Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De inhoud van het verzoekschrift
2.De procesgang
3.Standpunten der partijen
4.De beoordeling
5.Beslissing
niet-ontvankelijkin zijn verzoekschrift.
Rechtbank Limburg
Op 6 mei 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die een vergoeding van € 302,50 voor de kosten van een raadsvrouw vroeg, gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure ex artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994. Het verzoekschrift was op 19 november 2013 ingediend en op 22 april 2014 behandeld in openbare raadkamer, waar zowel de verzoeker als de officier van justitie zijn gehoord.
De officier van justitie betwistte de declaratie van de raadsvrouw en stelde dat deze niet kon worden gekoppeld aan de klaagschriftprocedure. De rechtbank oordeelde dat het verzoekschrift tijdig was ingediend en dat de rechtbank bevoegd was om het verzoek te behandelen. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat de kosten van de raadsman niet vergoed konden worden op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, omdat de procedure ex artikel 164 WVW niet valt onder de definitie van 'zaak' zoals bedoeld in deze bepaling. De rechtbank merkte op dat er geen sprake was van 'oplegging van straf of maatregel' of van een 'gewezen verdachte' in deze procedure.
De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken, waaronder een beschikking van 10 juli 2013, waarin was geoordeeld dat verzoeker niet ontvankelijk was in een vergelijkbaar verzoek. De rechtbank verklaarde verzoeker dan ook niet-ontvankelijk in zijn verzoek om vergoeding van de kosten van de raadsman. De beschikking werd gegeven door mr. L.P. Bosma, rechter, en is uitgesproken in openbare raadkamer. Tegen deze beschikking staat voor verzoeker hoger beroep open bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, binnen een maand na betekening van deze beslissing.