3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 13 januari 2013, tussen 00:30 uur en 00:55 uur, hebben twee mannen de woning van de 87-jarige [slachtoffer 1] en haar autistische zoon [slachtoffer 2] betreden, terwijl deze lagen te slapen. De mannen hebben de bewoners bedreigd, geweld gebruikt en sieraden en een klein geldbedrag gestolen. Enkele weken later zijn verdachte en de medeverdachten [persoon 1] en [persoon 2] aangehouden. Zij hebben alle drie bekend op de een of andere manier betrokken te zijn geweest bij deze woninginbraak. De verklaringen van de drie verdachten lopen echter op essentiële punten uiteen, met name over de vraag hoe groot hun individuele betrokkenheid nu precies was. Om de vraag te kunnen beantwoorden welke rol de verdachten hebben gehad bij de woninginbraak, zal de rechtbank eerst de verklaringen van de aangeefster, de getuigen en de verdachten hieronder bespreken.
De verklaringen van de aangeefster
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 13 januari 2013 in haar woning te Schinveld in bed lag te slapen, toen zij op een gegeven moment wakker werd van een persoon die met een zaklamp scheen en in haar kledingkast rommelde. Zij dacht in eerste instantie dat het haar zoon [slachtoffer 2] was en vroeg: “[slachtoffer 2], wat zoek je?”. Zij hoorde toen een onbekende mannenstem zeggen: “de kluis, de kluis, waar is de kluis? Geld, geld, geld en goud, goud, goud”. [slachtoffer 1] stapte daarop uit bed en wilde bij haar zoon gaan kijken. Zij kreeg toen een harde duw van de onbekende man en viel op haar rechterzijde. Ze kon meteen niet meer opstaan en voelde dat het niet goed was. Toen ze op de grond lag pakte de onbekende man een armband van haar pols en probeerde hij twee gouden trouwringen van haar vinger af te nemen, maar dat lukte niet. Hij dreigde vervolgens meerdere malen haar vingers af te snijden met een mes dat hij uit de keuken had gehaald. Hij nam ook alle sieraden van de wastafel mee. Ze hoorde dat er nog een man was. Die was echter niet in haar slaapkamer maar was de woonkamer aan het doorzoeken. [slachtoffer 1] heeft de man in haar slaapkamer als volgt omschreven:
ongeveer 1.80-1.85 meter lang;
muts op hoofd;
de huid van het gezicht was blank;
hij had een zwarte tas bij zich, een handtas, geen rugzak.
[slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat er verschillende sieraden uit haar woning zijn weggenomen.Op 22 januari 2013 is door de dochter van aangeefster een lijst met gestolen sieraden aan de politie overhandigd.
Door de val blijkt [slachtoffer 1] haar rechterheup en haar rechterpols te hebben gebroken. De pols is diezelfde nacht nog gespalkt en zij is geopereerd aan haar heup.
De verklaringen van de getuigen
Uit verklaringen van getuigen [getuige 3] en zijn vriendin [getuige 1] volgt dat verdachten [verdachte], [persoon 1] en [persoon 2] zich eerder op de betreffende avond in de woning van [getuige 3] bevonden. [verdachte] vertelde toen aan de beide medeverdachten dat er bij zijn tante geld in huis lag en dat hij zou laten zien waar ze woonde. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij vond dat verdachte [verdachte] ‘hen de pap in de mond gaf’.Kort daarna stonden ze met z’n drieën op en gingen ze weg.
Getuigen [getuige 3] en [getuige 1] hebben verder verklaard dat verdachte [verdachte] op een gegeven moment helemaal hysterisch terugkwam naar de woning van [getuige 3]; dat verdachte [verdachte] toen iets riep in de trant van: “het gaat mis of het is misgegaan”en dat hij zei “ik sta bij de achterdeur en toen hoorde ik schreeuwen..."; dat verdachte [verdachte] toen weer is weggegaan en later is teruggekomen met een vriend; dat medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] inmiddels ook terug waren en dat ze met z’n vieren ruzie stonden te maken; dat medeverdachte [persoon 2] aan verdachte [verdachte] vroeg: “waar is het geld?”en “je hebt ons voor de gek gehouden er lag helemaal niets”.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij die nacht door verdachte [verdachte] is gebeld en dat verdachte [verdachte] hem heeft gevraagd te komen, omdat er ruzie was ontstaan met twee jongens omtrent een inbraak bij de buurvrouw. [getuige 2] is vervolgens samen met verdachte [verdachte] naar de woning van een Antilliaanse man gelopen die ook het een en ander had meegekregen. Even later kwamen die twee jongens. Eén van die twee was 1.72 meter groot en blond en de ander was 1.78 meter groot en had donker haar. De kleine blonde jongen vertelde dat ze hadden ingebroken bij die mevrouw en dat er niet veel te halen viel, behalve nepsieraden en iets van € 20, -. Verdachte [verdachte] vertelde [getuige 2] dat hij tegen die jongens had verteld dat er bij die mevrouw veel geld viel te halen. Het geld zou in een kast liggen.
De verklaringen van de verdachten
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij op de betreffende avond inderdaad in de woning van [getuige 3] was en dat medeverdachten [persoon 1] en [persoon 2] daar ook waren. Hij heeft [persoon 2] en [persoon 1] op een gegeven moment gezegd dat ze beter een rijke buurvrouw konden overvallen (in plaats van een amusementshal) en dat ze in de lade van de klerenkast wel een kistje zouden vinden. Op de vraag waar die rijke buurvrouw dan woonde, heeft hij gezegd “naast de kapsalon”. Toen [persoon 2] en [persoon 1] zeiden “zullen we dan even gaan kijken”, heeft verdachte [verdachte] daarmee ingestemd en heeft hij [persoon 2] en [persoon 1] aangewezen waar zijn tante woonde.Verdachte [verdachte] is naar eigen zeggen vervolgens naar zijn eigen woning gegaan en gaan slapen.
Omstreeks 00:30 uur werd hij gebeld door medeverdachte [persoon 2], die gebruik maakte van de telefoon van getuige [getuige 3]. [persoon 2] zei met luide stem: “Waar is dat geld, waar is dat geld dan, je moet hierheen komen. We hebben de hele klerenkast uit elkaar getrokken”. Toen verdachte [verdachte] vervolgens naar buiten liep, trof hij [persoon 2]. [persoon 2] vroeg wederom waar het geld dan was. Verdachte vroeg aan [persoon 2] waar zijn kameraad was, waarop [persoon 2] antwoorde dat die bij de vrouw binnen was om haar in bedwang te houden.
Medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] hebben bij de rechter-commissaris beiden verklaard dat zij op de betreffende avond in de woning van [getuige 3] waren; dat verdachte [verdachte] daar ook was; dat [persoon 1] [verdachte] tevoren niet kende; dat [persoon 1] vertelde over een overval die hij had gepleegd op een amusementshal; dat [verdachte] toen vertelde dat hij wist waar een kluis stond van een transportbedrijf, met € 20.000 tot € 40.000 erin; dat [verdachte] de helft van de buit wilde en dat [persoon 1] en [persoon 2] de andere helft zouden krijgen; dat [verdachte] gezegd zou hebben dat er niemand thuis was; dat [verdachte] het pand heeft aangewezen; dat [persoon 1] buiten bij de achterdeur op de uitkijk heeft gestaan; dat [verdachte] en [persoon 2] naar binnen zijn gegaan; dat [persoon 2] in een slaapkamer een man in bed aantrof; dat [verdachte] doorliep naar de andere slaapkamer; dat [persoon 2] de woonkamer en de keuken heeft doorzocht; dat [persoon 2] op een gegeven moment een boel geschreeuw en een doffe knal hoorde in de slaapkamer waar [verdachte] was; dat [verdachte] de woning uit rende; dat [persoon 2] is gaan kijken en daar een vrouw op de grond aantrof die aan het bidden was; dat [persoon 2] heeft geprobeerd haar op het bed te krijgen; dat hij zelf toen ook is weggegaan en buiten [persoon 1] aantrof die zei dat [verdachte] weg was.
Medeverdachte [persoon 2] heeft bij de politie nog verklaard dat hij een bloemetjesbeurs met € 20, - vanuit de woonkamer heeft meegenomen.
Beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten
De rechtbank hecht op onderdelen geloof aan de verklaring van verdachte [verdachte]. Bijvoorbeeld dat hij die avond bij getuige [getuige 3] was en daar tegen twee mannen gezegd heeft dat hij een rijke buurvrouw wist en dat hij hen de woning heeft aangewezen. En over het inschakelen van getuige [getuige 2] in verband met de ruzie die vervolgens met medeverdachte [persoon 2] is ontstaan. Deze verklaringen worden ondersteund door andere bevindingen/verklaringen in het dossier.
De rechtbank hecht echter geen geloof aan de verklaring van verdachte [verdachte], voor zover deze verklaring inhoudt dat [verdachte] direct na het aanwijzen van de woning naar huis is gegaan en is gaan slapen. De rechtbank wijst in dit verband op de verklaringen van getuigen [getuige 3] en [getuige 1], die verklaren dat verdachte op een gegeven moment weer bij hun voor de deur stond, helemaal in paniek was, riep dat het “mis was gegaan” en dat hij bij de achterdeur had gestaan en geschreeuw had gehoord. Evenmin hecht de rechtbank geloof aan zijn verhaal dat hij door medeverdachte [persoon 2] ’s nachts uit bed is gebeld met de telefoon van [getuige 3], nu ook dit onderdeel van zijn verklaring niet wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 3].
De medeverdachten [persoon 1] en [persoon 2] hebben zich in eerste instantie beroepen op hun zwijgrecht. Ze zijn pas gaan verklaren bij de rechter-commissaris in januari 2014 toen de relevante informatie uit het dossier beschikbaar was. Bovendien zijn zij gedurende enkele maanden beiden gedetineerd geweest in PI De Geerhorst. Beide omstandigheden maken dat de rechtbank hun verklaringen voor wat betreft de rolverdeling met de nodige voorzichtigheid betracht.
De overwegingen van de rechtbank:
Op grond van de afgelegde verklaringen en de weging van de betrouwbaarheid daarvan komt de rechtbank tot de navolgende bevindingen.
De rechtbank is, gelet op de aangifte en de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 1] en [getuige 2], van oordeel dat verdachte [verdachte] op 13 januari 2013 tegen medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] heeft gezegd dat er bij zijn tante thuis geld te halen was. De buit zouden ze delen. [persoon 2] en [persoon 1] waren vrijwel direct geïnteresseerd. Daarop heeft [verdachte] de woning van zijn tante aangewezen. [verdachte] is buiten op de uitkijk blijven staan (zie de verklaring van [getuige 3] en [getuige 1], inhoudende dat [verdachte] binnen geschreeuw hoorde) en [persoon 1] en [persoon 2] zijn naar binnen gegaan (er waren immers twee personen binnen en nu [verdachte] op wacht heeft gestaan moeten zij dat zijn geweest). Binnen hebben zij [slachtoffer 1] en haar zoon slapend in bed aantroffen. [persoon 1] en [persoon 2] zijn toen niet vertrokken maar hebben de hele woning doorzocht. Eén van hen heeft om geld en de kluis gevraagd en [slachtoffer 1] tegen de grond geduwd waardoor zij een gebroken heup en een gebroken pols heeft opgelopen. Diezelfde persoon heeft haar ook bedreigd met het afsnijden van haar vingers als de ringen niet afgingen en haar een mes getoond. [persoon 1] en [persoon 2] hebben de woning verlaten met medeneming van diverse sieraden en wat geld.
Hoe is dit feitencomplex nu juridisch te duiden? Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte [verdachte] en medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] zo nauw en bewust met elkaar samengewerkt dat sprake is van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte [verdachte] is het brein achter de inbraak, heeft het huis van zijn tante aangewezen, is buiten op de uitkijk blijven staan en zou meedelen in de buit. Medeverdachten [persoon 2] en [persoon 1] zijn de woning van [slachtoffer 1] binnen gegaan, hebben de woning doorzocht en hebben sieraden en geld meegenomen. Hun gezamenlijke opzet was gericht op een woninginbraak gedurende de nachtelijke uren met als oogmerk het buitmaken van onder meer geld.
Bij de uitvoering van dat voornemen heeft één van de medeverdachten [slachtoffer 1] op de grond geduwd en tegen haar gezegd dat zij haar ringen af moest doen en dat, als dit niet lukte, de vingers zouden worden afgesneden. Tevens heeft hij haar een mes getoond.
Het signalement dat [slachtoffer 1] van deze dader heeft gegeven zou in de richting van medeverdachte [persoon 1] kunnen wijzen, nu hij meer past bij het gegeven signalement. Hij is immers duidelijk langer dan medeverdachte [persoon 2]. Anderzijds realiseert de rechtbank zich dat een en ander zich in de nacht en onverhoeds heeft afgespeeld zodat een vergissing in de lengte van de geweldpleger zeker niet uit te sluiten is. Dat maakt dat de rechtbank niet met zekerheid kan vaststellen dat [persoon 1] de man op de slaapkamer van [slachtoffer 1] is geweest. Echter, dat doet er naar het oordeel van de rechtbank ook niet toe.
De vraag die de rechtbank nu dient te beantwoorden is immers of verdachte [verdachte] – die zelf niet in de woning aanwezig was – toch medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor het toegepaste geweld en de bedreiging met geweld door één van zijn mededaders.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Verdachte [verdachte] – die niet alleen de buurman, maar tevens familie is van [slachtoffer 1] – wist dat de woning die hij heeft aangewezen bewoond werd door een hoogbejaarde vrouw en haar autistische zoon. Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat er aanwijzingen waren dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die nacht niet thuis zouden zijn. Gelet op de hoge leeftijd van [slachtoffer 1] en de geestelijke toestand van haar zoon, was het voorzienbaar voor verdachte [verdachte] dat zij in de woning aanwezig waren. Verdachte [verdachte] en de medeverdachten hebben er desalniettemin voor gekozen om na middernacht de woning van [slachtoffer 1] binnen te gaan, met de bedoeling om geld te stelen. Daarmee heeft verdachte [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] thuis zou zijn tijdens de woninginbraak, dat zij wakker zou worden en op zou staan en dat zij haar zoon en spullen zou willen beschermen. Verdachte heeft hiermee tevens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachten – die immers op buit uit waren – bij het zien van [slachtoffer 1] enig geweld – in de vorm van een aanzienlijke duw – zouden toepassen, om de beoogde diefstal mogelijk te maken. Voor wat betreft deze geweldshandeling – die niet zo onverwacht is dat zij volledig buiten het verwachtingspatroon bij een nachtelijke inbraak is gelegen – is verdachte [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank dan ook aan te merken als medepleger.
Ten aanzien van de verdere bedreiging met geweldshandelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte [verdachte] hiervoor niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Dat één van de medeverdachten een mes uit de keuken zou halen en daarmee zou dreigen haar vingers af te snijden was voor verdachte [verdachte] niet voorzienbaar. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat geen van de verdachten gewapend was of van te voren iets had losgelaten over mogelijke dreigementen aan het adres van de bewoners. Verder is dit een zo vergaande daad van agressie dat men die redelijkerwijs niet hoeft te verwachten als men samen een nachtelijke inbraak onderneemt. De rechtbank zal verdachte [verdachte] dan ook vrijspreken van het dreigen met het afsnijden van de vingers.
Uit de medische verklaring van 14 januari 2013 blijkt dat het slachtoffer een gebroken heup heeft opgelopen, waaraan zij geopereerd is, en een gebroken pols. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het letsel twee weken in het ziekenhuis moeten liggen en had daarna nog een lange revalidatie voor de boeg. Op grond van het voorgaande en in aanmerking genomen dat het slachtoffer de gevorderde leeftijd van 87 jaar had, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Nu zowel [slachtoffer 2] als medeverdachte [persoon 2] hebben verklaard dat de deur van het dakterras niet afgesloten was en ook uit het sporenonderzoek naar voren is gekomen dat er geen braakschade aan deze deur te zien was, zal de rechtbank verdachte [verdachte] tevens vrijspreken van het onderdeel “braak” in de tenlastelegging.