ECLI:NL:RBLIM:2014:4064

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
1 mei 2014
Zaaknummer
03/700732-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling ter zake van een straatroof in vereniging

Op 29 april 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van straatroof in vereniging. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de zitting gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 februari 2014 en 15 april 2014, waarbij de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging betrof afpersing en diefstal, waarbij de verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft afgeperst en beroofd van persoonlijke bezittingen door middel van geweld en bedreiging met geweld.

De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, gebaseerd op de aangiftes van de slachtoffers en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op 8 november 2013 in Kerkrade, tezamen met anderen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van waardevolle goederen, waaronder een beurs en een mobiele telefoon, door geweld en bedreiging met een vuurwapen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Wat betreft de strafoplegging eiste de officier van justitie een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn bekennende houding. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De benadeelde partij, [slachtoffer 2], diende een vordering in voor schadevergoeding, die deels werd toegewezen door de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade, en legde een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700732-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 april 2014
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is (inhoudelijk) behandeld op de zittingen 11 februari 2014 en 15 april 2014,
waarbij de officier van justitie, verdachte en diens raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
a. samen met (een) ander(en) [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft afgeperst

en/of

samen met (een) ander(en) door middel van geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft bestolen van een beurs.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte onder
aen
bten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezen verklaring van de aan verdachte onder
aen
bten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder
aen
bten laste gelegde feiten, gelet op:
- de aangiftes van [slachtoffer 2] [2] en [slachtoffer 1] [3] ;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 november 2013 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met anderen,
a.
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs en een Sony PSP portable type 3000 en een GSM (merk Samsung, type Galaxy S III mini) en een GSM (merk HTC, type Desire HD), toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
en
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een beurs met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het tegen deze [slachtoffer 1] zeggen "Give me your money" en
- het richten op, althans tonen aan, genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van een pistool, in elk geval van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en
- het tegen die [slachtoffer 2] zeggen "Geef mij je mobiel nu" en
- het meermalen slaan van voornoemde [slachtoffer 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
afpersing, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld door geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de bekennende proceshouding van verdachte, met zijn relatief jonge leeftijd ten tijde van het ten laste gelegde, met zijn beperkte rol in het geheel en met het feit dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor het plegen van soortgelijke feiten.
De raadsman is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf te hoog is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat volgens de oriëntatiepunten van het LOVS voor het plegen van een straatroof met licht geweld en verbale bedreiging (zoals hier aan de orde) een gevangenisstraf van 6 maanden als uitgangspunt wordt gehanteerd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om dit uitgangspunt te volgen en, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is
gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met twee mededaders schuldig gemaakt aan een straatroof.
Zij hebben de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de openbare weg, voor de ouderlijke woning van [slachtoffer 2], omsingeld en vervolgens door middel van geweld en bedreiging met geweld beroofd van diverse waardevolle persoonlijke bezittingen. Met het plegen van dit misdrijf heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendom, levenssfeer en lichamelijke integriteit. Het behoeft geen betoog dat de straatroof, waarbij
niet alleen (licht) geweld is gebruikt, maar ook met een (nep)pistool is gedreigd, voor de slachtoffers een zeer beangstigende en bedreigende ervaring is geweest. De ervaring leert
dat een dergelijk misdrijf een zodanige grote impact heeft op slachtoffers dat zij daar nog lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. Dat hiervan in elk geval bij het slachtoffer [slachtoffer 2] sprake van is blijkt uit de door hem op schrift gesteld toelichting op
zijn vordering tot schadevergoeding. Daarnaast draagt een misdrijf als het onderhavige
ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, maken dat de rechtbank een vrijheidsbenemende straf passend acht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Blijkens deze oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt voor een straatroof met licht geweld en/of verbale bedreiging een gevangenisstraf van zes maanden als uitgangspunt gehanteerd. De rechtbank weegt in dit geval in strafverzwarende zin mee dat de straatroof in vereniging (met drie personen) is gepleegd en dat daarbij niet alleen (licht) geweld is gebruikt, maar ook met een (nep)vuurwapen is gedreigd. Gelet op deze strafverzwarende factoren acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden op zijn plaats.
De rechtbank ziet echter aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft zij in het bijzonder gelet op de proceshouding van verdachte, zijn relatief jonge leeftijd ten tijde van het ten laste gelegde en het feit dat de verdachte tot op heden nauwelijks met justitie in aanraking is gekomen en in elk geval niet voor soortgelijke feiten.
Ten slotte heeft de rechtbank voor wat betreft de persoon van de verdachte kennis genomen van het over verdachte door de reclassering uitgebracht rapport d.d. 6 februari 2014, waarin wordt geadviseerd om, in geval van een bewezenverklaring van het ten laste gelegde, aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden:
  • verplicht reclasseringstoezicht;
  • een contactverbod met de medeverdachten, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
  • deelname aan de gedragsinterventies Cognitieve Vaardigheden en Arbeidsvaardigheden;
  • meewerken aan een arbeidstoeleidings- en schuldhulpverleningstraject.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan deze bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende vindt de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank zal voorts, mede ter voorkoming van recidive, aan het voorwaardelijke strafdeel de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarden koppelen.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.721,70.
De vordering bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade en € 241,70 aan materiële schade (kapotte jas, kapotte bril en kosten gestolen telefoon). Tevens zijn gevorderd de kosten voor rechtsbijstand ten bedrage van € 100,-.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van
de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de schade aan de jas niet betwist. De gevorderde schade ter zake van de gestolen telefoon dient te worden afgewezen, nu deze telefoon al aan de benadeelde partij is teruggegeven. De gevorderde schade ter zake van de kapotte bril is volgens de raadsman aan de hoge kant. Hij heeft verzocht om dit bedrag te matigen. Ten slotte heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering voor wat betreft de gevorderde immateriële schade. Hij heeft daartoe, kort gezegd, betoogd dat op grond van artikel 6:106 BW vergoeding van niet fysiek letsel alleen mogelijk is indien er sprake is van dusdanig psychisch letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Dat is door de benadeelde partij echter onvoldoende (met stukken) onderbouwd. De raadsman heeft in dit kader verwezen naar een aantal uitspraken van de rechtbank Limburg (LJN: BZ8770, BZ8771 en BZ8772).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtsreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De rechtbank acht de gevorderde materiële schade ter zake van de kapotte jas en bril voldoende onderbouwd. Zij zal deze schade dan ook volledig toewijzen. De gevorderde schadevergoeding ter zake van de gestolen telefoon zal de rechtbank afwijzen, nu uit de beslagstukken blijkt dat de gestolen telefoon reeds aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] is teruggegeven.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is - anders dan de verdediging - van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de pijn die door de verdachte teweeg is gebracht. De rechtbank waardeert deze schade, gelet
op de vergoedingen die doorgaans in min of meer soortgelijke zaken worden toegekend,
op € 300,-. Zij zal de vordering dan ook tot dat bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde echter niet-ontvankelijk verklaren in de door hem gevorderde immateriële schade voor zover deze vordering is gebaseerd op psychisch letsel. Immateriële schade ter zake van psychisch letsel kan slechts in een beperkt aantal gevallen worden toegekend. Deze gevallen zijn limitatief opgesomd in de wet (artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek).
Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde partij behoorlijk is aangeslagen door het bewezen verklaarde handelen van verdachte. De rechtbank begrijpt dat de benadeelde partij deze negatieve gevoelens graag op verdachte wil verhalen. De wet stelt echter strenge eisen aan het verhalen - op daders - van deze negatieve gevoelens. Verhaal is alleen dan mogelijk als sprake is van dusdanig psychisch letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting van de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het psychisch letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Gevoelens van angst en schrik vallen daar niet onder. Eventuele ernstigere psychische schade is op basis van de door de benadeelde partijen aangevoerde gegevens echter onvoldoende onderbouwd.
Resumerend zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] deels toewijzen tot een bedrag van € 513,70 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Nu verdachte het bewezen verklaarde feit tezamen en in vereniging met twee anderen heeft gepleegd zal de rechtbank de vordering hoofdelijk toewijzen.
Om te bevorderen dat de toegekende vordering door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op € 100,-.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit,
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.” en,
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte
  • zich binnen drie dagen volgend op het einde van de detentie dient te melden bij Reclassering Nederland op het adres: Nieuwe Oeversstraat 65 te Arnhem. Hierna moet verdachte zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • dient deel te nemen aan de gedragsinterventies Cognitieve Vaardigheden (CoVa) en Arbeidsvaardigheden (ArVa);
  • geen contact mag leggen met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], zolang
de reclassering dit noodzakelijk acht;
- medewerking dient te verlenen aan een arbeidstoeleidings- en schuldhulpverleningstraject, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging
van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te
[adres], van een bedrag van
€ 513,70te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 8 november 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door een of meer mededaders is betaald, verdachte
niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen;
  • wijst af de vordering van de benadeelde partij ter zake van de post ‘Telefoon’;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer,
€ 513,70te betalen, bij niet betaling te vervangen door
10 dagenhechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 november 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door een of meer mededaders is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij voornoemd in het kader
van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken, tot op heden begroot op
€ 100,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 29 april 2014.
Buiten staat
Mr. S.V. Pelsser is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 november 2013 in de gemeente Kerkrade tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
a.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een beurs en/of een Sony PSP portable type 3000 en/of een GSM (merk Samsung, type Galaxy S III mini) en/of een GSM (merk HTC, type Desire HD), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en/of
b.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hee/hebben weggenomen een beurs met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte enof zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld heeft bestaan in:
- het tegen deze [slachtoffer 1] zeggen "Give me your money." en/of
- het richten op, althans tonen aan, genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van een pistool, in elk geval van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of
- het tegen die [slachtoffer 2] zeggen "Geef mij je mobiel nu." en/of
- het (meermalen) slaan van voornoemde [slachtoffer 2].

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar de doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit, tenzij anders vermeld, delen van processen-verbaal op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt, als bijlagen opgenomen bij het dossier met proces-verbaalnummer 2013122189, van de regiopolitie Limburg Zuid, gedateerd
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], pag. 162 t/m 164.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], pag. 154 en 155.