4.3Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en de [verbalisant 4] relateren op 3 september 2012 dat zij [verdachte] op 2 september 2012 op het adres Straelseweg 35A te Venlo hebben aangetroffen. Bij bevraging van de identiteitsdocumenten bleek dat [verdachte] in Nederland gesignaleerd stond als ‘groot’ ongewenst vreemdeling.
Een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) d.d. 12 mei 2005 houdt onder meer in:
“Kenmerk IND: 0504.29.0190. V-Nummer: 270.606.5313.
Deze beschikking heeft betrekking op ongewenstverklaring ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet van de vreemdeling die is genaamd:
[verdachte], geboren op [geboortedatum], Oekraïense nationaliteit.
Blijkens informatie van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch is betrokkene bij uitspraak van de meervoudige strafkamer te ’s-Hertogenbosch van 15 maart 2005, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden wegens overtreding van artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet in verband met artikel 47 lid 1 aanhef en onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie en artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet hierop wordt aangenomen dat betrokkene een gevaar vormt voor de openbare orde, terwijl betrokkene geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet.
Hiermee is er aanleiding om betrokkene ongewenst vreemdeling te verklaren.
Er bestaat geen aanleiding om de ongewenstverklaring achterwege te laten. Daarom wordt betrokkene ongewenst verklaard.
Ongewenstverklaring conform artikel 67 van de Vreemdelingenwet heeft onder meer het rechtsgevolg dat (verder) verblijf van betrokkene strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij ongewenst vreemdeling is verklaard.”
Een geschrift met het opschrift “Uitreikingsblad, behorende bij de beschikking van 12 mei 2005” van de IND,houdt onder meer in:
“Dossiernummer: 0504.29.0190. V-Nummer: 270.606.5313
Betreft: [verdachte], geboren op [geboortedatum], Oekraïense nationaliteit.
Deze beschikking is op 25 april 2005 door M.A.P.A. Weijtmans in persoon uitgereikt, waarbij de strekking van het besluit in een voor betrokkene begrijpelijke taal is medegedeeld en de voorgeschreven folder is verstrekt.”
Dit geschrift is door verdachte ondertekend.
Verdachte heeft op 3 september 2012 bij de politie als volgt verklaard.
“V: U bent aangemerkt als ongewenst vreemdeling in Nederland. Begrijpt u dit?
A: Ja, dat begrijp ik.
V: Sinds wanneer bent u in Nederland, Venlo?
A: Sinds afgelopen zaterdag.
V: Waar heeft u uw verblijf gehad nadat u Nederland uitgezet bent in 2005?
A: Ik ben toen naar mijn eigen land terug gegaan.
V: Weet u dat het strafbaar is om onrechtmatig in Nederland te verblijven?
A: Ja, dat weet ik.”
Overwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft de Oekraïense nationaliteit. Hij is bij beschikking van de IND van 12 mei 2005 ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet ongewenst verklaard, aangezien hij een gevaar vormde voor de openbare orde. Deze beschikking is hem in persoon uitgereikt op 25 april 2005. Desondanks bevond verdachte zich op 2 september 2012 op Nederlands grondgebied.
Vast staat dat verdachte onderdaan is van een derde land en illegaal op het grondgebied van Nederland verbleef. De Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008, bekend als de Terugkeerrichtlijn, is derhalve op verdachte van toepassing.
De rechtbank is van oordeel dat de beschikking tot ongewenstverklaring heeft te gelden als een terugkeerbesluit dat tevens een inreisverbod behelst als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder 4e respectievelijk 6e van de Terugkeerrichtlijn.
Volgens artikel 11, tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn bedraagt de duur van een inreisverbod in principe niet meer dan vijf jaar. De duur kan meer dan vijf jaar bedragen indien de onderdaan van een derde land een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Blijkens artikel 66a, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3930, moet de duur van het inreisverbod worden berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Verdachte heeft verklaard dat hij in 2005 is teruggekeerd naar Oekraïne. Dit wordt bevestigd in het proces-verbaal d.d. 5 november 2013, waaruit blijkt dat verdachte op 10 juli 2005, 8 december 2011 en 18 oktober 2012 is uitgezet naar het land van herkomst.
Volgens de thans geldende bepaling in artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedraagt het inreisverbod ten hoogste twee jaren.
Afwijking van de hoofdregel:
- ten hoogste drie jaren voor een vreemdeling die is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden;
- ten hoogste vijf jaren voor een vreemdeling die:
a. is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van zes maanden of langer;
b. gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben;
c. reeds het onderwerp is geweest van meer dan één terugkeerbesluit, of
d. zich op het grondgebied van Nederland heeft begeven terwijl een inreisverbod van kracht was.
- ten hoogste tien jaren indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. Deze ernstige bedreiging kan blijken uit onder meer:
a. een veroordeling naar aanleiding van een geweldsdelict of opiumdelict;
b. een veroordeling tot een vrijheidsstraf wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is bedreigd;
c. de omstandigheid dat hem artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, of
d. de oplegging van een TBS-maatregel.
- ten hoogste twintig jaren indien de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of indien zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaren.
Gelet op de beschikking van de IND tot ongewenstverklaring is verdachte op 15 maart 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, vanwege overtreding van onder andere artikel 3 ahf/ond B van de Opiumwet.
In de beschikking staat niet vermeld dat verdachte een
ernstiggevaar voor de openbare orde vormde. Hoewel verdachte voor onder andere een feit van de Opiumwet is veroordeeld, kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat de tien jaars termijn van toepassing is. Nu uit de hoogte van de straf is af te leiden dat slechts sprake is van een strafbaar handelen van beperktere strekking en in overeenstemming daarmee de beschikking wel vermeldt dat er sprake is van een ‘ernstig’ gevaar, maar niet van een ‘zeer ernstig’ gevaar, ziet de rechtbank geen grondslag om de in de richtlijn gegeven uitgangstermijn van vijf jaar te verlengen.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 12 maart 2014 heeft verdachte zich na de ongewenstverklaring niet schuldig gemaakt aan andere strafbare feiten dan aan overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht (in 2011). De rechtbank is van oordeel dat door deze veroordeling voor artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht de termijn van het inreisverbod niet opnieuw is aangevangen.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde feit weliswaar wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar dat het feit niet strafbaar is.