In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is de verdachte aangeklaagd voor openlijk geweld gepleegd op 21 maart 2010 in Neer. De rechtbank heeft op 28 maart 2014 uitspraak gedaan na een zitting op 14 maart 2014, waar zowel de officier van justitie als de raadsman van de verdachte zijn gehoord. De raadsman voerde aan dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank erkende dat de redelijke termijn fors was overschreden, maar oordeelde dat dit niet automatisch leidde tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De vertraging was te wijten aan organisatorische fouten binnen het openbaar ministerie en de rechtbank, maar er was geen sprake van bewuste benadeling van de verdachte.
Wat betreft het bewijs oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor het ten laste gelegde feit. De rechtbank concludeerde dat de problemen zich niet op de openbare weg hadden afgespeeld, maar binnen een etablissement, en dat de verdachte geen significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de aanklacht. De benadeelde partij, [slachtoffer 1], die een schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de vrijspraak van de verdachte betekende dat er geen basis was voor schadevergoeding. De rechtbank besloot ook dat de kosten van de verdediging voor de benadeelde partij nihil waren.