4.3Het oordeel van de rechtbankFeit 1
Feitenrelaas
De verdachte heeft bekend dat hij in de vroege ochtend van 12 mei 2013 vanuit een auto met een vuurwapen heeft geschoten op de woning aan de [adres] te Hoensbroek. Kort tevoren had hij zijn ex-vriendin, [naam getuige 1], deze woning samen met anderen zien betreden, waarop de verdachte naar eigen zeggen “ontplofte”.
De rechtbank heeft op 4 november 2013een schouw gehouden voor en in de woning aan de [adres]. Daar heeft de verdachte gedemonstreerd hoe hij op de woning heeft geschoten. De verdachte heeft verklaard dat hij vier of vijf keer langs de woning is gereden. Hij stond onder spanning en had angst. Toen de spanning hem teveel werd, heeft hij geschoten. Hij zag niemand in de woonkamer toen hij de woning passeerde. Vervolgens heeft hij, terwijl zijn auto bijna stilstond, vanaf de bestuurdersplaats van zijn auto, met zijn bovenlichaam naar het geopende raam gedraaid en met beide handen leunend op het rechterraamkozijn aan de passagierszijde, door het geopende raam, eerst op de gevel boven de voordeur geschoten. Daarna heeft de verdachte naar eigen zeggen zijn auto nog iets verder laten rollen in de eerste versnelling, de auto wederom nagenoeg tot stilstand gebracht en vanuit eenzelfde schietpositie als hierboven omschreven, op het raam van de woonkamer geschoten. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het passeren van het woonkamerraam de positie van de personen in de woonkamer heeft vastgesteld en bewust op de (linker) buitenwand heeft gericht waar hij niemand zag. De rechtbank heeft tijdens de schouw vastgesteld dat het inderdaad mogelijk is om silhouetten in de woning te onderscheiden vanaf de openbare weg, wanneer men recht voor de woning staat en ook vanaf de plaats waar verdachte het eerste schot (op de gevel) zegt te hebben gelost. De verklaring van de verdachte over de schietbaan van de tweede kogel (op de woonkamer) wordt bevestigd door het forensisch onderzoek dat ter plaatse is uitgevoerd.
Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat er op het moment van schieten vijf mensen in de woning waren, van wie er één op de bovenverdieping lag te slapen. De andere vier personen bevonden zich in de woonkamer. [naam getuige 5] en [naam getuige 1] bevonden zich rechts naast de hoekbank, terwijl [naam getuige 3] zich op of voor de hoekbank bevond, maar in ieder geval in de rechterhoek. Dan zou er volgens de getuigen nog een persoon aanwezig zijn geweest, die in de stoel voor het raam zat.
De rechtbank heeft tijdens de schouw waargenomen dat de posities van de getuigen [naam getuige 5], [naam getuige 1] en [naam getuige 3] niet in de schietbaan lagen.
Afbakening tenlastelegging
Nu de rechtbank de tenlastelegging onder feit 1 partieel nietig heeft verklaard, ligt thans enkel nog de vraag aan de rechtbank voor of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [naam getuige 1]. De rechtbank is namelijk strikt gebonden aan de tekst van de tenlastelegging, zoals deze door de officier van justitie is opgesteld, waardoor zij geen oordeel kan vellen over eventueel gevaar voor andere aanwezigen in de woonkamer ten tijde van het schietincident. Daarom zal de rechtbank in het navolgende enkel het gevaar voor [naam getuige 1] bespreken.
Opzet op de dood
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er van boos opzet op de dood van [naam getuige 1] geen sprake was. Met andere woorden, er is geen bewijs voor de stelling dat verdachte uit is geweest op de dood van [naam getuige 1]. Verdachte verklaart hierover dat hij bewust mis heeft geschoten en dat hij de aanwezigen in de woonkamer slechts angst heeft willen aanjagen. Er zijn geen feiten en omstandigheden gebleken die het tegendeel aannemelijk maken.
Hoewel de intentie van de verdachte niet gericht moge zijn geweest op de dood van zijn ex-vriendin, kunnen sommige handelingen toch dusdanig gevaar zettend zijn dat reeds in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan zogezegd op de koop toe genomen. In juridische zin spreekt men dan van voorwaardelijk opzet; het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt Het schieten met een vuurwapen, bij uitstek geschikt om iemand mee te doden, kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte op de dood van [naam getuige 1] door te schieten met een vuurwapen op een ruimte waarin zij zich bevond. Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [naam getuige 1] dodelijk getroffen of, in ieder geval, levensgevaarlijk gewond zou raken door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds de vraag of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Zoals ook de raadsman heeft aangevoerd is het vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat het bestaan van een aanmerkelijke kans empirisch moet worden benaderd. Het moet gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [naam getuige 1]. Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen, aldus de Hoge Raad.
In het licht van deze vaste jurisprudentie moet de rechtbank in de onderhavige zaak tot de conclusie komen dat er geen feitelijk aanmerkelijke kans bestond op de dood van [naam getuige 1]. Immers blijkt uit het forensisch onderzoek naar de schotbaan, in samenhang bezien met de waarnemingen van de rechtbank tijdens de schouw, dat [naam getuige 1] zich weliswaar in de woonkamer bevond, maar dat zij zich niet in de schotbaan heeft bevonden. Zij stond aan de rechterkant van de woning, terwijl de kogel in de linker muur is ingeslagen.
Voorts is uit onderzoek niet gebleken of [naam getuige 1] door een eventueel ricochet van de kogel levensgevaarlijk gewond had kunnen raken. Wat dat laatste betreft heeft de rechtbank in het dossier, bijvoorbeeld, niets aangetroffen over de (kinetische) energie die resteert nadat een kogel van het type als waarmee verdachte geschoten heeft afgeketst is tegen een muur.
Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op de dood van [naam getuige 1] bestond, waardoor er geen voorwaardelijk opzet bij de verdachte kan worden aangenomen.
Verdachte zal dientengevolge worden vrijgesproken van de poging tot doodslag op [naam getuige 1].
Voor de rechtbank is de vrijspraak, hoewel juridisch juist, een zeer onbevredigende uitkomst. Een uitkomst waarvan de rechtbank beseft dat zij ook moeilijk aan de maatschappij en de aangevers valt uit te leggen. Verdachte wordt immers niet veroordeeld voor het schietincident, terwijl wel vast staat dat de verdachte met een semi-automatisch vuurwapen op een woning heeft geschoten. Dit deed hij nota bene op het raam van een ruimte, van welke ruimte hij zeker wist dat zich hierin personen bevonden. Een kogel uit een vuurwapen is bij uitstek geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken, of om iemand in ieder geval zwaar te verwonden. Nu [naam getuige 1] zich niet in de schotbaan bevond, was er feitelijk gezien geen aanmerkelijke kans dat zij dodelijk gewond zou raken. Het leidt evenwel geen twijfel dat een kogel, vanaf de straat door een woonkamerraam geschoten, ernstig letsel kan veroorzaken bij de personen die op dat moment in het vertrek aanwezig zijn. Die kogel kan immers bij het doorboren van het glas van richting veranderen of ergens op afketsen. Daarnaast kunnen wegspringende glasdeeltjes letsel veroorzaken aan kwetsbare lichaamsdelen, zoals de ogen. Dit zijn mogelijke gevolgen waarop de verdachte, ook als geoefend schutter, geen invloed had. De verdachte heeft zelf tijdens de terechtzitting op 23 augustus 2013 verklaard dat hij wist dat er mensen in de woning aanwezig waren en dat hij zich er goed van bewust was dat een afgevuurde kogel kan ricocheren. Ook heeft de verdachte er naar eigen zeggen bij stilgestaan dat er glas van het raam door de woonkamer kon vliegen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus een zeer verwerpelijke keuze gemaakt door toch te schieten. Een keuze waarmee hij in ieder geval het risico heeft geschapen dat de aanwezigen in de woonkamer zwaar gewond zouden kunnen raken. Ook dit is vaste rechtspraak. Voor dit verwerpelijke handelen, dat juridisch gezien kan worden als een poging tot zware mishandeling of, in ieder geval, een bedreiging, kan de verdachte thans echter niet veroordeeld worden, omdat de rechtbank gebonden is aan de tenlastelegging zoals deze door de officier van justitie is geformuleerd. Over handelingen die niet expliciet in de tenlastelegging staan, komt aan de rechtbank geen oordeel toe. De officier van justitie heeft ervoor gekozen om enkel de poging tot doodslag aan de verdachte ten laste te leggen. Zoals in het voorgaande uiteen is gezet, kan echter niet bewezen worden dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [naam getuige 1]. Dit heeft als juridische consequentie dat verdachte vrijgesproken wordt van de tenlastegelegde poging tot doodslag. In deze zaak betekent dit echter ook dat verdachte volledig vrijuit gaat wat het schietincident betreft. In dit verband wenst de rechtbank ook nog te benoemen dat blijkens de getuigenverklaringen zich één persoon wel in de schotbaan heeft bevonden. Nu echter ook het handelen van de verdachte ten aanzien van deze persoon niet in de tenlastelegging is opgenomen, kan de rechtbank hierover evenmin een oordeel vellen.
Feit 2
Volgens de Nederlandse wet is de strafrechter gebonden aan een bewijsminimum, waaraan moet zijn voldaan om tot een bewezenverklaring van een ten laste gelegd feit te kunnen komen. Er moet sprake zijn van minstens twee wettige bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 2 moet de rechtbank concluderen dat slechts de aangifte van [naam getuige 1] als bewijs kan dienen voor de tenlastegelegde handelingen. Alleen de aangeefster verklaart namelijk dat verdachte een wapen op haar heeft gericht, dat hij dit wapen heeft doorgeladen en dat hij het wapen tegen haar wang heeft gehouden. Weliswaar is er een getuigenverklaring van [naam getuige 4], maar zij verklaart van aangeefster [naam getuige 1] te hebben gehoord dat verdachte het wapen op die [naam getuige 1] heeft gericht. [naam getuige 4] heeft dit echter niet zelf waargenomen, waardoor haar verklaring op dit punt niet als aanvullend bewijs kan gelden. De verdachte heeft heel stellig verklaard dat hij het wapen wel in zijn handen heeft gehad, maar dat hij dit geenszins dreigend op [naam getuige 1] heeft gericht noch heeft doorgeladen. Aldus oordeelt de rechtbank dat er sprake is van onvoldoende wettig bewijs, reden waarom zij verdachte van het tenlastegelegde onder feit 2 zal vrijspreken.
Feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de vernieling van een ruit en de beschadiging van een portier van een personenauto, gelet op:
- de aangifte van [naam getuige 1];
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht voorts bewezen dat de auto aan [naam getuige 1] toebehoorde, aangezien zij in de aangifte spreekt over
haarauto.
Feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beschadiging van een personenauto, gelet op:
- de aangifte van [naam getuige 2];
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
De rechtbank acht voorts bewezen dat de auto aan [naam getuige 2] toebehoorde, aangezien hij in zijn aangifte stelt dat hij de eigenaar van de beschadigde auto is.
Feit 5
Zoals in het voorgaande reeds is betoogd, is de rechtbank gebonden aan het wettelijk bewijsminimum, waaruit volgt dat één enkel bewijsmiddel onvoldoende is voor een bewezenverklaring. Nu de aangifte van [naam getuige 4], waar het het vastpakken bij de keel en het vasthouden bij de keel betreft, geen steun vindt in de verklaring van de getuige [naam getuige 1] of in enig ander bewijsmiddel, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de mishandeling van [naam getuige 4].
Feit 6
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een vuurwapen met 3 patroonmagazijnen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad, gelet op:
- de kennisgevingen van inbeslagneming;
- het proces-verbaal van het onderzoek aan wapens en munitie;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.