ECLI:NL:RBLIM:2014:3186

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
03/703636-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen in het kader van criminele organisatie en overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot wiettaxi

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg, is de verdachte veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Opiumwet en witwassen. De zaak betreft een onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezighield met de exploitatie van een wiettaxi. De verdachte werd beschuldigd van het meermalen telen, verkopen en aanwezig hebben van hennep en hennepplanten, alsook van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft op basis van het bewijs vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte 790 hennepplanten aanwezig heeft gehad in haar woning. Daarnaast werd haar verweten dat zij betrokken was bij het witwassen van een bedrag van € 23.000,-, dat in haar woning werd aangetroffen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, waaronder deelname aan de criminele organisatie en het aanwezig hebben van hennepplanten op een ander adres, omdat er onvoldoende bewijs was voor haar betrokkenheid. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van hennepplanten en het witwassen van geld. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de lange duur van het proces. Uiteindelijk is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703636-11
Datum uitspraak : 1 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 mei 2012, 18, 19, 20 en 24 september 2013 en 18 maart 2014. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door haar raadsman.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, meermalen opzettelijk hennep en/of hasjiesj heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd, dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk hennep en hennepplanten aanwezig heeft gehad;
Feit 3:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk hennepplanten aanwezig heeft gehad;
Feit 5:al dan niet samen met een ander of anderen een bedrag van € 23.000,- heeft witgewassen;
Feit 6:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet.
De dagvaarding is ten aanzien van feit 4, te weten het (gewoonte)witwassen, reeds ter terechtzitting van 11 mei 2012 nietig verklaard.
Gezien de inhoud van het zaaksdossier 9, deel uitmakende van het proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2011118898 d.d. 27 februari 2012, waaruit blijkt dat de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisatie ziet op een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet, moet het ontbreken van de vermelding “van de Opiumwet” na de zinsnede “welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid” in de tenlastelegging onder 6 als een kennelijke verschrijving worden beschouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat het blijkens het verhandelde ter terechtzitting ook voor verdachte duidelijk was dat haar met betrekking tot die deelname werd verweten dat dit een deelname betrof aan een zodanige organisatie in de zin van de Opiumwet. De verdachte wordt dan ook door deze verbetering niet in haar verdediging geschaad.
3.
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 3 en 6, bij gebrek aan bewijs, niet bewezen kunnen worden. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 en 5 primair bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 5] hennep heeft geteeld. Er was geen sprake van de teelt van hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De opbrengst van de teelt werd op 13 oktober 2011 aangetroffen. Feit 2 kan dus ook bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 5 primair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte het in haar woning aangetroffen geld heeft verhuld en verborgen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] hebben geen verklaring gegeven over de herkomst van het geld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft hij aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de hennepplanten die zich in de kelder, in een doos in de keuken, in de tuin en in het tuinhuisje van haar woning bevonden. Ook had zij geen wetenschap van de gedroogde hennep die zich in de auto van medeverdachte [medeverdachte 5] bevond. Nu feit 1 in het licht van feit 2 moet worden gezien, kan ook feit 1 niet tot een veroordeling leiden.
Voor zover de rechtbank van oordeel is dat de aanwezigheid van 5 hennepplanten in de tuin aan verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de raadsman aangevoerd dat deze onder het zogenaamde pardon vallen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de hennepplantage aan de [adres 15] te Landgraaf. Feit 5 kan niet bewezen worden, nu niet kan worden vastgesteld dat het aangetroffen geld een criminele herkomst had. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat het geld verdiend zou zijn door middel van criminele activiteiten van [medeverdachte 5], heeft de raadsman aangevoerd dat dan geen sprake was van verhullen.
Ten aanzien van feit 6 heeft de raadsman aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte op enige wijze betrokken was bij een criminele organisatie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1 en 6
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat feit 1 betrekking heeft op het samen met medeverdachte [medeverdachte 5] telen van hennep. De opbrengst van deze hennepteelt werd op 13 oktober 2011 aangetroffen (ten laste gelegd onder feit 2). De rechtbank is echter van oordeel dat de tenlastelegging onder feit 1, gelet op het daarin opgenomen zinsdeel "(telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf" en gelet op het dossier waarvan de zaak tegen verdachte deel uitmaakt, in het licht van feit 6 moet worden gezien. Feit 6 heeft betrekking op het meermalen overtreden van de Opiumwet in het kader van een criminele organisatie die zich bezighield met de exploitatie van een wiettaxi. Feit 1 ziet dan op de verdenking van het telen van hennep ten behoeve van de wiettaxi.
Bij separaat vonnis in de strafzaken tegen medeverdachten is vastgesteld dat er een organisatie omtrent een wiettaxi bestond. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat verdachte op enige wijze bij die organisatie betrokken was, ook niet voor zover het de hennepteelt betreft. Verdachte zal dan ook - bij gebrek aan bewijs - worden vrijgesproken van de feiten 1 en 6.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is het, al dan niet samen met een ander of anderen, aanwezig hebben van 20 hennepplanten in de woning aan de [adres 16] te Heerlen, het aanwezig hebben van 3.000 gram hennep in een auto en het aanwezig hebben van 790 hennepplanten in een pand aan de [adresgegevens verdachte] te Heerlen ten laste gelegd.
De woning aan de [adres 16] te Heerlen betreft de woning van de partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 5]. De auto waarin de hennep werd gevonden, was ook van [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] heeft verklaard dat de hennepplanten en de gedroogde hennep van hem waren. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze hennepplanten en hennep in de woning respectievelijk de auto van haar partner. Verdachte zal dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het aanwezig hebben van 790 hennepplanten in het pand aan de [adresgegevens verdachte] te Heerlen, overweegt de rechtbank als volgt.
Op 13 oktober 2011 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adresgegevens verdachte] te Heerlen, zijnde de woning van verdachte. Verdachte en haar vriend [medeverdachte 5] waren ten tijde van de doorzoeking in de woning aanwezig. [2] In de kelder werden 751 hennepstekken in een in werking zijnde kweekkast aangetroffen. In de keuken stond een doos met daarin 20 hennepstekjes. In de tuin stonden 5 grote hennepplanten en in het tuinhuis werden 14 hennepstekken aangetroffen. [3] De planten werden in beslag genomen. [4]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat de hennepplantage in de woning aan de [adresgegevens verdachte] van hem was. Van de hennepplanten die hij kweekte op een ander adres, te weten [adres 16] te Heerlen, knipte hij stekjes, die hij vervolgens in de kelder van de woning aan de [adresgegevens verdachte] zette. De aangetroffen hennepstekjes in het tuinhuisje en de 5 grote hennepplanten behoorden ook aan hem toe. [5]
Onderzoek aan uit de planten genomen monsters uit het pand aan de [adres 16] te Heerlen, waarvan de planten in en om de woning aan de [adresgegevens verdachte] afkomstig waren, wees uit dat de uit de planten genomen monsters positief reageerden op de aanwezigheid van hennep. [6]
Gelet op de bevindingen bij de doorzoekingen en de verklaring van [medeverdachte 5] stelt de rechtbank vast dat in de woning van verdachte in totaal 790 hennepplanten aanwezig waren.
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat deze aan hem toebehoorden. Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de hennepplanten. Nu de hennepplanten zich verspreid in en om de woning van verdachte bevonden én ook voor haar zichtbaar waren, is de rechtbank van oordeel dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze planten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 5] 790 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Gelet op het voorgaande kan feit 2 voor wat betreft de aanwezigheid van 790 hennepplanten in de woning aan de [adresgegevens verdachte] te Heerlen wettig en overtuigend bewezen worden geacht.
Ten aanzien van feit 3
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij, al dan niet samen met een ander of anderen, 748 hennepplanten aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres 15] te Landgraaf.
Bij separaat vonnis in de strafzaak tegen medeverdachte [medeverdachte 5] is vastgesteld dat [medeverdachte 5] betrokken was bij het aanwezig hebben van hennepplanten in voornoemde woning. In het dossier bevindt zich een afgeluisterd telefoongesprek van 11 september 2011 tussen verdachte en [medeverdachte 5]. In dit gesprek wordt gesproken over de wijze van binnentreden in de woning aan de [adres 15]. Op basis hiervan kan echter geen betrokkenheid van verdachte bij het aanwezig hebben van hennepplanten in die woning worden vastgesteld. Verdachte zal dan ook, bij gebrek aan bewijs, worden vrijgesproken van feit 3.
Ten aanzien van feit 5
Op 13 oktober 2011 vond een doorzoeking plaats in de woning aan de [adresgegevens verdachte] te Heerlen, zijnde de woning van verdachte. Zij en haar partner [medeverdachte 5] waren ten tijde van de doorzoeking in de woning aanwezig. [7] In een keukenkastje werd, op aanwijzen van verdachte, in een witte plastic zak een bedrag van in totaal € 23.000,- aangetroffen. Het geldbedrag bestond uit meerdere coupures van € 50,-, € 100,-, € 200,- en € 500,-. [8] Verdachte verklaarde spontaan tegenover de politie dat het aangetroffen geld van haar vriend [medeverdachte 5] was, en dat dit geld bestemd was voor de aankoop van een auto. [9]
In een tapgesprek (d.d. 23 september 2011) tussen [medeverdachte 5] en verdachte, zei [medeverdachte 5] onder andere het volgende: “Ik heb een tas op de trap gezet daar zit veel veel geld in snap je. Ik voel me, beetje rot gevoel.” [10]
[medeverdachte 5] heeft verklaard dat de aangetroffen € 23.000,- van hem was. Hij moest dit geld ergens afgeven. [11]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat zij het geld heeft witgewassen. De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 5] in de woning van verdachte, in een keukenkastje in een plastic zak, € 23.000,- aanwezig had. De rechtbank is van oordeel dat het houden van een dergelijk groot geldbedrag in een keukenkastje niet gebruikelijk is.
Uit de verklaring van [medeverdachte 5] volgt dat hij het geld voor een ander in bewaring heeft genomen. Uit een afgeluisterd telefoongesprek blijkt dat [medeverdachte 5] niet gelukkig was met de aanwezigheid van veel geld in de woning. De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 5] argwaan had over de herkomst van het geld. Ook het gegeven dat het geldbedrag bestond uit grote coupures had tot argwaan moeten leiden. Het is bovendien niet gebruikelijk een dergelijk groot geldbedrag van een ander in ontvangst te nemen en op diens verzoek te bewaren.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte 5] wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. [medeverdachte 5] heeft niet verklaard aan wie het geld toebehoorde. Verdachte heeft evenmin een verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van het geld in haar woning, blijkt uit het telefoongesprek tussen haar en [medeverdachte 5], uit het door haar aan de politie aanwijzen van het geldbedrag in het keukenkastje en uit haar mededeling waarvoor dit geld bestemd was. Naar aanleiding van het telefoongesprek is het geldbedrag kennelijk verplaatst van de trap naar de keuken. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte, samen met [medeverdachte 5] en/of anderen, geld, te weten € 23.000,-, witgewassen heeft door te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende op dit geld was, terwijl zij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. Het tenlastegelegde onder 5 primair kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2
op 13 oktober 2011 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 790 hennepplanten (in pand [adresgegevens verdachte]), zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 5 primair
op 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op geld ten bedrage van 23.000,- Euro is, terwijl zij, verdachte, wist dat voornoemd geld ten bedrage van 23.000,- Euro - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

4.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
4.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
Ten aanzien van feit 5 primair
medeplegen van witwassen

5.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die haar strafbaarheid opheft.

6.De oplegging van straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Hij heeft daarnaast gevorderd een taakstraf op te leggen voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen, met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, ook niet in voorwaardelijke zin. Aan verdachte kan hooguit een taakstraf worden opgelegd. Gelet op het aantal hennepplanten en gelet op de lange duur van het strafproces, heeft de raadsman verzocht deze taakstraf geheel voorwaardelijk op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overtreding van de Opiumwet. In haar woning stonden 790 hennepplanten, die kennelijk bestemd waren voor de teelt van hennep. Het spreekt voor zich dat het telen van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte, wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Daarenboven worden in de hennepteelt en -handel vaak aanzienlijke criminele winsten behaald. Dergelijke criminele winsten werken ontwrichtend op de maatschappij. Voorts gaat de teelt van hennep vaak gepaard met het op illegale wijze onttrekken van elektriciteit aan het net en het op ondeskundige wijze aanleggen van de elektrische installatie, waardoor (brand)gevaar voor de omgeving kan ontstaan. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Dat wordt verdachte dan ook door de rechtbank aangerekend.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan witwassen, door te verbergen en/of te verhullen wie de rechtmatige eigenaar van het in haar woning aangetroffen, van misdrijf afkomstige, geld is. De vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een hennepplantage met een aantal planten tussen de 500 en 1000 wordt doorgaans een taakstraf voor de duur van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden opgelegd.
Bij de strafoplegging dient echter ook rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat een grote vertraging in de berechting is ontstaan die niet aan verdachte is te wijten. Deze vertraging heeft ertoe geleid dat sinds het plegen van de feiten een behoorlijke periode is verstreken. De rechtbank heeft hierbij ook acht geslagen op het gegeven dat de feiten met verdachte besproken zijn in september 2013, terwijl verdachte het laatste woord eerst heeft gekregen in maart 2014. Mede hierdoor is de redelijke termijn, waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te worden afgesloten met een vonnis, overschreden. De rechtbank zal dit in de op te leggen straf verdisconteren.
De rechtbank is van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur noodzakelijk is. Dit moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Ook zal de rechtbank aan verdachte een aanzienlijke taakstraf opleggen. Het enkel opleggen van een voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsman is betoogd, past niet bij de ernst van de feiten.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 100 uren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 3 en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en
mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 12 oktober 2011 in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011 in de gemeente Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 790 hennepplanten (in pand [adresgegevens verdachte]) en/of 20 hennepplanten (in pand [adres 16]) en/of 3.000 gram hennep (in auto, merk Volkswagen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
zij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011 in de gemeente Landgraaf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 748 hennepplanten (in pand [adres 15]), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
zij, verdachte in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s), meermalen toen aldaar (telkens) geld, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van een voorwerp, te
weten geld, gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) wist(en) dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten geld, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl zij, verdachte, (telkens) wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen, althans eenmaal (telkens) een voorwerp, te weten geld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans (telkens) van geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
zij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten geld ten bedrage van 23.000,- Euro, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geld ten bedrage van 23.000,- Euro is, terwijl zij, verdachte, wist dat voornoemd geld ten bedrage van 23.000,- Euro - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten geld ten bedrage van 23.000,- Euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geld ten bedrage van 23.000,- Euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 mei 2011 tot en met 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, van welke organisatie onder meer deel uitmaakten [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 16] en/of [medeverdachte 9], welke organisatie tot oogmerk
had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) meer dan 30 gram hennep en/of hasjiesj, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2011118898, d.d. 27 februari 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van verslag van binnentreden in woning [adresgegevens verdachte] te Heerlen d.d. 13 oktober 2011, pagina 5472 en 5473.
3.Het geschrift, te weten een kavellijst, behoren bij het proces-verbaal van doorzoeking [adresgegevens verdachte] te Heerlen d.d. 13 oktober 2011, pagina 5478.
4.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 oktober 2011, pagina 5479 tot en met 5481.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 15 oktober 2011, pagina 874 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 15 oktober 2011, pagina 880.
6.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 13 oktober 2011, pagina 3720.
7.Proces-verbaal van verslag van binnentreden in woning [adresgegevens verdachte] te Heerlen d.d. 13 oktober 2011, pagina 5472 en 5473.
8.Het geschrift, te weten een kavellijst, behoren bij het proces-verbaal van doorzoeking [adresgegevens verdachte] te Heerlen d.d. 13 oktober 2011, pagina 5478. Proces-verbaal onderzoek beslag d.d. 20 oktober 2011, pagina 3694.
9.Proces-verbaal onderzoek beslag d.d. 20 oktober 2011, pagina 3694.
10.Proces-verbaal zaaksdossier 6 d.d. 24 februari 2012, pagina 3682.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 5] d.d. 15 oktober 2011, pagina 880.