ECLI:NL:RBLIM:2014:3611

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
C-04-126890 - FA RK 13-1731
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partnerbijdrage na opening eigen restaurant en wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 16 april 2014 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een man en een vrouw die eerder met elkaar gehuwd waren. De man, die als freelance kok werkte, besloot een eigen restaurant te openen na een periode van stagnerende opdrachten. De bedrijfsresultaten van het restaurant waren echter teleurstellend, waardoor de man verzocht om de partnerbijdrage aan de vrouw te verlagen van € 2.278,69 naar € 500,- per maand en uiteindelijk op nihil. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man, gezien zijn onderhoudsverplichting, geen risicovolle keuzes had mogen maken.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verwijtbaar inkomensverlies aan de zijde van de man, mede door de korte duur van het huwelijk en het feit dat er geen kinderen waren. De rechtbank erkende dat de man door de opening van het restaurant een risico had genomen, maar dat dit niet onaanvaardbaar was gezien zijn omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de man geen draagkracht had voor de oorspronkelijke partnerbijdrage en heeft het verzoek van de man toegewezen. De alimentatie werd met terugwerkende kracht verlaagd naar € 500,- per maand vanaf 1 april 2013 en op nihil gesteld vanaf 6 december 2013. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Deze uitspraak benadrukt de mogelijkheid om alimentatie aan te passen op basis van gewijzigde omstandigheden en de verantwoordelijkheden van beide partijen in een echtscheidingssituatie.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer : C/04/126890 / FA RK 13-1731
Beschikking van 16 april 2014 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats man], [adres man],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. Y.G.M.J. Breukers;
tegen:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw], [adres vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Geradts.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 6 december 2013;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 16 januari 2014;
- de brief met bijlagen zijdens de man, binnengekomen bij de rechtbank op 6 februari 2014;
- de brief met bijlagen zijdens de vrouw, binnengekomen bij de rechtbank op 6 februari 2014;
- de brief met bijlage zijdens de vrouw d.d. 10 februari 2014;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 19 februari 2014 en waarbij zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Y.G.M.J. Breukers;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Geradts;
  • de brief met bijlagen zijdens de man, binnengekomen bij de rechtbank op 27 februari 2014;
  • de brief zijdens de vrouw d.d. 12 maart 2014.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de navolgende feiten.
2.2.
Partijen zijn op [huwelijksdag] 2002 te [plaats huwelijk] ([land huwelijk]) met elkaar gehuwd. Op 24 oktober 2007 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 13 november 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Op grond van het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant d.d. 9 oktober 2007, dient de man met ingang van 1 november 2007 aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud (verder te noemen: partnerbijdrage) te betalen van € 2.000,- per maand. Dit echtscheidingsconvenant werd aan eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad gehecht en maakt als zodanig onderdeel uit van die beschikking.
2.4.
Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die partnerbijdrage thans € 2.278,69 per maand.

3.Het verzoek

3.1.
De man verzoekt de rechtbank de hiervoor genoemde partnerbijdrage te wijzigen en met ingang van 1 april 2013 te bepalen op € 500,- per maand en met ingang van 1 november 2013 nader te bepalen op nihil, kosten rechtens.
3.2.
Daartoe stelt de man dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet. De man voert in dat kader aan dat hij in 2010 in het huwelijk is getreden met zijn huidige echtgenote. Uit dat huwelijk werd op 1 februari 2013 het minderjarige kind van de man geboren. De man stelt dat de geboorte van zijn kind invloed heeft op zijn draagkracht. Daar komt bij dat de inkomenspositie van de man medio 2012 aanzienlijk is gewijzigd. De man besloot in augustus 2012 een eigen restaurant te openen in Roermond en zijn werkzaamheden als freelance kok voor diverse horeca aangelegenheden te beëindigen. De resultaten uit het horecabedrijf van de man vallen echter zodanig tegen, dat de man zichzelf genoodzaakt zag om diverse leningen af te sluiten. Daar komt bij dat de man - naast zijn huurwoning in Roermond - nog een woning in Apeldoorn bezit. Nu het bedrag van de op de woning rustende leningen de actuele waarde van de woning aanzienlijk overstijgen is er vooralsnog voor gekozen deze woning te verhuren. De hypotheeklasten overstijgen echter de huuropbrengst. De man stelt dan ook dat hij, gelet op zijn huidige financiële situatie, geen draagkracht heeft voor het voldoen van enige partnerbijdrage.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw huldigt het standpunt dat het verzoek van de man moet worden afgewezen. Daartoe voert de vrouw aan dat geen rekening gehouden dient te worden met de gewijzigde financiële positie van de man. De man heeft er immers zelf voor gekozen om van Apeldoorn naar Roermond te verhuizen en daar een eigen horecabedrijf op te starten. Die keuze heeft aanzienlijke financiële consequenties gehad. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man deze keuze, vooral gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw, ondoordacht heeft gemaakt. Volgens de vrouw kan dan ook worden gesproken van verwijtbaar inkomensverlies, dat bovendien voor herstel vatbaar is. Om die reden dient geen rekening te worden gehouden met inkomensverlies aan de zijde van de man. De vrouw merkt subsidiair op dat de man klaarblijkelijk forse privé onttrekkingen heeft gedaan van gemiddeld € 33.500,- op jaarbasis. Indien de rechtbank rekening wenst te houden met de verminderde inkomsten van de man, dan dient uitgegaan te worden van een netto besteedbaar gezinsinkomen van de man, van € 33.500,- per jaar.
4.2.
De vrouw voert daarnaast aan dat haar eigen financiële situatie eveneens verre van rooskleurig is. De vrouw geniet momenteel inkomsten uit een WW-uitkering van € 788,76 netto per vier weken. Vanwege lichamelijke beperkingen is de vrouw niet langer in staat om te werken. De lichamelijke beperkingen van de vrouw zijn weliswaar niet zodanig dat zij in aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering, echter haar kansen op de arbeidsmarkt zijn daardoor wel zeer gering. Uiteindelijk zal de vrouw dan ook noodgedwongen terug moeten vallen op een WWB-uitkering. De vrouw heeft gezien het vorenstaande onverkort behoefte aan een onderhoudsbijdrage zijdens de man.

5.De beoordeling

5.1
Wijziging van omstandigheden
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat een rechterlijke uitspraak, of een overeenkomst betreffende levensonderhoud, op grond van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bij een latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, indien deze uitspraak of overeenkomst nadien, door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3.
De man heeft in dat kader onweersproken gesteld dat hij recentelijk opnieuw is gehuwd met een echtgenote die - onder andere vanwege een taalachterstand - niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Daarnaast is de man recentelijk vader geworden. Dat de financiële positie van de man aanzienlijk is verslechterd, is evenmin door de vrouw weersproken. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
5.4.
De behoefte van de vrouw
5.5.
De behoefte van de vrouw staat niet ter discussie. De vrouw heeft gesteld onverminderd behoefte te hebben aan een partnerbijdrage van € 2.278,69 per maand, hetgeen de man niet, althans in onvoldoende mate heeft weersproken. De rechtbank neemt de door de vrouw gestelde behoefte derhalve als vaststaand aan.
5.6.
Het inkomen van de man
5.7.
Tussen partijen bestaat discussie over de vraag of het door de man geleden inkomstenverlies aan de man kan worden verweten en, als dit het geval is, of dit voor herstel vatbaar is. Indien gesproken kan worden van verwijtbaar en voor herstel vatbaar inkomstenverlies, dan kan de rechtbank bepalen dat bij het bepalen van de draagkracht van de man, geen rekening wordt gehouden met dit verminderde inkomen. De vraag die aldus ter beantwoording voorligt is, of de man zich - gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw - had dienen te onthouden van het opstarten van een eigen horecabedrijf, dat zonder meer een verhoogd financieel risico met zich brengt.
5.8.
De rechtbank beantwoordt voornoemde vraag ontkennend. De man heeft gesteld en tevens met voldoende bescheiden onderbouwd, dat het werkaanbod bij zijn voormalige opdrachtgever in Schiermonnikoog drastisch afnam, zelfs zodanig dat er problemen ontstonden met betrekking tot het uitbetalen van zijn loon. De man was dan ook genoodzaakt om andere opdrachten als freelance kok te verwerven, dan wel zich op een andere manier een inkomen te verwerven, zeker nu zowel zijn echtgenote, zijn kind als zijn ex-partner financieel van hem afhankelijk zijn. Daarnaast koesterde de man de wens om meer rust en regelmaat binnen zijn huidige gezin te brengen, door vanuit een vaste werkplek zijn inkomsten te gaan genereren. De man zag de mogelijkheid om op korte termijn een eigen restaurant te openen in Roermond, dit dankzij een aantrekkelijke financieringsmogelijkheid. Deze kans heeft de man aangegrepen, enerzijds om zo spoedig mogelijk zijn oude inkomen te kunnen evenaren en anderzijds om meer rust te creëren binnen zijn gezin.
De visie van de vrouw, dat de man op ondoordachte wijze heeft gehandeld, mede gelet op de bestaande alimentatieverplichting, kan de rechtbank niet delen. Daarbij overweegt de rechtbank allereerst dat het niet zo kan zijn dat de man - gelet op zijn bestaande onderhoudsverplichting jegens de vrouw - in het algemeen niet van beroep of werkzaamheden zou mogen veranderen. De vraag is echter of het financiële risico dat de man door de verandering heeft genomen, gelet op zijn bestaande onderhoudsverplichting, onaanvaardbaar is.
Daarbij speelt mee dat het huwelijk van partijen ongeveer vijf en een half jaar heeft geduurd en kinderloos is gebleven. In die situatie mag van de vrouw in het algemeen worden verwacht dat zij in de loop van de jaren (partijen zijn inmiddels ongeveer vijf en een half jaar gescheiden) in haar eigen onderhoud gaat voorzien. Dat dit om medische redenen, ontstaan ruim na de echtscheiding van partijen, voor de vrouw erg moeilijk is geworden, kan niet betekenen dat de man drastisch beperkt zou worden in zijn keuzes ten aanzien van de invulling van zijn leven. Het mag, kortom, niet betekenen dat de man geen wel overwogen maar enigszins risicovolle, keuze zou mogen maken ten aanzien van een stap in zijn carrière.
De rechtbank overweegt voorts dat van het openen van een eigen restaurant in Roermond door de man (zelf een top-kok) niet gezegd kan worden dat het een onverantwoorde keuze is geweest. Ook niet nu blijkt dat de resultaten, mede door de economische slechtere tijd, tegenvallen. De exploitatie laat een stijgende lijn zien, maar daarnaast is er, mede door relatief grote privé-opnames, sprake van toenemende schulden.
Dat het inkomen van de man aanzienlijk is verlaagd, is dus enerzijds gelegen in omstandigheden die buiten de invloedsfeer van de man liggen (namelijk een afname van de werkzaamheden als freelance-kok) en anderzijds in de te respecteren keuze van de man om een eigen restaurant te openen in Roermond. De rechtbank acht het inkomstenverlies van de man derhalve niet verwijtbaar en zal, in het kader van de draagkrachtberekening van de man, uitgaan van het daadwerkelijke verlaagde inkomen van de man.
5.9.
De vrouw heeft subsidiair gesteld dat de man, blijkens de door hem overgelegde jaarstukken, aanzienlijke privé onttrekkingen heeft gedaan uit zijn onderneming. In 2012 heeft de man € 33.329,- onttrokken aan zijn onderneming en in 2013 zelfs € 33.839,-. Gemiddeld heeft de man volgens de vrouw dan ook een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 33.500,- per jaar.
5.10.
De man erkent dat hij voornoemde bedragen heeft onttrokken aan zijn onderneming, echter niet om daarmee in de kosten van zijn bestaan te kunnen voorzien. De man heeft deze bedragen onttrokken aan zijn onderneming om daarmee te kunnen aflossen op een grote hoeveelheid schulden. De man heeft onder meer een forse betalingsachterstand op de huur van zijn bedrijfspand, een openstaande factuur bij zijn accountant, een forse belastingschuld en diverse schulden bij zijn familieleden. De totale schuldenlast van de man bedraagt € 38.248, 55 euro. De vrouw heeft het bestaan van deze schulden niet weersproken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de door de man opgevoerde schuldenlast. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de door de man verrichte privé onttrekkingen niet als uitgangspunt nemen in het kader van de draagkrachtberekening, aangezien de man klaarblijkelijk heeft moeten leven van liquide middelen die niet de zijne waren.
5.11.
Gezien het feit dat de man in augustus 2012 is gestart met zijn eigen horecabedrijf, zal de rechtbank de draagkracht van de man becijferen aan de hand van het bedrijfsresultaat over 2013 en de verwachtingen ten aanzien van 2014. Blijkens de door de man overgelegde concept aangifte over 2013 bedroeg de winst uit zijn onderneming in 2013 € 13.181,- en is de verwachting voor 2014 een winst van €13.801,-, zodat de rechtbank uit zal gaan van een gemiddeld bedrijfsresultaat van € 13.491,-. Daarnaast ontvangt de man maandelijks
€ 850,- (jaarlijks € 10.200,-) ter zake van de verhuur van zijn woning in Apeldoorn. Op grond van vorenstaande gegevens en rekening houdend een zelfstandigenaftrek (inclusief startersaftrek) en een MKB Winstvrijstelling, begroot de rechtbank het netto besteedbare inkomen van de man op (€ 1.107,- + € 850 =) € 1.957,- per maand.
5.12.
Aan de lastenzijde houdt de rechtbank rekening met de navolgende, onweersproken gebleven, maandlasten:
-huur € 700,00
-premie ziektekostenverzekering € 145,06
-aflossing hypotheek (1.016,59 + 230,65) € 1.247,24
-premie levensverzekering € 23,43
-
aflossing doorlopend krediet Rabobank € 300,00
-subtotaal € 2.415,73
5.13.
De rechtbank houdt geen rekening met de zogenoemde forfaitaire eigenaarslasten nu in het overgelegde huurcontract (zie productie 7 bij het verzoekschrift) staat dat de (gemeentelijke)belastingen etc. voor rekening van de huurder komen en verzoeker niet heeft gesteld en aangetoond welke forfaitaire lasten nog voor zijn rekening komen.
5.14.
De vrouw heeft aangevoerd dat aan de lastenzijde geen rekening gehouden dient te worden met de door de man opgevoerde premie ten behoeve van een beleggingspolis van
€ 45,- per maand. De rechtbank deelt deze visie van de vrouw. Weliswaar stelt de man dat beëindiging van die polis kapitaalvernietiging met zich zal brengen, maar dat kan naar het oordeel van de rechtbank niet met zich brengen dat deze betalingsverplichting moet prevaleren boven een alimentatieverplichting voor de vrouw. Het is uiteraard ter vrije keus aan de man om deze betalingen te blijven doen uit zijn zogenaamde draagkrachtvrije ruimte.
5.15.
Uit het vorenstaande kan echter worden geconcludeerd dat de maandelijkse lasten van de man, zijn inkomen in ruime mate overstijgen. Evident is dat de man thans geen draagkracht heeft voor het voldoen van enige partnerbijdrage. De rechtbank zal het verzoek van de man daarom toewijzen.
5.16.
Ingangsdatum
5.17.
De man heeft gesteld dat hij met de vrouw is overeengekomen dat hij met ingang van 1 april 2013 € 500,- per maand zou voldoen. De vrouw heeft erkend dat de man hierover contact heeft opgenomen, ze betwist echter dat partijen hierover overeenstemming hebben bereikt.
Gelet op de financiële situatie van de man en het feit dat de vrouw hiervan op de hoogte was per april 2013, zal de rechtbank met ingang van die datum de alimentatie bepalen op
€ 500,- per maand.
5.18.
De rechtbank acht daarnaast termen aanwezig de door de man verzochte nihilstelling te laten ingaan op de datum van indiening van het verzoekschrift, derhalve op 6 december 2013, nu de vrouw eerst vanaf dat moment in redelijkheid rekening had kunnen houden met de mogelijkheid dat het verzoek van de man tot nihilstelling zou kunnen worden toegewezen.
5.19.
De proceskosten
5.20.
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 oktober 2007 en het daarvan onderdeel uitmakende echtscheidingsconvenant d.d. 9 oktober 2007, waarbij ten behoeve van de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud werd opgelegd (en overeengekomen), in die zin dat de man met ingang
van 1 april 2013aan de vrouw heeft te betalen een partnerbijdrage
van € 500,- per maanden dat deze bijdrage
met ingang van
6 december 2013wordt bepaald op
nihil.
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze uitspraak tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J.M. Boogaard-Derix, rechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 16 april 2014 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.R.A. Greven, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.