ECLI:NL:RBLIM:2014:3396

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
04/256121-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn en ontvankelijkheid van de officier van justitie in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 28 maart 2014, staat de verdachte terecht voor openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd op 21 maart 2010 in Neer. De zaak is aanhangig gemaakt bij de politierechter op 27 maart 2013, maar de rechtbank constateert een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, die de verdachte niet kan worden aangerekend. De raadsman van de verdachte heeft een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd, stellende dat de vertraging in de procedure een schending van het recht op een eerlijk proces oplevert. De officier van justitie erkent de overschrijding, maar verwerpt het verweer, stellend dat compensatie op andere wijze kan worden geboden.

De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn in deze zaak fors is overschreden, maar volgt de lijn van de Hoge Raad dat dit niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank wijst op organisatorische tekortkomingen aan de zijde van het openbaar ministerie en de rechtbank zelf, maar concludeert dat er geen bewijzen zijn voor een bewuste benadeling van de verdachte. De rechtbank komt tot de conclusie dat de dagvaarding geldig is en dat er geen gronden zijn voor schorsing van de vervolging.

Wat betreft het bewijs oordeelt de rechtbank dat er onvoldoende bewijs is voor de openlijke geweldpleging, maar dat er wel bewijs is voor de mishandeling van drie personen. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat de verklaringen van de getuigen niet specifiek genoeg zijn om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, die schadevergoeding vordert, wordt niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte is vrijgesproken. De rechtbank legt de kosten van de verdediging ten laste van de benadeelde partij, die op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 04/256121-11
Datum uitspraak : 28 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te '[geboortegegevens verdachte],
wonende [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. H Blaauw, advocaat te Haarlem.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 14 maart 2014. De rechtbank heeft op 14 maart 2014 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat -na wijziging van de tenlastelegging- terecht ter zake dat:
primair
hij op of omstreeks 21 maart 2010 te Neer, in elk geval in de gemeente Leudal met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg, althans op een voor het publiek toegankelijke plaats in en/of nabij ['n café] en ['n bar], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een/of meerdere personen en/of goederen te weten: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of een/of meerdere fiets(en), welk geweld bestond uit het (meermalen) slaan en/of schoppen/trappen (terwijl genoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag(en)) en/of hardhandig duwen en/of het gooien met voornoemde fiets(en);
althans indien terzake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
subsidiair
hij op of omstreeks 21 maart 2010 te Neer, in elk geval in de gemeente Leudal, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Volgens de raadsman leveren de late dagvaarding en de daarop volgende vertragingen in de zaak een onaanvaardbare schending op van het recht van verdachte op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM). De redelijke termijn waarbinnen een strafzaak moet zijn afgerond, is zonder goede reden en in zo ernstige mate overschreden, dat niet volstaan kan worden met de gebruikelijke strafvermindering. De raadsman heeft daarom de rechtbank verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-ontvankelijkheidsverweer moet worden verworpen. De redelijke termijn is in ernstige mate overschreden en de officier van justitie heeft erkend dat deze overschrijding vrijwel geheel op het conto van het openbaar ministerie moet worden geschreven. Niet-ontvankelijkheid is echter niet aan de orde, nu op andere wijze compensatie kan worden geboden aan de verdachte.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat de redelijke termijn zeer fors is overschreden. Het feit heeft zich afgespeeld op 21 maart 2010 en de rechtbank doet ruim 4 jaar later uitspraak.
De zaak is met een dagvaarding aangebracht bij de politierechter op 27 maart 2013. De politierechter heeft vervolgens de zaak van één van de medeverdachten verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen, alsmede bepaald dat de onderhavige zaak (daarna) door de meervoudige kamer diende te worden behandeld. De rechter-commissaris heeft in juli 2013 de verhoren afgerond en de zaak is vervolgens op de terechtzitting van 14 maart 2014 gepland.
Dat heeft geleid tot een overschrijding van de redelijke termijn die verdachte op geen enkele manier aangerekend kan worden. De vertraging is uitzonderlijk, zeker nu het niet gaat om een al te complexe zaak. De Hoge Raad heeft echter in het richtinggevende arrest van 17 juni 2008 [1] geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De raadsman heeft aangevoerd dat rechters afwijken van deze jurisprudentie en toch overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in uitzonderlijke gevallen. Zo’n geval doet zich hier volgens de raadsman voor. Bovendien zijn op 1 april 2013 de verjaringsregels gewijzigd, hetgeen tot een ander uitgangspunt zou moeten leiden, omdat de Hoge Raad in genoemde uitspraak gewicht toekende aan de wetgeving ten aanzien van de verjaring van strafbare feiten.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak evenwel geen aanleiding af te wijken van de lijn van de Hoge Raad. Uit de toelichting die de officier van justitie heeft gegeven, komt naar voren dat de zaak onverklaarbaar lang onopgemerkt is gebleven in de digitale systemen van het openbaar ministerie. Van een bewuste benadeling van de rechten van verdachte door het openbaar ministerie, die ertoe zou moeten leiden dat de officier van justitie zijn recht op vervolging heeft verspeeld, is echter niets gebleken.
Verder is duidelijk dat de rechtbank in het rooster geen merkbare prioriteit aan de zaak heeft toegekend. Deze organisatorische oorzaken van de vertraging aan de zijde van het openbaar ministerie en de rechtbank betreurt de rechtbank, maar zij kan de overschrijding voldoende compenseren, hetzij door minder, hetzij door in het geheel geen straf op de leggen.
De wijziging in de verjaringsregels acht de rechtbank in deze zaak niet relevant, nu de wetswijziging van 1 april 2013 geen veranderingen heeft meegebracht voor de verjaring van de onderhavige feiten en het verweer op dit punt door de raadsman onvoldoende specifiek is onderbouwd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Er zijn ook geen andere omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is verder gebleken dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is en er geen gronden voor schorsing van de vervolging zijn.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde, de openlijke geweldpleging. De officier van justitie acht wél wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 21 maart 2010 drie personen mishandeld heeft. Aan verdachte moet wat de officier van justitie betreft hiervoor een geldboete worden opgelegd van € 750,-, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken. Verdachte heeft nadrukkelijk ontkend dat hij geweld heeft gebruikt. Het dossier bevat volgens de raadsman onvoldoende wettig bewijs dat verdachte op enige manier heeft bijgedragen aan het geweld dat tegen de op de tenlastelegging vermelde personen is gebruikt op 21 maart 2010 in ['n bar] in Neer, waar verdachte met een groep vrienden naar binnen wilde, maar niet werd toegelaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op 21 maart 2010 zijn er problemen ontstaan tussen medewerkers van ['n café] en/of ['n bar] in Neer en de groep van personen met wie verdachte die avond op stap was, nadat de uitsmijter één van hen de toegang weigerde. Vervolgens is er gevochten en hebben medewerkers van genoemde horecagelegenheden letsel opgelopen. Ook is er met een fiets gegooid.
Het dossier biedt echter onvoldoende overtuigend bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte personen geslagen of gestompt heeft, dan wel enige significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat is gebruikt. De verklaringen waarop de officier van justitie zijn standpunt gebaseerd heeft, acht de rechtbank, zowel afzonderlijk, als tezamen beschouwd, onvoldoende specifiek om verdachte te veroordelen.
Slechts één aangeefster, [slachtoffer 5], heeft verdachte aangewezen als degene die haar geslagen heeft, nadat haar foto’s werden getoond van de gearresteerde personen. De andere aangevers zijn vager. Zo heeft aangever [slachtoffer 4] slechts van horen zeggen dat hij geslagen is door een blonde jongen. Volgens de officier van justitie moet dit verdachte zijn geweest, omdat [slachtoffer 4] en een derde aangever, [slachtoffer 3], hebben verklaard dat er slechts één jongen met blonde haren was in de groep van personen die ruzie had met de medewerkers van ['n café] en/of ['n bar]. [slachtoffer 3] heeft daarbij echter niet meer details beschreven van de persoon door wie hij is geslagen. Dat alles levert te weinig specifieks ten aanzien van verdachte op, te meer nu aangenomen kan worden dat er zich in de beperkte ruimte waarin het incident zich heeft afgespeeld, kennelijk tientallen personen bevonden en er over en weer is geslagen.

5.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 517,04, waarvan € 400,- voor geleden immateriële schade. De vrijspraak van verdachte brengt mee dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair en van het subsidiair ten laste gelegde feit;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.E. Kramer en mr. G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 maart 2014.
Buiten staat
Mr. Demmink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Arrest van 17 juni 2008, gepubliceerd onder ECLI-nummer: ECLI:NL:PHR:2008:BD2578