Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
1.De procedure
- De rolbeschikking van 7 februari 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 28 maart 2014.
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde de eiser, een vader, terugbetaling van investeringen die hij had gedaan om een bijgebouw op het terrein van zijn dochter bewoonbaar te maken. De eiser had in 2008, na een arbeidsongeval, samen met zijn gehandicapte zoon een woning gezocht die geschikt was voor dubbele bewoning. De dochter en haar echtgenoot kochten een onroerende zaak in Zuid-Limburg, waarbij de eiser de verbouwing financierde uit een letselschade-uitkering. De partijen hadden mondeling afgesproken dat zij de vaste lasten gezamenlijk zouden dragen. Echter, in 2012 ontstonden er strubbelingen en verliet de eiser het bijgebouw, waarna de dochter en haar echtgenoot de woning te koop zetten.
De eiser stelde dat hij door de dochter en haar echtgenoot gedwongen was om het bijgebouw te verlaten zonder zijn investeringen terugbetaald te krijgen. Hij beroept zich op ongerechtvaardigde verrijking en vorderde een schadevergoeding van € 75.000,00. De gedaagden voerden verweer en stelden dat de eiser uit eigen beweging was vertrokken en dat zij niet ongerechtvaardigd waren verrijkt.
De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had onderbouwd dat de gedaagden ongerechtvaardigd waren verrijkt. De rechtbank stelde vast dat de eiser weliswaar had aangetoond dat hij was verarmd, maar niet had aangetoond dat de gedaagden waren verrijkt. Bovendien was er geen bewijs dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij haar eigen kosten droeg.