ECLI:NL:RBLIM:2014:3184

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
03/703688-11
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen in het kader van deelname aan een criminele organisatie en overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot een wiettaxi

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Limburg op 1 april 2014, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder het meermalen overtreden van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de exploitatie van een wiettaxi en dat hij aanzienlijke hoeveelheden softdrugs, waaronder hasjiesj en hennep, aanwezig had in zijn woning. Tijdens de zittingen op 11 mei 2012, 18 september 2013 en 17 en 18 maart 2014 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder verklaringen van medeverdachten en inbeslaggenomen goederen. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van drugs, witwassen van geld, en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de feiten 1, 2 primair, 3 en 7, maar sprak hem vrij van de feiten 4 en 6 wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en bepaalde dat de tijd in voorarrest in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, vooral gezien de criminele winsten die voortvloeien uit de drugshandel. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen en de rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk om de samenleving te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/703688-11
Datum uitspraak : 1 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsvrouw is mr. G.L.P. Biesmans, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11 mei 2012, 18 september 2013 en 17 en 18 maart 2014. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw.

2.De tenlastelegging

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:al dan niet samen met een ander of anderen opzettelijk hasjiesj en hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 2:al dan niet samen met een ander of anderen € 25.445,- heeft witgewassen;
Feit 3:een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4:al dan niet samen met een ander of anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk hennep en/of hasjiesj heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel vervoerd, dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 6:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet;
Feit 7:al dan niet samen met ander of anderen opzettelijk hasjiesj en/of hennep buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
De dagvaarding is ten aanzien van feit 5, te weten het (gewoonte)witwassen, reeds ter terechtzitting van 18 september 2013 nietig verklaard.
Gezien de inhoud van het zaaksdossier 9, deel uitmakende van het proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2011118898 d.d. 27 februari 2012, waaruit blijkt dat de tenlastegelegde deelname aan de criminele organisatie ziet op een criminele organisatie in de zin van de Opiumwet, moet het ontbreken van de vermelding “van de Opiumwet” na de zinsnede “welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid” in de tenlastelegging onder 6 als een kennelijke verschrijving worden beschouwd. De rechtbank overweegt daarbij dat het blijkens het verhandelde ter terechtzitting ook voor verdachte duidelijk was dat hem met betrekking tot die deelname werd verweten dat dit een deelname betrof aan een zodanige organisatie in de zin van de Opiumwet. De verdachte wordt dan ook door deze verbetering niet in zijn verdediging geschaad.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de dagvaarding ook ten aanzien van feit 4 nietig te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet duidelijk is op welk gebeuren of zaaksdossier dit feit betrekking heeft. Voor zover dit feit betrekking heeft op de wiettaxi, heeft de raadsvrouw aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte hierbij betrokken was.
3.1.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat feit 4 betrekking heeft op de wiettaxi en dat verdachte hierbij betrokken was.
3.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsvrouw gevoerde verweer tardief is. In verschillende stadia van het onderzoek is het feit aan de orde geweest. De raadsvrouw heeft op geen enkel moment aangegeven dat voor de verdediging onduidelijk was waarop het feit betrekking had. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1, 2 primair, 3, 4, 6 en 7 bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat verdachte wist dat er 35 kilo softdrugs in zijn woning lag.
Ten aanzien van feit 2 primair heeft hij betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte
€ 25.000,- heeft witgewassen door de herkomst van dit geld te verhullen en te verbergen. Het aangetroffen geld was afkomstig van de handel in softdrugs. Van de overige € 445,- kan niet worden vastgesteld dat dit bedrag afkomstig was van enig strafbaar feit.
Feit 3 kan bewezen worden, nu verdachte een wapen en munitie voorhanden had waarvan is vastgesteld dat deze verboden zijn.
Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie betoogd dat dit feit verband houdt met de exploitatie van de wiettaxi. Hij acht bewezen dat verdachte in de uitoefening van een beroep of bedrijf hennep en hasjiesj heeft verstrekt, afgeleverd en vervoerd. Subsidiair heeft de officier van justitie betoogd dat kan worden bewezen dat verdachte hennep en hasjiesj meermalen aanwezig heeft gehad. Verdachtes woning fungeerde als stashplaats voor de wiettaxi.
Bij feit 6 kan bewezen worden dat verdachte betrokken was bij de exploitatie van de wiettaxi. Er werden alleen softdrugs verkocht. Er werden geen softdrugs buiten het grondgebied van Nederland gebracht. De tenlastegelegde periode kan worden ingekort.
De officier van justitie heeft ten slotte ten aanzien van feit 7 betoogd dat verdachte, samen met anderen, opzettelijk softdrugs buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de feiten 2, 4 en 6. Ten aanzien van feit 2 heeft zij aangevoerd dat een deel van het aangetroffen geld, te weten € 445,-, niet afkomstig was van enig misdrijf. Van de rest van het geldbedrag kan niet worden vastgesteld dat verdachte dat heeft verhuld dan wel verborgen.
De feiten 4 en 6 kunnen niet bewezen worden, aangezien niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij de organisatie rondom de wiettaxi.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft aanvullend naar voren gebracht dat bij de tenlastegelegde hoeveelheid softdrugs onder feit 1 het verpakkingsmateriaal is meegewogen. Dit dient in mindering te worden gebracht.
De raadsvrouw heeft ten slotte ten aanzien van feit 7 naar voren gebracht dat onduidelijk is welke hoeveelheid softdrugs buiten het grondgebied van Nederland werd gebracht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank feit 1 bewezen op grond van:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014 afgelegd;
  • het proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5522 en 5523;
  • het geschrift, te weten een kavellijst, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5524 en 5525;
  • het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 oktober 2011, pagina 5536 tot en met 5543;
  • het proces-verbaal met betrekking tot MMC-testen d.d. 13 oktober 2011, pagina 5559 tot en met 5561.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat de hoeveelheid drugs kleiner is nu ook de verpakking is meegewogen, is de rechtbank van oordeel dat dit genoegzaam wordt weerlegd nu zij bewezen zal verklaren dat verdachte
ongeveerbepaalde hoeveelheden aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 2
Op 13 oktober 2011 werd de woning van verdachte aan de [adres 14] doorzocht. [2] In een kluis in de kelder werd een geldbedrag van € 25.000,- aangetroffen. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit aangetroffen geld niet van hem was. Hij moest dit geld bewaren. Verdachte deed ter terechtzitting afstand van dit geldbedrag. Voorts heeft hij verklaard dat het geld bij de softdrugs hoorde. Hij wilde er nieuwe softdrugs van kopen. [4]
De rechtbank stelt vast dat verdachte een aanzienlijk geldbedrag in huis bewaarde, welk geld verkregen was door middel van de handel in softdrugs. Het geld was bedoeld om nieuwe drugs mee te kopen en betreft dan ook handelsgeld. Verdachte wist derhalve dat het geld onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf. Hij heeft niet willen verklaren aan wie het geld toebehoorde. Verdachte heeft dan ook geld, te weten € 25.000,-, witgewassen door te verbergen en/of te verhullen wie de rechthebbende op het geld was. Het tenlastegelegde onder 2 primair kan op dit punt dan ook bewezen worden.
Verder werd in de woning van verdachte in een beurs € 445,- aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit geld van hem zelf was en dat dit zijn leefgeld betrof. Gelet op deze verklaring kan niet worden vastgesteld dat dit geld van enig misdrijf afkomstig was. Verdachte dient van dit onderdeel van de tenlastelegging dan ook te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 3
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank feit 3 bewezen op grond van:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014 afgelegd;
  • het proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5522;
  • het geschrift, te weten een kavellijst, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5525;
  • het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 13 oktober 2011, pagina 5534 en 5535;
  • het proces-verbaal van onderzoek (vuur)wapens en munitie d.d. 11 januari 2012, pagina 5571 en 5572.
Ten aanzien van de feiten 4 en 6
De tenlasteleggingen onder de feiten 4 en 6 hebben betrekking op het meermalen overtreden van de Opiumwet in het kader van een criminele organisatie die zich bezighield met de exploitatie van een wiettaxi. Meer concreet heeft de officier van justitie ter terechtzitting betoogd dat verdachte deel uitmaakte van de criminele organisatie door hennep en hasjiesj te verstrekken, af te leveren en te vervoeren en bovendien zijn woning ter beschikking te stellen als stashplaats.
Bij separaat vonnis in de strafzaken tegen medeverdachten is vastgesteld dat er een organisatie omtrent een wiettaxi bestond, waarbij [medeverdachte 15] de leider van de organisatie was. Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat verdachte frequent contact met voornoemde [medeverdachte 15] onderhield. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [medeverdachte 15] regelmatig met hem telefoneerde en bij hem thuis op bezoek kwam om te informeren naar de gezondheid van verdachtes stiefvader, die een ongeluk had gehad. Hoewel de rechtbank deze verklaring, gelet op de frequentie van de contacten, niet geloofwaardig acht en er aanwijzingen zijn dat verdachte op enige wijze betrokken was bij de organisatie rondom de wiettaxi, is niet komen vast te staan wat dan verdachtes betrokkenheid bij de organisatie zou inhouden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevat om tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen. Verdachte zal dan ook - bij gebrek aan bewijs - worden vrijgesproken van de feiten 4 en 6.
Ten aanzien van feit 7
Onder feit 7 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij hennep dan wel hasjiesj buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Op 26 juni 2011 werden [betrokkene 8], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] aangehouden in Luxemburg. In de auto van [betrokkene 10] werd een tas met 2,7 kilogram (vermoedelijk) marihuana aangetroffen. [5] Onderzoek wees uit dat de stof positief reageerde op marihuana. [6]
[betrokkene 8] heeft ten overstaan van de Duitse politie verklaard dat hij in het kader van de inkoop van marihuana in contact is gekomen met ene [bijnaam verdachte], wonende aan de [adres 15]. De marihuana werd bij [bijnaam verdachte] opgehaald. [7] Bij deze ritten waren [betrokkene 8], [betrokkene 9] en [betrokkene 10] betrokken. De eerste rit vond plaats op 6 februari 2011. [8] [betrokkene 8] heeft later ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat de persoon “[bijnaam verdachte]” in werkelijkheid [verdachte], verdachte, is. Hij kende verdachte al sinds 2007, toen hij 10 kilogram marihuana bij verdachte kocht. In 2011 is hij 15 keer naar verdachte gereden. In totaal ging het in het jaar 2011 om 25 kilogram. [9]
[betrokkene 9] heeft ten overstaan van de Duitse politie verklaard dat hij in januari 2011 voor het eerst naar [bijnaam verdachte] aan de [adres 15] is gereden. Daarna is hij nog ongeveer 14 keer met [betrokkene 10] bij [bijnaam verdachte] geweest om marihuana te halen. Op 26 juni 2011 werd 2,5 kilogram marihuana bij [bijnaam verdachte] opgehaald door [betrokkene 9], [betrokkene 8] en [betrokkene 10]. Vanaf een industrieterrein in Waldmohr werd naar Kerkrade gereden. Op de terugweg werden zij in Luxemburg aangehouden. [10]
[betrokkene 10] heeft verklaard dat zij [voornaam verdachte] enkel van naam kent. Zij is 12 of 13 keer naar Nederland gereden. De laatste keer was op 26 juni 2011. Vanaf het begin werd er 1,5 kilogram meegenomen, daarna werd dat 2 kilogram. Voorafgaand aan de aanhouding werd er 2,5 kilogram opgehaald. [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in 2011 wiet heeft verkocht aan [betrokkene 8]. Eerst kocht [betrokkene 8] 1,5 kilogram wiet. Later werd dit 2 kilogram. [betrokkene 8] kwam de wiet ophalen in de woning aan de [adres 15], waar verdachtes moeder woonde. De drugs werden door verdachte bij een niet nader aangeduide persoon opgehaald. [12]
Gelet op de verklaringen van de broers [betrokkenen 8 en 9], [betrokkene 10] en verdachte, stelt de rechtbank vast dat verdachte vanuit de woning aan de [adres 15] vele keren hennep (wiet, marihuana) heeft verkocht, die door de kopers telkens werd meegenomen naar Duitsland. De laatste levering werd door de politie in beslag genomen en onderzoek naar de drugs heeft bevestigd dat het hennep betrof. Het verweer van de raadsvrouw dat niet duidelijk is welke hoeveelheid drugs naar het buitenland werd vervoerd, passeert de rechtbank. Uit de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van de hoeveelheden, ondersteund door de verklaring van [betrokkene 10] en de in haar auto aangetroffen hoeveelheid alsmede de verklaring van [betrokkene 8], volgt dat het telkens evident meer dan 30 gram hennep betrof.
Met zijn handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de uitvoer van hennep naar Duitsland. Hij deed dit samen met de broers [betrokkenen 8 en 9] en [betrokkene 10]. Feit 7 kan dan ook bewezen worden verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade, in een pand, gelegen [adres 14], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21.560 gram hasjiesj en ongeveer 14.244 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 2 primair
op 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op geld ten bedrage van 25.000,- Euro was, terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemd geld onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 3
op 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (Walther PP, Cal. 7.65mm), en munitie van categorie III, te weten 82 patronen (S&B 7.65), voorhanden heeft gehad;
Feit 7
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Kerkrade, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht hoeveelheden van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op de volgende strafbare misdrijven:
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2 primair
medeplegen van witwassen
Ten aanzien van feit 3
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Ten aanzien van feit 7
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, onder verwijzing naar de LOVS oriëntatiepunten, verzocht om bij een bewezenverklaring van de feiten 1, 3 en (eventueel) 7 op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, alsmede de maximale taakstraf van 240 uren. Voor wat betreft de duur van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij kan een proeftijd van drie jaren worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het grovelijk overtreden van de Opiumwet. Zo had hij ruim 35 kilo softdrugs in zijn woning aanwezig. Ook heeft hij samen met anderen meermalen hennep, telkens grotere hoeveelheden en in totaal – ten minste – 25 kilogram, buiten het grondgebied van Nederland gebracht.
Softdrugs zijn stoffen die kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Daarnaast is het grensoverschrijdende transport van verdovende middelen een groot probleem. Dat geldt in het bijzonder voor de regio Zuid-Limburg. Als gevolg van de geografische ligging tussen België en Duitsland is transport vanuit deze regio naar het buitenland relatief gemakkelijk te doen en lucratief. Omdat immers de prijsverschillen tussen Nederland en de ons omringende landen - naar algemeen bekend is - aanzienlijk zijn, kan veel geld verdiend worden met dergelijke transporten. Voorts worden in de hennepteelt en -handel vaak aanzienlijke criminele winsten behaald. Dergelijke criminele winsten werken ontwrichtend op de maatschappij en daardoor wordt schade berokkend aan de samenleving in Nederland. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Dat wordt verdachte dan ook door de rechtbank aangerekend.
Hoewel het bewezenverklaarde met betrekking tot de uitvoer van drugs ziet op een periode van ruim 10 maanden, blijkt uit de verklaring van een van de medeverdachten dat hij verdachte al sinds 2007 kende en dat verdachte toen ook al drugs aan hem verkocht. Daarnaast had verdachte op 13 oktober 2011 weer een zeer grote (ruim 35 kilogram) handelshoeveelheid softdrugs in huis, die een grote economische waarde vertegenwoordigde.
Daarnaast heeft verdachte € 25.000,- witgewassen. De vermenging van crimineel geld met legaal geld ontwricht het economisch evenwicht in de samenleving. Ook hield verdachte een wapen en munitie in zijn woning. Het ongecontroleerde bezit hiervan dient, gelet op het gevaarzettende karakter, te worden bestreden. Door de aanwezigheid van deze goederen tezamen lijkt het erop dat verdachtes rol in de drugswereld groter is dan verdachte ter terechtzitting heeft willen doen voorkomen.
De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij geruime tijd geleden, in 1997, wegens soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij uit deze veroordeling lering heeft getrokken. Dit heeft hem er echter niet van kunnen weerhouden om zich opnieuw bezig te houden met drugs, en dat kennelijk al vanaf 2007. De rechtbank acht daarom een deels voorwaardelijke straf, als stok achter de deur, noodzakelijk.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden in beginsel passend. Bij de strafoplegging dient echter rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie is gevorderd én dat er een grote vertraging in de berechting is ontstaan die niet aan verdachte is te wijten. Deze vertraging heeft ertoe geleid dat sinds het plegen van de feiten een behoorlijke periode is verstreken. Hierdoor is de redelijke termijn, waarbinnen een strafzaak in eerste aanleg dient te worden afgesloten met een vonnis, overschreden. De rechtbank zal dit in de op te leggen straf verdisconteren.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn goederen in beslag genomen, te weten geld (€ 445,-), een pistool, munitie en een imitatiewapen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de wapens en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Het geld kan worden teruggegeven aan verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht het geld terug te geven aan verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat het pistool en de munitie dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu met deze voorwerpen de strafbare feiten zijn begaan. Ook het imitatiewapen zal worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit hiervan is in strijd met de wet en het algemeen belang.
Het inbeslaggenomen geld kan worden teruggegeven aan verdachte, nu niet is komen vast te staan dat dit geld enig verband houdt met strafbare feiten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 4 en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachtezich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
nr. 6: Pistool, Walther PP cal. 7.65 (goednummer 1989480, ms22-2104);
nr. 7: Munitie, Sellier & Bellot 7.65 (goednummer 1989496, ms22-3002);
nr. 22: Imitatiewapen (goednummer 1989681, ms22-2001);
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp:
nr. 1: Nederlands geld, € 445,- (goednummer 1989422, ibg 13-10-11),
aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F.J. Aalderink, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en
mr. F.A.G.M. Vluggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade (in een pand, gelegen [adres 14]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 21.560 gram hasjiesj, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj en/of ongeveer 14.244 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en), als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet van een materiaal bevattende hasjiesj en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2.
hij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van een voorwerp, te weten geld (in totaal 25.445,- Euro), de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd geld ten bedrage van 25.445,- Euro is/was, terwijl hij, verdachte, wist dat voornoemd geld - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011, in de gemeente Kerkrade, althans in Nederland tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een voorwerp, te weten geld ten bedrage van 25.445,- Euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een voorwerp, te weten geld ten bedrage van 25.445,- Euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij, verdachte, op of omstreeks 13 oktober 2011 in de gemeente Kerkrade, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool (Walther PP, Cal. 7.65mm), en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 82 patronen (S&B 7.65), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of te Merkelbeek, in elk geval in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) in de uitoefening van een beroep of
bedrijf opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep en/of hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
5.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s), toen aldaar meermalen (telkens) een voorwerp, te weten geld,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, althans (telkens) van een voorwerp, te weten geld, gebruik gemaakt, terwijl hij, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen, althans eenmaal (telkens) van een voorwerp, te weten geld, (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte, (telkens) wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, meermalen, althans eenmaal (telkens) een voorwerp, te weten geld, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans (telkens) van geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
6.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 13 oktober 2011, in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Landgraaf en/of in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, van welke organisatie onder meer deel uitmaakten [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 9], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vierde en/of vijfde lid, namelijk het meermalen, althans eenmaal (telkens) buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf (telkens) opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een hoeveelheid/hoeveelheden van (telkens) meer dan 30 gram hennep en/of
hasjiesj, als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
7.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 oktober 2011, in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Heerlen en/of in de gemeente Landgraaf en/of te Merkelbeek, in elk geval in de gemeente Onderbanken, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hasjiesj en/of (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Zuid opgemaakte proces-verbaal, met proces-verbaalnummer 2011118898, d.d. 27 februari 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5522.
3.Het geschrift, te weten een kavellijst, als bijlage opgenomen bij het proces-verbaal van doorzoeking [adres 14] d.d. 13 oktober 2011, pagina 5524.
4.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014 afgelegd.
5.Het geschrift, te weten een tussenrapport van de Deelstaatrecherche Saarbrücken, d.d. 27 juni 2011, pagina 6588.
6.Het geschrift, te weten het Toxicologisch onderzoek van in beslag genomen verdovende middelen, d.d.25 juli 2011, pagina 6476 en het geschrift, te weten het Rapport van bevindingen, d.d. 20 september 2011, pagina 6478.
7.Het geschrift, te weten het verhoor van [betrokkene 8], d.d. 28 november 2011, pagina 6485.
8.Het geschrift, te weten de samenvatting van de met de hand geschreven verklaringen van [betrokkene 8], d.d. 29 december 2011, pagina 6506 en 6507.
9.Proces-verbaal van getuigenverhoor [betrokkene 8] bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2014.
10.Het geschrift, te weten het verhoor van [betrokkene 9], d.d. 10 november 2011, pagina 6518 en 6521.
11.Proces-verbaal van getuigenverhoor [betrokkene 10] bij de rechter-commissaris d.d. 20 januari 2014.
12.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 17 maart 2014 afgelegd.