ECLI:NL:RBLIM:2014:3459

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
C/03/181871 / FA RK 13-1309
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en ouderschapsplan met internationale verhuizing naar Servië

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, waarbij de centrale vraag was of de afspraken in het ouderschapsplan in het belang van het kind zijn, vooral gezien de geplande verhuizing van de moeder met het kind naar Servië. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezitten, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De man en vrouw hebben een ouderschapsplan opgesteld waarin is afgesproken dat het kind bij de moeder zal wonen en dat de vader twee keer per jaar naar Servië zal reizen om contact te hebben met zijn zoon.

Tijdens de zittingen zijn er twijfels gerezen over de situatie waarin het kind in Servië terechtkomt, met vragen over de huisvesting, het inkomen van de moeder en de mogelijkheid voor het kind om onderwijs te ontvangen. De rechtbank heeft grote terughoudendheid betracht bij de toetsing van het ouderschapsplan, maar heeft uiteindelijk geconcludeerd dat de gemaakte afspraken niet in strijd zijn met de belangen van het kind. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en het ouderschapsplan in de beschikking opgenomen. Tevens is een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind vastgesteld op € 312,00 per maand, te betalen door de man aan de vrouw.

De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de notaris opgedragen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van ouders bij het maken van afspraken over de zorg voor hun kinderen, vooral in het licht van internationale verhuizingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/181871 / FA RK 13-1309
Beschikking d.d. 12 maart 2014 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de man,
advocaat mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, gevestigd te Heerlen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vrouw,
advocaat mr. G.M.J.O. Haaijer-Cattrysse, gevestigd te Kapellebrug, gemeente Hulst.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 21 juni 2013;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, ingekomen op
30 augustus 2013;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, van de man, ingekomen op
23 september 2013;
- de correspondentie waaronder nadere stukken van de man, van 10 oktober 2013 en van 10 januari 2014.
Bij de stukken bevindt zich het ouderschapsplan.
De eerste behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 januari 2014.
De rechtbank heeft na de zitting van 21 januari 2014 het onderzoek heropend en bepaald dat de zaak andermaal op zitting zal worden behandeld in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming. Deze tweede zitting heeft op 24 februari 2014 plaatsgevonden. Daarna is de uitspraak bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De feiten
2.1.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [2000] te [huwelijksplaats]. De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en is burger van [land A].
2.1.2.
Het minderjarige kind van partijen is [minderjarige], geboren op [2006] te [geboorteplaats].
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Partijen hebben verzocht de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.2.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.2.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.4.
Partijen hebben een ouderschapsplan opgesteld, dat eind september/begin oktober 2013 door partijen is ondertekend, en verzocht dit plan onderdeel te laten uitmaken van de beschikking.
2.2.5.
In het ouderschapsplan hebben partijen, voorzover van belang, afgesproken dat zij samen het gezag over hun zoon [minderjarige] blijven uitoefenen, dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij moeder zal hebben, dat [minderjarige] met zijn moeder naar [land B] zal verhuizen om zich daar blijvend te vestigen en dat vader 2 keer per jaar naar [land B] zal reizen om contact te hebben met zijn zoon en dat [minderjarige] twee keer per jaar naar Nederland zal reizen om voor een periode van maximaal 14 dagen bij zijn vader te verblijven.
2.2.6.
Tijdens de eerste mondelinge behandeling zijn serieuze twijfels gerezen over de situatie waarin de minderjarige [minderjarige] in [land B] terecht komt indien, zo wordt immers door partijen beoogd, die verhuizing kort na de echtscheiding plaats gaat vinden door het vertrek van moeder en zoon naar [land B]. Er is gebleken van de nodige twijfels over de vraag of de moeder in [land B] over voldoende inkomen zal beschikken om in het levensonderhoud van haar en [minderjarige] te kunnen voorzien, over de vraag of zij over toereikende huisvesting kan beschikken, over de vraag of [minderjarige] legaal permanent in [land B] zal kunnen verblijven en over de vraag of [minderjarige] in [land B] in de loop van 2014 naar school zal kunnen gaan.
2.3.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of het tot de taak en de bevoegdheid van de rechter moet worden gerekend – gezien de ouderlijke taak en verantwoordelijkheid en de bevoegdheden van de gezaghebbende ouders - dat hij zich er onder omstandigheden van vergewist dat voor [minderjarige] voldoende gewaarborgd is dat hij ook in [land B] voldoende basale zorg en onderwijs kan gaan genieten, over voldoende huisvesting zal kunnen beschikken en er voldoende duidelijkheid is over zijn juridische status namelijk om aldaar permanent bij en met zijn moeder te kunnen verblijven.
2.4.
De rechtbank stelt zich die vragen tegen de achtergrond van het volgende. Op grond van artikel 8 van het EVRM staat het de ouders in beginsel vrij om hun ouderschap – ook na echtscheiding – in te vullen op de wijze die zij het beste achten. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt. Uit de Memorie van toelichting van de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding waarbij in 2009 het ouderschapsplan is ingevoerd blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat “bij een verzoek tot echtscheiding de rechter toetst of de gemaakte afspraken in het belang van het kind zijn. De ambtshalve toets van het belang van het kind is noodzakelijk, omdat bij de totstandkoming van onderlinge afspraken tussen scheidende partijen het mogelijk is dat de eigen belangen van de ouders de overhand krijgen boven die van de minderjarige kinderen”. In de nota naar aanleiding van het eindverslag in de Tweede Kamer wordt in dit verband gesproken over minimumnormen van het familierecht waarmee de afspraken niet in strijd zouden mogen zijn. Hoewel de wetgever zich daarover niet expliciet uitspreekt, moet worden aangenomen dat de rechter in voorkomend geval nader onderzoek kan (laten) doen naar de betekenis van het ouderschapsplan voor de minderjarige. Indien de zwaarwegende basale rechten van de minderjarige op onderwijs, huisvesting en een veilige verblijfsstatus door het ouderschapsplan niet tot hun recht kunnen komen, kan enerzijds daarover van de ouders meer duidelijkheid worden verlangd en anderzijds in het uiterste geval het echtscheidingsverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4.1.
Tijdens de eerste zitting is door de moeder verklaard dat zij zodra zij verhuisd is naar [land B], hetgeen zij direct nadat de echtscheiding is uitgesproken van plan is te gaan doen, zij haar zoon op een school in [land B] gaat inschrijven en een baan gaat zoeken. Als zij in [land B] aankomt heeft zij geen inkomen totdat zij een baan heeft gevonden en geen woonruimte. Ze heeft verklaard tijdelijk in het huis van haar ouders te gaan wonen en dat ze bij haar moeder die weduwe is, zal moeten aankloppen. Haar moeder leeft van het pensioen van haar vader. Verder kan ze in noodgevallen rekenen op de morele steun van haar zusjes. In [land B] aangekomen, gaat ze voor haarzelf de [land B] nationaliteit aanvragen. Haar ouders hebben die [land B] nationaliteit. De vrouw heeft aangeven dat zij voorlopig in [land B] gaat leven van de kinderalimentatie die zij van de man heeft gevraagd. De hoogte daarvan bedraagt
€ 357,00. Qua levensomstandigheden en kosten van levensonderhoud die door haar aldaar gemaakt moeten worden, is het in [land B] volgens de vrouw niet anders dan hier in Nederland.
2.4.2.
Na de zitting, tijdens welke door de rechtbank was aangegeven dat over 4 weken een beschikking zou gaan volgen, heeft de rechtbank gezien de door partijen in het ouderschapsplan gemaakte afspraken (zoals hiervoor weergegeven) en gelet op de verklaring van de vrouw alsmede gelet op de belangen van de minderjarige [minderjarige], het noodzakelijk geacht om het onderzoek te heropenen in aanwezigheid van de Raad voor de Kinderbescherming.
2.4.3.
Tijdens de tweede zitting is door of namens de vrouw in essentie het volgende naar voren gebracht. Het ouderlijk huis ligt in een dorp nabij de stad [X] en staat ongeveer 2 jaar leeg. Ik kan daar gaan wonen met [minderjarige]. Op circa 20 minuten afstand ligt [X] en daar woont mijn moeder in een appartement. Mijn zusje woont ook in die stad. Er staan spullen zoals een koelkast en een gasfornuis in het huis. Het huis is bewoonbaar en kan met een gasgestookte verwarmingsketel worden verwarmd. Ik heb bij aankomst in [land B] geen inkomen en geen baan. We gaan dan leven van de kinderalimentatie die de man moet gaan betalen. Daarvan kunnen we rondkomen. Ik kan bij mijn moeder en zus aankloppen. Ter plekke moet ik papieren gaan regelen en [minderjarige] in een school gaan inschrijven. Hij is tweetalig opgevoed en spreekt en verstaat [taal]. Ik heb hem op de verhuizing voorbereid. Als alles ter plekke is geregeld, kan ik na misschien een half jaar een baan vinden. Ik wil [minderjarige] eerst in [land B] laten wennen. [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit en moet zich bij de politie en de gemeente in [land B] waar hij met mij gaat wonen met mij. Hij krijgt dan een soort verblijfsvergunning. Met zijn geboorteakte en het rapport van de Nederlandse school kan hij een basisschool in [land B] gaan bezoeken. Zelf ben ik niet naar de beoogde school in [land B] geweest dat heeft mijn zus voor mij gedaan. Ik voel me in Nederland niet veilig en wil ook daarom verhuizen. Ik kan dat moeilijk toelichten dat is een heel verhaal. [minderjarige] voelt hetzelfde. In [land B] kan ik terugvallen op mijn familie en dan voelen [minderjarige] en ik ons veilig. Ik voel me niet thuis in Nederland en heb hier geen contacten. Ik ben degene geweest die voor [minderjarige] altijd heeft gezorgd. [minderjarige] is erg gehecht aan mij. Als de echtscheiding daar is, krijg ik € 3.000,00 uit een polis. De man hoeft daar maar voor te bellen. Daarvan kan ik de verhuizing en de reis betalen. We reizen per vliegtuig en de spullen worden per auto gehaald door mijn familie. Als ik werk heb wordt [minderjarige] opgevangen door mijn moeder en zus. De kinderen van mijn zus hebben ook een oppas. Ik wil zo snel mogelijk verhuizen. Dan haal ik [minderjarige] hier van school en schrijf in hem in [land B] op een school in zodat hij in september weer naar school kan gaan.
2.4.4.
Door of namens de man is het volgende naar voren gebracht. Zes jaar geleden heb ik het ouderlijk huis van de vrouw in [land B] gezien waar haar ouders toen woonden. Het zag er toen goed uit. Ik wist niet dat ze in dat huis gaat wonen. Ik dacht dat ze in een appartement ging wonen. De communicatie tussen ons is zo goed als nul. Ik heb toegegeven aan de verhuisplannen en wensen van de vrouw om van haar te kunnen scheiden. Als [minderjarige] hier blijft kan ik in verband met mijn werk niet voor hem zorgen. Ik werk in een ploegendienst en heb niemand die hem zou kunnen opvangen. Ik wil mijn moeder die weduwe is en gezondheidsproblemen heeft daar niet mee belasten. Voor [minderjarige] zou het goed zijn dat hij met zijn moeder naar [land B] kan gaan. Ze gaat daar voorlopig van de kinderalimentatie leven en van hetgeen zij van haar zus aan steun zal krijgen. Ik vertrouw erop dat het hen daar goed zal gaan. Ik hoop dat ze mij op de hoogte zal houden en in de herfstvakantie 2014 wil ik naar hen toe gaan. Na de echtscheiding kan ik met een telefoontje regelen dat we € 3.000,00 uit een polis ontvangen en die krijgt zij, dat klopt. De band tussen [minderjarige] en zijn moeder is heel sterk; haar rol kan ik niet invullen. [minderjarige] kan goed leren en heeft goede rapporten. De advocaat van de man heeft nog betoogd dat zij vanuit haar taak als advocaat vindt dat de vrouw haar zaakjes in [land B] voor haarzelf en haar zoon moet gaan regelen, terwijl de man hier voorlopig voor hem zorgt. Zo kan zij een zachte landing in [land B] van moeder en zoon voorbereiden hetgeen in het belang van [minderjarige] is.
2.5.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat de door partijen gemaakte afspraken zoals neergelegd in het ouderschapsplan in strijd zijn met de belangen van hun zoon [minderjarige]. Tijdens de tweede zitting is genoegzaam gebleken dat beide ouders de verhuizing van hun zoon met zijn moeder naar [land B] in zijn belang achten. De band tussen moeder en zoon is zeer sterk, zij heeft altijd voor hem gezorgd en hem tweetalig opgevoed zodat hij zich zowel in woord als geschrift in het [taal] kan uitdrukken. Hij heeft ook regelmatig in [land B] verbleven en is op de hoogte van zijn aanstaande vertrek naar [land B] om zich daar permanent met zijn moeder te gaan vestigen.
2.6.
De rechter past grote terughoudendheid, gezien het gezag van de ouders over hun zoon en de hun toekomende vrijheid om de beslissingen te nemen die hen in het belang van hun zoon goed voorkomen, om na te gaan of de ouders de uitvoering van hun plannen voldoende hebben geconcretiseerd en om nadere stappen te nemen indien hij voornoemde vraag ontkennend zou beantwoorden.
2.7.
Tegen de achtergrond van deze terughoudendheid en hetgeen onder 2.3. en 2.4. is overwogen, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen. Er bestaat geen twijfel dat beide ouders het beste voor hun zoon [minderjarige] wensen zowel nu als in de toekomst, zowel als die toekomst in [land B] als wanneer die in Nederland zou liggen. De vader is ervan overtuigd dat de moeder zeker in staat is om in [land B] haar zaken op de basale punten zoals die hiervoor zijn gememoreerd mede ten behoeve van [minderjarige] te regelen. Waar het hem aan mogelijkheden ontbreekt om in Nederland alleen voor zijn zoon te zorgen en hij er blijk van heeft gegeven dat de band tussen zijn zoon en zijn moeder veel sterker is dan die tussen hem en zijn zoon ligt het voor de hand dat hij heeft ingestemd met het vertrek van de zoon naar [land B] met zijn moeder. De moeder heeft duidelijk laten blijken zich in woord en daad in [land B] voor haar zoon en haarzelf sterk te zullen maken zodat het hem en haar aan niets zal ontbreken. Zij beschikt over belangrijke familiesteunpunten in de geplande woonomgeving in [land B] in de personen van haar moeder, zussen en een zwager. Zij kan beschikken over een naar het zich laat aanzien voldoende basale huisvesting in [land B]. Aangenomen moet worden dat moeder in staat zal zijn te regelen dat haar zoon met ingang van het nieuwe schooljaar in zijn nieuwe woonomgeving naar school kan gaan. Zo dat anders zou blijken te zijn, en datzelfde geldt voor eventuele tegenslagen omtrent de beoogde permanente verblijfsstatus van [minderjarige], mag worden verwacht en erop worden vertrouwd dat moeder en zoon (beiden beschikken over de Nederlandse nationaliteit) in het belang van [minderjarige] naar Nederland zullen terugkeren.
2.8.
Dat de Raad heeft geadviseerd om de zaak aan te houden hetzij om de moeder op de basale punten die hier aan de orde zijn te laten concretiseren dat het vertrek van [minderjarige] niet in strijd komt met zijn belangen, hetzij om de Raad in overleg met de ouders te laten onderzoeken of de (uitvoering van de) gemaakte afspraken niet in strijd komen met de basale rechten van [minderjarige], brengt de rechtbank niet tot een andere beslissing. De twijfels zoals de Raad die ter zitting heeft verwoord, zijn bepaald serieus te nemen, maar kunnen om de redenen die hiervoor uiteen zijn gezet niet leiden tot een nieuwe aanhouding van deze zaak.
2.8.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen dan ook uitspreken en het ouderschapsplan in het dictum opnemen en aan de beschikking hechten.
2.8.2.
De overige verzoeken van partijen zijn door hen ingetrokken met dien verstande dat nog moet worden beslist over de door de man verzochte verdeling van de door hem gestelde huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht en de door de vrouw verzochte onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige].
2.9.
Verdeling
2.9.1.
De man heeft verzocht de verdeling te bevelen van de tussen de partijen bestaande gemeenschap, ten overstaan van een notaris en met benoeming van een onzijdig persoon.
2.9.2.
De vrouw heeft daartegen geen verweer gevoerd.
2.9.3.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.9.4.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.9.5.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Gebleken is dat partijen na hun huwelijk hun eerst huwelijksdomicilie in Nederland hebben gehad zodat Nederlands recht op hun huwelijksvermogensregime van toepassing is. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen.
2.10.
Onderhoudsbijdrage(n)
2.10.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 357,00 per maand.
2.10.2.
De vrouw heeft daartoe aangevoerd dat op basis van een bruto jaarsalaris van de man van € 38.532 het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen € 2.318 per maand bedraagt, hetgeen dient te worden verhoogd met een kindgebonden budget van € 22 per maand. Hieruit volgt volgens de tabel eigen aandeel in de kosten van kinderen een eigen aandeel van de ouders in de kosten van [minderjarige] van € 342 per maand. Volgens de vrouw dient dit bedrag te worden verhoogd met de kinderbijslag van € 78 per maand, zodat de kosten voor [minderjarige]
€ 420 per maand bedragen. Er dient bij de man rekening gehouden te worden met een zorgkorting van 15%, zijnde € 63 per maand, zodat de kosten voor [minderjarige] uiteindelijk volgens de vrouw € 357 per maand bedragen.
Voorts stelt de vrouw dat de man conform de draagkrachttabel op grond van een netto besteedbaar inkomen van € 2.254 per maand een draagkracht heeft van € 505. Daarmee kan hij het eerder genoemde bedrag van € 357 per maand volledig voldoen.
2.10.3.
De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De man betwist de gestelde behoefte van [minderjarige] in die zin dat deze moet worden gecorrigeerd omdat [minderjarige] in [land B] gaat wonen waar de levensstandaard lager is dan in Nederland. Volgens de man moet op de door de vrouw gestelde behoefte een omrekenfactor van naar de rechtbank begrijpt 0,5 worden toegepast omdat [land B] op 50% van het gemiddelde Europese niveau zou zitten. Met de kinderbijslag die vervalt moet zoals te doen gebruikelijk geen rekening worden gehouden. Volgens de man moet rekening worden gehouden met het feit dat de vrouw in [land B] inkomen gaat verdienen, zodat zij ook in de kosten van [minderjarige] kan bijdragen.
2.10.4.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
2.10.5.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
2.10.6.
Bij het bepalen van de behoefte van [minderjarige] neemt de rechtbank het gezinsinkomen van partijen (lees van de man) in 2013, partijen wonen immers nog samen, tot uitgangspunt. Uit het door de man overgelegde salarisstrookje van december 2013, waarop de cumulatieven zijn vermeld, volgt dat hij een netto jaarinkomen heeft genoten van
€ 26.031,55. Dit komt neer op een netto besteedbaar maandinkomen van € 2.169,--. Partijen genieten een kindgebondenbudget van € 22,--. Op basis van dit totale netto gezinsinkomen en de Nibudtabellen komt de rechtbank tot een behoefte van € 312,--. Dat die behoefte zou moeten worden vermeerderd met het bedrag van de kinderbijslag waar de aanspraak daarop vanaf het moment dat [minderjarige] met de vrouw naar [land B] is vertrokken, zal komen te vervallen, acht de rechtbank geen genoegzame reden. Immers, aangenomen kan worden dat de kosten van opvoeding en levensonderhoud van [minderjarige] in [land B] zodanig lager zullen zijn dan in Nederland dat het wegvallen van de kinderbijslag daardoor voldoende wordt gecompenseerd. De vrouw heeft namelijk aangegeven dat zij in [land B] van de verzochte onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] samen met [minderjarige] in hun levensonderhoud zal kunnen voorzien. Waar de vrouw vanaf haar aanstaande vertrek naar [land B] geen aanspraak op kindgebondenbudget meer zal hebben, dient de behoefte van [minderjarige] op € 312,-- te worden vastgesteld.
2.10.7.
De vrouw heeft geen inkomen en vooralsnog kan niet worden aangenomen dat zij in [land B] op korte termijn enig inkomen, laat staan welk inkomen, zal genieten. Derhalve kan zij geen bijdrage in de kosten van [minderjarige] leveren. De man daarentegen heeft een zodanig hoog inkomen dat hij op grond van de draagkrachttabellen ruimschoots in staat moet worden geacht om de volledige kosten van [minderjarige] te dragen. Bovendien heeft de man aanspraak op een fiscaal voordeel in verband met deze onderhoudsverplichting jegens zijn zoon. Een en ander leidt ertoe dat het verzoek tot een bedrag van € 312,00 wordt toegewezen,

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [2000];
3.2.
bepaalt dat het aangehechte en het door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
3.3.
bepaalt dat de man € 312,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarige, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.4.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap ten overstaan van een notaris. Benoemt mr. N. Mickartz, notaris te Landgraaf, of diens waarnemer of opvolger. Wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling zal mw. Mr. C.J.M. Gillissen, kandidaat-notaris te Heerlen als haar vertegenwoordiger optreden;
3.5.
verklaart de beslissing met betrekking tot de verdeling en de kinderbijdrage uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 12 maart 2014.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..