3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat niet is gebleken dat verdachte enige uitvoeringshandelingen bij de straatroof heeft verricht. Hij is, zo blijkt uit zijn eigen verklaring en de verklaringen van de medeverdachten, in de auto blijven zitten en was
dus niet bij de beroving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanwezig. Daarnaast is de rechtbank
van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij de beroving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die elk wel hebben toegegeven bij de beroving betrokken te zijn geweest. Evenmin kan worden bewezen dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te beroven, waaraan de verdachte een bijdrage heeft geleverd, zoals door de officier van justitie is gesteld. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in een auto zat. Hij was de bestuurder. Toen zij over de Akerstraat in Kerkrade reden werd door een van de medeverdachten geroepen: “Kijk die twee jongens daar.” Vervolgens is de verdachte gevraagd te stoppen, wat hij gedaan heeft, en zijn de drie medeverdachten uitgestapt. Niet is gebleken dat voordat zij uitstapten, is besproken dat ze
de twee jongens zouden gaan beroven. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie weliswaar verklaard dat iedereen in de auto wist waar het over ging toen werd geroepen: “Kijk die twee jongens daar”, maar waar hij die wetenschap op baseert is onduidelijk nu daarover - zoals hiervoor is overwogen - nog niet was gesproken. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe de verdachte moest weten dat er een beroving zou gaan plaatsvinden. Reeds om die reden
kan de verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de drie medeverdachten, nadat zij de auto hadden verlaten.
Dat verdachte in de auto heeft gewacht tot de medeverdachten terug kwamen en vervolgens, nadat hij wist wat ze gedaan hadden, samen met hen een pizza is gaan eten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde feiten.
Feit 2
Op 13 november 2013 deed [slachtoffer 3] (hierna: aangever) bij de politie aangifte ter zake van openlijke geweldpleging. Aangever verklaarde dat hij op 9 november 2013 naar
een verjaardagsfeest was gegaan dat werd gehouden in een café in Brunssum. Omstreeks 03.00 uur had hij het café verlaten. Hij zat in zijn auto (een rode Opel Corsa) op iemand
te wachten toen er voor het café een vechtpartij ontstond. Aangever wilde niets te maken hebben met de ruzie en besloot om zijn auto te verplaatsen. Toen aangever langs de groep ruziënde mensen reed raakte hij met zijn auto de spiegel van een andere auto, die voor het café geparkeerd stond. Aangever reed verder, doch moest vervolgens uitwijken voor een persoon die plotseling voor zijn auto sprong. Hij verloor hierdoor de macht over het stuur
en botste tegen twee paaltjes langs de weg. Toen hij vervolgens het bestuurdersportier van zijn auto opende werd hij door twee donkere mannen, vermoedelijk Antillianen, uit zijn auto getrokken. Aangever kreeg direct harde klappen tegen zijn gezicht en op zijn hoofd. Degene die het meest aan het slaan was droeg een wit T-shirt. Op een gegeven moment lukte het aangever om de persoon met het witte T-shirt vast te pakken. Zij vielen vervolgens beiden
op de grond. De persoon met het witte T-shirt kwam bovenop aangever terecht. Aangever werd vervolgens wederom tegen zijn gezicht en op zijn hoofd geslagen. Plotseling zag hij
dat de man met het witte T-shirt een zilverkleurig vuurwapen in zijn handen had. Aangever zag en voelde dat hij ook met dit vuurwapen tegen zijn gezicht werd geslagen. Dat deed behoorlijk pijn. Uiteindelijk schoot een vriend van aangever te hulp en werd het gevecht beëindigd.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 10 november 2013, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar een feest was gegaan in een café in Brunssum. Omstreeks 03.00 uur was het feest afgelopen. De verdachte was vervolgens naar buiten gegaan. Toen hij voor het café stond, zag hij plotseling dat de bestuurder van een rode Opel Corsa, die naast het café geparkeerd stond, vol gas gaf en tegen een aantal andere geparkeerde auto’s aan reed. De bestuurder reed vervolgens op een aantal mensen af en stopte uiteindelijk voor het café. De verdachte liep hierop naar de auto toe en sprak de bestuurder aan. Toen de bestuurder vervolgens uitstapte, ontstond er een gevecht tussen hem en de bestuurder. Verdachte had
de bestuurder tijdens dit gevecht meermalen met gebalde vuist en met een nepvuurwapen tegen het gezicht geslagen. Volgens verdachte was medeverdachte [medeverdachte 1] bij dit gevecht aanwezig en had [medeverdachte 1] de aangever van verdachte af getrokken. Toen het gevecht was afgelopen, was verdachte samen met [medeverdachte 1] teruggelopen naar de witte auto van [medeverdachte 1].
Zij waren vervolgens ingestapt en weggereden.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er op 10 november 2013 een feest gaande was in
het café tegenover zijn woning aan de [adres 1] te Brunssum. Op enig moment zag
[getuige 1] vanuit zijn woning dat er een rode Opel Corsa over de [adres 1] reed en in botsing kwam met drie paaltjes die op de stoep stonden. Vervolgens zag [getuige 1] dat er
twee zwarte personen naar de Opel Corsa liepen. Een van deze twee personen opende
het bestuurdersportier van de Opel en trok de bestuurder naar buiten. Vervolgens werd
de bestuurder van de Opel door de twee zwarte mannen vreselijk in elkaar geslagen. De bestuurder van de Opel lag bloedend op de grond en bewoog niet meer. De twee zwarte mannen zijn vervolgens in een witte auto gestapt en weggereden.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 10 november 2013 zijn verjaardag vierde
in een café, gelegen aan de [adres 1] te Brunssum. Omstreeks 02.30 uur was het
feest afgelopen. Op een gegeven moment ontstond er een ruzie voor het café. [getuige 2]
zag vervolgens dat [slachtoffer 3] (aangever) langs reed in een auto en dat een andere jongen,
een negroïde man van Antilliaanse afkomst, achter deze auto aan rende. Toen [slachtoffer 3] vervolgens stopte, trok de Antilliaans jongen hem uit de auto en begon hij [slachtoffer 3] te slaan. [getuige 2] rende naar de vechtpartij toe om deze te stoppen en zag vervolgens dat nog een andere Antilliaanse jongen op [slachtoffer 3] af liep en hem eveneens begon te slaan. [getuige 2] sprong bovenop [slachtoffer 3] om hem te beschermen. De twee Antilliaanse mannen stapten vervolgens in een witte auto en reden weg.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 10 november 2013 openlijk en in vereniging met een ander geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 3]. Tijdens deze geweldpleging is [slachtoffer 3] door verdachte en/of zijn mededader meermalen met gebalde vuisten en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn gezicht geslagen.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen
dat verdachte
in vereniginggeweld heeft gepleegd tegen aangever. Zowel aangever, als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben immers verklaard dat aangever door twee mannen werd aangevallen en geslagen, terwijl [verdachte] zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 1] er bij was en de aangever van hem af heeft getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, genoegzaam vast dat er sprake is geweest van een gezamenlijk handelen door de verdachte en diens mededader en dat beiden geweld hebben uitgeoefend op aangever. Het onder 2 primair ten laste gelegd
feit kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 10 november 2013, op de [adres 1] te Brunssum, voor het aldaar gelegen café, door één
en dezelfde getinte/donkerkleurige manspersoon zijn bedreigd met een (nep)vuurwapen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte deze persoon is geweest. In dit verband overweegt zij het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte op 10 november 2013, voor het café aan
de [adres 1] in gevecht is geraakt met de bestuurder van een Opel Corsa. Tijdens dit gevecht heeft verdachte ook met een imitatievuurwapen geslagen. De verdachte heeft bij
de politie verklaard dat hij na dit geweldsincident samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar diens auto is gelopen. Zij zijn vervolgens weggereden en hebben de auto even verderop geparkeerd. Daarna zijn zij weer teruggelopen naar het café. Medeverdachte [medeverdachte 1] had inmiddels het vuurwapen overgenomen van verdachte en bedreigde daarmee meerdere personen op straat, aldus de verdachte. Verdachte had gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1]
het wapen bij een persoon tegen het hoofd heeft gezet. Verdachte heeft na dit incident
het wapen weer overgenomen van medeverdachte [medeverdachte 1]. Hij is vervolgens weggelopen
en heeft het vuurwapen even verderop in de struiken gegooid. Verdachte heeft ontkend
dat hij zelf met een vuurwapen heeft gedreigd.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij, na het geweldsincident, met verdachte is teruggelopen naar zijn auto. Zij zijn vervolgens weggereden en hebben de
auto even verderop geparkeerd. [medeverdachte 1] had vervolgens het vuurwapen overgenomen van
de verdachte. Daarna zijn zij samen weer teruggelopen naar het café. Toen zijn voor het
café stonden kwam een beveiliger op [medeverdachte 1] af. [medeverdachte 1] had vervolgens naar eigen zeggen
het vuurwapen op de beveiliger gericht en tegen hem gezegd: “back up”. [medeverdachte 1] had het vuurwapen daarna weer aan verdachte gegeven. Verdachte was vervolgens weggelopen.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt niet dat de verdachte op enig moment
met het vuurwapen heeft gedreigd, althans [medeverdachte 1] heeft daar niets over verklaard.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven verklaringen af dat niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon moet zijn geweest die met het (nep)vuurwapen heeft gedreigd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegd
feit.