ECLI:NL:RBLIM:2014:4077

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
03/721892-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijke geweldpleging met vrijspraak voor straatroof en bedreiging met nepvuurwapen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 29 april 2014, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van straatroof en bedreiging met een nepvuurwapen, maar veroordeeld voor openlijke geweldpleging. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 10 november 2013 in Brunssum, waar de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de straatroof, aangezien hij niet actief deelnam aan de beroving en niet kon worden aangetoond dat hij op de hoogte was van een vooropgezet plan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de daden van zijn medeverdachten.

Wat betreft de openlijke geweldpleging, oordeelde de rechtbank dat de verdachte samen met een ander geweld had gepleegd tegen [slachtoffer 3]. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf, die bevestigden dat de verdachte betrokken was bij het slaan van het slachtoffer, al dan niet met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dienden schadevergoedingsvorderingen in, waarvan de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaarde, maar de vordering van [slachtoffer 3] volledig toewijsde. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die zijn strafbaarheid uitsloten, en dat de op te leggen straf in verhouding stond tot de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/721892-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 april 2014
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het MPC te Stroe.
Raadsman is mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen van 11 februari 2014 en 15 april 2014,
waarbij de officier van justitie, verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:samen met (een) ander(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft afgeperst
en/ofsamen met (een) ander(en) door middel van geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft bestolen van een beurs.
Feit 2:openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], dan wel samen met (een) ander(en) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht
aan die [slachtoffer 3].
Feit 3:samen met (een) ander(en) [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 1 heeft hij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zelf iets heeft gedaan, noch dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten, dan wel dat sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te beroven. Er is dus (ook) geen sprake van medeplegen.
Met betrekking tot feit 2 primair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van openlijk en
in vereniginggeweld plegen, nu de verdachte de enige is geweest die geweld heeft gebruikt jegens aangever [slachtoffer 3]. Het onder 2 subsidiair ten laste gelegd feit kan evenmin tot een bewezenverklaring leiden, omdat het door [slachtoffer 3] opgelopen letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die de aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] met een (imitatie)vuurwapen heeft bedreigd, noch dat hij op enigerlei andere wijze bij deze bedreiging betrokken was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat niet is gebleken dat verdachte enige uitvoeringshandelingen bij de straatroof heeft verricht. Hij is, zo blijkt uit zijn eigen verklaring en de verklaringen van de medeverdachten, in de auto blijven zitten en was
dus niet bij de beroving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aanwezig. Daarnaast is de rechtbank
van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte bij de beroving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], die elk wel hebben toegegeven bij de beroving betrokken te zijn geweest. Evenmin kan worden bewezen dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te beroven, waaraan de verdachte een bijdrage heeft geleverd, zoals door de officier van justitie is gesteld. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in een auto zat. Hij was de bestuurder. Toen zij over de Akerstraat in Kerkrade reden werd door een van de medeverdachten geroepen: “Kijk die twee jongens daar.” Vervolgens is de verdachte gevraagd te stoppen, wat hij gedaan heeft, en zijn de drie medeverdachten uitgestapt. Niet is gebleken dat voordat zij uitstapten, is besproken dat ze
de twee jongens zouden gaan beroven. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie weliswaar verklaard dat iedereen in de auto wist waar het over ging toen werd geroepen: “Kijk die twee jongens daar”, maar waar hij die wetenschap op baseert is onduidelijk nu daarover - zoals hiervoor is overwogen - nog niet was gesproken. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe de verdachte moest weten dat er een beroving zou gaan plaatsvinden. Reeds om die reden
kan de verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de drie medeverdachten, nadat zij de auto hadden verlaten.
Dat verdachte in de auto heeft gewacht tot de medeverdachten terug kwamen en vervolgens, nadat hij wist wat ze gedaan hadden, samen met hen een pizza is gaan eten, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking.
De rechtbank komt, gelet op het vorenstaande, tot de conclusie dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde feiten.
Feit 2
Op 13 november 2013 deed [slachtoffer 3] (hierna: aangever) bij de politie aangifte ter zake van openlijke geweldpleging. Aangever verklaarde dat hij op 9 november 2013 naar
een verjaardagsfeest was gegaan dat werd gehouden in een café in Brunssum. Omstreeks 03.00 uur had hij het café verlaten. Hij zat in zijn auto (een rode Opel Corsa) op iemand
te wachten toen er voor het café een vechtpartij ontstond. Aangever wilde niets te maken hebben met de ruzie en besloot om zijn auto te verplaatsen. Toen aangever langs de groep ruziënde mensen reed raakte hij met zijn auto de spiegel van een andere auto, die voor het café geparkeerd stond. Aangever reed verder, doch moest vervolgens uitwijken voor een persoon die plotseling voor zijn auto sprong. Hij verloor hierdoor de macht over het stuur
en botste tegen twee paaltjes langs de weg. Toen hij vervolgens het bestuurdersportier van zijn auto opende werd hij door twee donkere mannen, vermoedelijk Antillianen, uit zijn auto getrokken. Aangever kreeg direct harde klappen tegen zijn gezicht en op zijn hoofd. Degene die het meest aan het slaan was droeg een wit T-shirt. Op een gegeven moment lukte het aangever om de persoon met het witte T-shirt vast te pakken. Zij vielen vervolgens beiden
op de grond. De persoon met het witte T-shirt kwam bovenop aangever terecht. Aangever werd vervolgens wederom tegen zijn gezicht en op zijn hoofd geslagen. Plotseling zag hij
dat de man met het witte T-shirt een zilverkleurig vuurwapen in zijn handen had. Aangever zag en voelde dat hij ook met dit vuurwapen tegen zijn gezicht werd geslagen. Dat deed behoorlijk pijn. Uiteindelijk schoot een vriend van aangever te hulp en werd het gevecht beëindigd. [2]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij op 10 november 2013, samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar een feest was gegaan in een café in Brunssum. Omstreeks 03.00 uur was het feest afgelopen. De verdachte was vervolgens naar buiten gegaan. Toen hij voor het café stond, zag hij plotseling dat de bestuurder van een rode Opel Corsa, die naast het café geparkeerd stond, vol gas gaf en tegen een aantal andere geparkeerde auto’s aan reed. De bestuurder reed vervolgens op een aantal mensen af en stopte uiteindelijk voor het café. De verdachte liep hierop naar de auto toe en sprak de bestuurder aan. Toen de bestuurder vervolgens uitstapte, ontstond er een gevecht tussen hem en de bestuurder. Verdachte had
de bestuurder tijdens dit gevecht meermalen met gebalde vuist en met een nepvuurwapen tegen het gezicht geslagen. Volgens verdachte was medeverdachte [medeverdachte 1] bij dit gevecht aanwezig en had [medeverdachte 1] de aangever van verdachte af getrokken. Toen het gevecht was afgelopen, was verdachte samen met [medeverdachte 1] teruggelopen naar de witte auto van [medeverdachte 1].
Zij waren vervolgens ingestapt en weggereden. [3]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat er op 10 november 2013 een feest gaande was in
het café tegenover zijn woning aan de [adres 1] te Brunssum. Op enig moment zag
[getuige 1] vanuit zijn woning dat er een rode Opel Corsa over de [adres 1] reed en in botsing kwam met drie paaltjes die op de stoep stonden. Vervolgens zag [getuige 1] dat er
twee zwarte personen naar de Opel Corsa liepen. Een van deze twee personen opende
het bestuurdersportier van de Opel en trok de bestuurder naar buiten. Vervolgens werd
de bestuurder van de Opel door de twee zwarte mannen vreselijk in elkaar geslagen. De bestuurder van de Opel lag bloedend op de grond en bewoog niet meer. De twee zwarte mannen zijn vervolgens in een witte auto gestapt en weggereden. [4]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 10 november 2013 zijn verjaardag vierde
in een café, gelegen aan de [adres 1] te Brunssum. Omstreeks 02.30 uur was het
feest afgelopen. Op een gegeven moment ontstond er een ruzie voor het café. [getuige 2]
zag vervolgens dat [slachtoffer 3] (aangever) langs reed in een auto en dat een andere jongen,
een negroïde man van Antilliaanse afkomst, achter deze auto aan rende. Toen [slachtoffer 3] vervolgens stopte, trok de Antilliaans jongen hem uit de auto en begon hij [slachtoffer 3] te slaan. [getuige 2] rende naar de vechtpartij toe om deze te stoppen en zag vervolgens dat nog een andere Antilliaanse jongen op [slachtoffer 3] af liep en hem eveneens begon te slaan. [getuige 2] sprong bovenop [slachtoffer 3] om hem te beschermen. De twee Antilliaanse mannen stapten vervolgens in een witte auto en reden weg. [5]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 10 november 2013 openlijk en in vereniging met een ander geweld heeft gepleegd tegen aangever [slachtoffer 3]. Tijdens deze geweldpleging is [slachtoffer 3] door verdachte en/of zijn mededader meermalen met gebalde vuisten en met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen zijn gezicht geslagen.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat niet kan worden bewezen
dat verdachte
in vereniginggeweld heeft gepleegd tegen aangever. Zowel aangever, als de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben immers verklaard dat aangever door twee mannen werd aangevallen en geslagen, terwijl [verdachte] zelf heeft verklaard dat [medeverdachte 1] er bij was en de aangever van hem af heeft getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, genoegzaam vast dat er sprake is geweest van een gezamenlijk handelen door de verdachte en diens mededader en dat beiden geweld hebben uitgeoefend op aangever. Het onder 2 primair ten laste gelegd
feit kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat aangevers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] op 10 november 2013, op de [adres 1] te Brunssum, voor het aldaar gelegen café, door één
en dezelfde getinte/donkerkleurige manspersoon zijn bedreigd met een (nep)vuurwapen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte deze persoon is geweest. In dit verband overweegt zij het volgende.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte op 10 november 2013, voor het café aan
de [adres 1] in gevecht is geraakt met de bestuurder van een Opel Corsa. Tijdens dit gevecht heeft verdachte ook met een imitatievuurwapen geslagen. De verdachte heeft bij
de politie verklaard dat hij na dit geweldsincident samen met medeverdachte [medeverdachte 1] naar diens auto is gelopen. Zij zijn vervolgens weggereden en hebben de auto even verderop geparkeerd. Daarna zijn zij weer teruggelopen naar het café. Medeverdachte [medeverdachte 1] had inmiddels het vuurwapen overgenomen van verdachte en bedreigde daarmee meerdere personen op straat, aldus de verdachte. Verdachte had gezien dat medeverdachte [medeverdachte 1]
het wapen bij een persoon tegen het hoofd heeft gezet. Verdachte heeft na dit incident
het wapen weer overgenomen van medeverdachte [medeverdachte 1]. Hij is vervolgens weggelopen
en heeft het vuurwapen even verderop in de struiken gegooid. Verdachte heeft ontkend
dat hij zelf met een vuurwapen heeft gedreigd.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij, na het geweldsincident, met verdachte is teruggelopen naar zijn auto. Zij zijn vervolgens weggereden en hebben de
auto even verderop geparkeerd. [medeverdachte 1] had vervolgens het vuurwapen overgenomen van
de verdachte. Daarna zijn zij samen weer teruggelopen naar het café. Toen zijn voor het
café stonden kwam een beveiliger op [medeverdachte 1] af. [medeverdachte 1] had vervolgens naar eigen zeggen
het vuurwapen op de beveiliger gericht en tegen hem gezegd: “back up”. [medeverdachte 1] had het vuurwapen daarna weer aan verdachte gegeven. Verdachte was vervolgens weggelopen.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt niet dat de verdachte op enig moment
met het vuurwapen heeft gedreigd, althans [medeverdachte 1] heeft daar niets over verklaard.
De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven verklaringen af dat niet verdachte, maar medeverdachte [medeverdachte 1] de persoon moet zijn geweest die met het (nep)vuurwapen heeft gedreigd. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegd
feit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 10 november 2013 in de gemeente Brunssum met een ander, op de openbare weg,
de [adres 1], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3],
welk geweld bestond uit het meermalen slaan van voornoemde [slachtoffer 3], al dan niet gebruikmakend van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventueel op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het feit dat verdachte al ruim vijf maanden
in voorlopige hechtenis zit en met het feit dat hij naar aanleiding van de onderhavige verdenkingen is ontslagen door Defensie. De raadsman heeft verzocht om - conform het advies van de reclassering - aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is
gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens het slachtoffer [slachtoffer 3]. Verdachte is de initiator geweest van dit openlijk geweld door het slachtoffer uit zijn auto te trekken en hem vervolgens te slaan. Toen verdachte en het slachtoffer vervolgens op de grond vielen, is verdachte op het slachtoffer gaan zitten en heeft hij hem meermalen, al dan niet gebruikmakend van een nepvuurwapen, op het hoofd
en tegen het gezicht geslagen. Het slachtoffer heeft het handelen van de verdachte en zijn mededader als buitengewoon bedreigend ervaren en dientengevolge ook ernstig letsel opgelopen, te weten een jukbeenbreuk en een oogkasbreuk. Het handelen van de verdachte en zijn mededader is maatschappelijk gezien volstrekt onaanvaardbaar en brengt bovendien, gezien het openlijke karakter van dit handelen, gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, een gevangenisstraf de enige passende strafmodaliteit. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de straffen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
In het voordeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte, zijn bekennende proceshouding, het feit dat hij ter terechtzitting ogenschijnlijk oprecht spijt heeft betuigd van zijn handelen en met het feit dat verdachte
als gevolg van deze zaak is ontslagen door Defensie. Bovendien geven diverse referenten
in het reclasseringsrapport aan dat hetgeen gebeurd is niet past bij de verdachte. Gelet op
deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende en mede gelet op het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie vindt de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

6.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.721,70 ter zake van feit 1. De vordering bestaat uit € 1.500,00 aan immateriële schade en € 241,70 aan materiële schade (kapotte jas, kapotte bril en gestolen telefoon). Tevens zijn gevorderd de kosten voor rechtsbijstand ten bedrage van € 100,00.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 2.653,77 ter zake van feit 2. De vordering bestaat uit € 903,77 aan materiële schade (schade aan een overhemd en jas, medische kosten en reiskosten) en € 1.750 aan immateriële schade.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen
van beide benadeelde partijen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich, gelet op de door hem bepleite vrijspraak van feit 1, primair op
het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsman inhoudelijk verweer gevoerd
tegen diverse schadeposten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu verdachte van het aan de vordering ten grondslag liggend feit zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken
dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Aangezien de vordering niet uitdrukkelijk
is betwist door of namens de verdachte, zal de rechtbank deze volledig toewijzen, en wel hoofdelijk, omdat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Zij zal daarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen. 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder
1en
3tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging
van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf;
Benadeelde partijen
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij voornoemd in de kosten van verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door
36 dagenhechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft,
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 april 2014.
Buiten staat
Mr. S.V. Pelsser is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 november 2013 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs en/of een Sony PSP portable type 3000 en/of een GSM (merk Samsung, type Galaxy S III mini) en/of een GSM (merk HTC, type Desire HD), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hee/hebben weggenomen een beurs met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte enof zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het tegen deze [slachtoffer 1] zeggen "Give me your money." en/of
- het richten op, althans tonen aan, genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van een pistool, in elk geval van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- het tegen die [slachtoffer 2] zeggen "Geef mij je mobiel nu." en/of
- het (meermalen) slaan van voornoemde [slachtoffer 2];
2.
hij op of omstreeks 10 november 2013 in de gemeente Brunssum met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de [adres 1], in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit het meermalen slaan van voornoemde [slachtoffer 3], al dan niet gebruikmakend van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 november 2013 in gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een oogbreuk en/of een jukbeenbreuk), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, in het gezicht/tegen het hoofd te slaan, al dan niet gebruikmakend van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2013 in de gemeente Brunssum, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een pistool, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen/op het
(voor)hoofd van deze [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] geduwd en/of gehouden.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar de doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit, tenzij anders vermeld, delen van processen-verbaal op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt, als bijlagen opgenomen bij het dossier met proces-verbaalnummer 2013122189, van de regiopolitie Limburg Zuid, gedateerd
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], pag. 51 en 52.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 437, 438, 440 en 441.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], pag. 106 en 107.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2], pag. 114.