ECLI:NL:RBLIM:2014:444

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
20 januari 2014
Zaaknummer
C-03-186308 A
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 20 januari 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure. Verzoekster, Kobelco Welding of Europe B.V., diende op 16 december 2013 een verzoek tot wraking in, naar aanleiding van een zitting op 13 december 2013. Tijdens deze zitting had de rechter, mr. [verweerder], zich volgens verzoekster zodanig gedragen dat de onpartijdigheid in het geding was. Verzoekster stelde dat de rechter door zijn gedragingen en uitlatingen, alsook door het toelaten van een vertegenwoordiger van de FNV in de zittingszaal, de schijn van partijdigheid had gewekt.

De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven niet in het verzoek tot wraking te berusten en heeft zijn standpunt toegelicht. Hij betreurde een slordigheid in de communicatie met verzoekster, maar benadrukte dat zijn beslissingen in het belang van de procedure waren genomen. De wrakingskamer heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechter zijn bevoegdheden correct had gebruikt en dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoekster dat de rechter niet onpartijdig was.

De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat het verzoek tot wraking niet kon slagen, omdat de door verzoekster aangevoerde redenen niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft de beslissing van de rechter als begrijpelijk en logisch beoordeeld, en heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De beschikking is openbaar uitgesproken op 20 januari 2014.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/186308 / HA RK 13-205
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
KOBELCO WELDING OF EUROPE B.V.,
gevestigd te Heerlen, (hierna: verzoekster),
in rechte vertegenwoordigd door […],
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. [verweerder], rechter in deze rechtbank (hierna: ook de rechter).

1.Het verloop van de procedure

Bij een op 16 december 2013 ter griffie van de rechtbank binnengekomen en onder zaaknummer C/03/186308 / HA RK 13-205 in behandeling genomen faxbericht heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend en medegedeeld dat zij de rechter wraakt in de zaken met procedurenummers 2484427 / EJ VERZ 13-212 en
2571011 / CV EXPL 13-10391, een rekestzaak over een door verzoekster nagestreefde ontbinding van een arbeidsovereenkomst respectievelijk een kort geding over dezelfde arbeidsverhouding op initiatief van de betrokken werkneemster. In die beide zaken heeft een gecombineerde mondelinge behandeling plaatsgevonden in Heerlen op 13 december 2013 van 09:30 uur tot omstreeks 12:45 uur.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking wenste te berusten. Op 16 december 2013 heeft hij een schriftelijke reactie ingezonden en medegedeeld dat hij ter zitting van de wrakingskamer zou verschijnen.
Behandeling van het verzoek tot wraking was in verband met de beschikbaarheid van leden en acht slaand op de spoedeisendheid door de wrakingskamer oorspronkelijk op
23 december 2013 gepland in Roermond. De wrakingskamer heeft de zitting echter kort voor de aanvang afgelast omdat niet alle bij de twee inhoudelijke procedures betrokken partijen (potentieel belanghebbend) volledig geïnformeerd bleken te zijn.
De behandeling van het verzoek is, met inachtneming van het besluit van de wrakingskamer dat alle betrokkenen geïnformeerd dienden te worden, opnieuw gepland op 10 januari 2014, bij welke gelegenheid (uitsluitend) de heer […] (namens verzoekster) en de rechter zijn verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoekster

Verzoekster stelt zich op het standpunt dat zij door een rechterlijk besluit voorafgaand aan de zitting van vrijdag 13 december 2013, maar ook door gedragingen en uitlatingen van de rechter tijdens die zitting en het toelaten van in de zittingszaal aanwezige personen om namens de FNV het woord te voeren, tot de overtuiging gekomen is dat de onpartijdigheid van de rechter niet gewaarborgd was. Door de wijze waarop de rechter zich in de visie van verzoekster heeft gedragen, staat zijn onpartijdigheid ernstig ter discussie en is in ieder geval op zijn minst de schijn van partijdigheid gewekt. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster dit aangescherpt tot onverkorte partijdigheid.

3.Standpunt van de rechter

De rechter berust niet in de wraking en heeft in zijn schriftelijke reactie en in de toelichting ter zitting verwoord dat hij, waar hij een beslissing tot processuele ‘voeging’ van de vakorganisatie FNV Bondgenoten als belanghebbende partij heeft genomen zonder verzoekster daarvan tevoren in kennis te stellen, deze slordigheid betreurt.
Voor zover het verzoek ziet op het (te lange) tijdsverloop van zeven weken voordat de behandeling van het verzoek tot ontbinding van de bewuste arbeidsovereenkomst aangevangen was, merkt de rechter op dat de wet in art. 7:685 lid 6 BW slechts een aansporingstermijn geeft en geen fatale termijn.
Voorts voert de rechter aan dat hij de belangen van de partijen bij de behandeling van de zaak steeds voor ogen heeft gehad. Daarbij is het in een kort geding gebruikelijk de door partijen meegebrachte informanten te ondervragen betreffende hetgeen voor de beslissing van belang kan zijn. Ook heeft hij het noodzakelijk geacht de in de twee procedures optredende gemachtigde van verzoekster bij het mondeling voordragen van de zaak te onderbreken, omdat de inhoud van diens pleitnota denigrerende passages bevatte, die bovendien suggestief waren en daarmee niet alleen ongepast maar ook ‘zinloos’ waren. De rechter beaamt daarbij aan zijn boosheid uitdrukking te hebben gegeven, ongeveer in de bewoordingen van het verzoekschrift, maar voegt daaraan toe dat hij een partij ook soms tegen zichzelf in bescherming moet nemen.
Ten aanzien van het bepalen van de datum van uitspraak is de rechter ingegaan op het uitdrukkelijk namens de betrokken werkneemster gedane verzoek om spoed, dat ingegeven was door de aanstaande verkiezingen voor de ondernemingsraad bij verzoekster, waarvoor zij zich gekandideerd had. Tevens heeft hij kenbaar gemaakt dat volstaan zou worden met een korte motivering omdat er, gelet op de activiteiten betreffende het afscheid van de kantonlocatie Heerlen, voor aanvang van de kerstperiode niet veel ruimte resteerde.

4.De beoordeling

Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer ingevolge art. 6 lid 1 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden - toekomende recht op rechterlijke onpartijdigheid af te dwingen.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (de partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoekster relevant, maar is doorslaggevend of de zijdens verzoekster gestelde twijfel aan de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
Het is de wrakingskamer ter zitting duidelijk geworden dat het verzoek tot wraking is ontstaan na afloop van een lange emotionele zitting waarin bij verzoekster voor wat betreft een aantal aspecten in de wijze van benadering en bij de behandeling van de zaak discrepantie bestond tussen hetgeen zij van de rechter verwachtte en hetgeen de rechter liet horen en zien. Een combinatie van deze aspecten heeft bij verzoekster een dusdanig gevoel van onbehagen ten aanzien van haar zaak opgeroepen, dat dit bij haar een vermoeden van partijdigheid teweeggebracht heeft.
Voor zover de beslissing van de rechter tot voeging van de zaak die zag op een vordering van FNV Bondgenoten jegens verzoekster, met het aanhangige kort geding een reden is een verzoek tot wraking in te dienen, kan het verzoek niet slagen omdat het nemen van een procesbeslissing geen grond voor wraking is. Verzoekster ging, gelet op de aanvraag van FNV Bondgenoten, uit van een bespreking van dit punt ter zitting en had zich daarop voorbereid. Het feit dat deze beslissing voorafgaand aan de zitting al was genomen zonder dit aan verzoekster mee te delen, ook niet bij de aanvang van de zitting, vindt de wrakingskamer slordig, maar hierin kan evenmin een reden voor honorering van het wrakingsverzoek gevonden worden. Wel kan de wrakingskamer zich voorstellen dat hierdoor aan het begin van de zitting op voor verzoekster onwenselijke wijze ‘de toon werd gezet’.
Hetgeen verzoekster overigens heeft aangevoerd, richt zich tegen uitlatingen van de rechter ter zitting en tegen de wijze waarop hij deze uitlatingen heeft gedaan, dan wel tegen het gebrek aan evenwicht in de bejegening van partijen dat verzoekster zegt te hebben ervaren. Bij de behandeling van het verzoek tot wraking is uitgebreid besproken en toegelicht op welke wijze de zitting haar verloop heeft gehad. Duidelijk is geworden dat de rechter een actieve rol heeft gespeeld en zijn bevoegdheden onder meer heeft gebruikt om te reageren op hetgeen naar voren werd gebracht door de gemachtigde van verzoekster in zijn toelichting op de beide aan de orde zijnde arbeidsgeschillen. Door het sterk psychologiserende karakter van een deel van de pleitnota van deze gemachtigde dreigde diens relaas zodanig speculatief en suggestief te worden, dat dit de rechter naar diens inschatting reden gaf in te grijpen. Op basis van hetgeen bij de behandeling van het verzoek tot wraking naar voren is gebracht en mede gelet op de aan het wrakingsdossier toegevoegde tekst van die pleitnota, acht de wrakingskamer het begrijpelijk dat de rechter de gemachtigde hier en daar tot de orde riep.
De wrakingskamer benadrukt dat het de taak van de rechter (ter zitting) is nauwkeurig onderzoek te doen, vragen te stellen en duidelijkheid te verkrijgen over hetgeen is gepasseerd en welke rol en positie partijen ten opzichte van elkaar en andere betrokkenen innemen in het licht van hun rechtsrelatie (in dit geval een arbeidsverhouding waarin ook collectieve aspecten van medezeggenschap en vakbondsinvloed een rol speelden). Vanuit een dergelijke taakopvatting bezien, zijn de processuele beslissingen van de rechter, ook waar die de orde van de zitting betroffen, begrijpelijk en logisch. Zij getuigen ook niet, noch voor zich noch in onderling verband en als optelsom, van enige vooringenomenheid van de rechter. Evenmin ziet de wrakingskamer hierin de schijn van partijdigheid (ten voordele van de ene en ten nadele van de andere partij). Aan de andere kant is de wrakingskamer ook gebleken dat de rechter, al dan niet uitgelokt door voornoemde opstelling van (de gemachtigde van) verzoekster ter zitting, op bepaalde momenten in zijn woordkeuze onvoldoende tact aan de dag gelegd heeft en is zij van oordeel dat hij tevens bepaalde opmerkingen aangaande zijn actuele andere bezigheden buiten beschouwing had moeten laten. De rechter heeft ter zitting van 10 januari 2014 overigens, hoewel hij die woorden niet terugnam, erkend dat het anders en beter gekund had.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek tot wraking afgewezen moet worden.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.H.M. Kuster, voorzitter, H.W.M.A. Staal en F.L.G. Geisel, en is in het openbaar uitgesproken 20 januari 2014.