen deze achtergrond ziet de rechtbank zich thans voor de vraag geplaatst of de beschikking van 20 september 2011 dient te worden gewijzigd en waarbij dan tevens, de rechtbank dient op de voet van artikel 25 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ambtshalve de rechtsgronden aan te vullen, de vaststellingsovereenkomst van 6 september 2010 dient te worden gewijzigd, in die zin dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding met ingang van 19 mei 2011 op een bedrag van € 136,00 per maand dient te worden vastgesteld, zoals de man verzoekt, of op een bedrag van € 300,00 per maand, zoals de vrouw verzoekt.
De rechtbank is van oordeel dat de man zijn stelling die erop neerkomt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling weliswaar niet op hem van toepassing is verklaard, maar dat hij in het daaraan voorafgaande vrijwillig schuldhulpverleningstraject zijn draagkracht, voor zover die een bedrag van € 136,00 per maand te boven ging grotendeels voor de aflossing van schulden heeft aangewend voldoende heeft onderbouwd. De man heeft in dit verband onweersproken gesteld dat de verlaging van de alimentatie van € 300,00 per maand naar € 136,00 per maand in totaal € 3.936,00 bedroeg en dat hij met een bedrag van in totaal € 3.257,00 heeft afgelost op schulden.
Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank zich geconfronteerd met een wijziging van omstandigheden die na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 6 september 2010 is ingetreden. Nu vaststaat dat de man over de periode vanaf 19 mei 2011 tot 1 augustus 2013 een bedrag van € 3.257,00 heeft afgelost op schulden en in aanmerking nemende dat de verlaging van de alimentatie van € 300,00 naar € 136,00 per maand over diezelfde periode om en nabij € 3.936,00 bedroeg, kan de vrouw in het licht van deze omstandigheden ongewijzigde instandhouding van die overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet meer verwachten. Daar komt bij dat de vrouw in het licht van het verweer van de man onvoldoende heeft onderbouwd dat de man in de betreffende periode en rekening houdende met de maandelijkse aflossing van schulden niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd dat de man nog steeds in staat was om met een bedrag van € 300,00 per maand bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige].
De man heeft de verlaging van de alimentatie evenwel niet volledig aangewend om schulden af te lossen. Die verlaging bedroeg immers, zoals door de man onweersproken is gesteld, € 3.936,00 terwijl hij, zoals door hem onweersproken is gesteld, met een bedrag van € 3.257,00 op schulden heeft afgelost. Daarmee resteert over de betreffende periode een bedrag van € 679,00 per maand. Nu een bedrag van € 300,00 per maand aan kinderalimentatie was overeengekomen en de kinderalimentatie was verlaagd tot een bedrag van € 136,00 per maand (aldus een verlaging van € 164,00 per maand), bestrijkt dit bedrag een periode van ongeveer vier maanden (€ 679,00 : € 164,00).
Ten aanzien van dit bedrag heeft de man niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt op grond waarvan de vrouw ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst over deze periode van vier maanden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet zou mogen verwachten. De man dient dit bedrag daarom alsnog aan de vrouw te voldoen.
Het vorenstaande brengt met zich dat de rechtbank zal overgaan tot wijziging van de beschikking van 20 september 2011 én de vaststellingsovereenkomst van 6 september 2010. Krachtens de beschikking van 20 september 2011 is de door de man te betalen kinderalimentatie met ingang van 19 mei 2011 verlaagd. Nu de man over een periode van vier maanden evenwel nog een bedrag van in totaal € 679,00 aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen, zal de rechtbank de beschikking van 20 september en de vaststellingsovereenkomst van 6 september 2010 wijzigen in die zin dat de door de man de betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 19 september 2011 wordt vastgesteld op een bedrag van € 136,00 per maand.