In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres, een voormalige huurder, en gedaagde, Stichting Wonen Zuid. Eiseres vorderde de opheffing van een executoriaal beslag dat door gedaagde was gelegd op haar huurtoeslag, welke zij ontving voor haar huidige woning. Dit beslag was gelegd naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de kantonrechter, waarbij de huurovereenkomst tussen eiseres en gedaagde was ontbonden en eiseres was veroordeeld tot betaling van huurachterstand. Eiseres stelde dat het beslag in strijd was met artikel 45, lid 1 aanhef en sub a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), dat een beslag op huurtoeslag door een voormalige verhuurder verbiedt. Gedaagde betwistte dit en voerde aan dat het beslag rechtmatig was, omdat er nog vorderingen uit de voormalige huurrelatie bestonden.
De rechtbank oordeelde dat het beslag niet onrechtmatig was, omdat de wet geen algemeen beslagverbod op huurtoeslag bevat. De voorzieningenrechter concludeerde dat het beslag door gedaagde rechtmatig was, ook al was gedaagde niet de huidige verhuurder van eiseres. Eiseres had onvoldoende onderbouwd dat het beslag haar in een financiële noodsituatie had gebracht, en haar verzoek om opheffing van het beslag werd afgewezen. Daarnaast werd de vordering tot terugbetaling van de geïncasseerde huurtoeslag afgewezen. Eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.424,00 werden begroot.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor voormalige verhuurders om beslag te leggen op huurtoeslag, mits er een rechtsgrond voor bestaat, en dat de bescherming van de huurtoeslag niet absoluut is. De rechtbank bevestigde dat de wet ruimte biedt voor beslaglegging in situaties waarin huurachterstanden bestaan, ongeacht de huidige status van de huurovereenkomst.