ECLI:NL:RBLIM:2014:3173

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
03/107522-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldverklaring ongewenst verklaarde vreemdeling zonder oplegging van straf

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard. De verdachte, geboren in Armenië, was op 15 augustus 2012 in Gronsveld aangehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 februari 2008 ongewenst was verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat er geen beschikking tot ongewenstverklaring in het dossier aanwezig was. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de beschikking tot ongewenstverklaring ontbrak. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit, namelijk het verblijven in Nederland als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft geen straf of maatregel opgelegd, omdat de Terugkeerrichtlijn van toepassing was en de stappen van de terugkeerprocedure niet waren doorlopen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet alles in het werk heeft gesteld om Nederland te verlaten en dat hij niet buiten zijn schuld geen reisdocumenten heeft kunnen verkrijgen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen 9a en 197 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/107522-13
Datum uitspraak : 1 april 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Raadsman is mr. R.C. van de Berg, advocaat te Waalwijk.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 18 maart 2014.
De rechtbank heeft op 18 maart 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 15 augustus 2012 te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
4.
De beoordeling van het bewijs [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat zich in het procesdossier geen beschikking tot ongewenstverklaring en een sfeerproces-verbaal bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat de beschikking tot ongewenstverklaring zich niet in het dossier bevindt. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging omdat hij zich in een overmachtsituatie bevond daar hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren op 3 september 2012 [2] :
Op woensdag 15 augustus 2012, omstreeks 16.05 uur, zagen wij een personenauto van het merk Opel, voorzien van de Nederlandse kentekenplaten [XX-XX-XX], rijden over de Rijksweg A2. Ik, [verbalisant 1], heb aan de bestuurder een teken tot volgen gegeven. De bestuurder volgde ons tot de controleplaats Gronsveld en bracht zijn voertuig daar tot stilstand. Ik, [verbalisant 1], heb de passagier op de achterbank van het voertuig staande gehouden ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. De staandegehouden persoon gaf aan dat hij geen document had. Ik vroeg de staande gehouden persoon naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De staande gehouden persoon gaf op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], nationaliteit Armeense. Bij controle bleek mij, [verbalisant 1], dat [verdachte] als onrechtmatig gesignaleerd stond in het Vreemdelingen Basis Systeem.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren op 9 september 2012 [3] :
Op woensdag 22 augustus 2012 te 16:18 uur werd de beschikking ongewenstverklaring en de akte van uitreiking opgevraagd bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst. Hieruit bleek dat de verdachte sinds 14 februari 2008 ongewenst vreemdeling is. De beschikking is op 29 februari 2008 te 12:09 uur aan verdachte uitgereikt.
De verdachte heeft op 15 augustus 2012 verklaard [4] :
Ik weet dat ik ongewenst vreemdeling ben verklaard. Een beschikking waarin stond dat ik voor Nederland ongewenst ben verklaard en dus niet meer in Nederland mag komen heb ik ontvangen.
Een geschrift met het opschrift “Uitreikingsblad” van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Hoofddorp houdt onder meer in [5] :
Uitreikingsblad, behorende bij de beschikking van 14 februari 2008 strekkende tot ongewenstverklaring van een vreemdeling.
Betreft: [verdachte], geboren op [geboortedatum].
Deze beschikking is op 29 februari 2008 door P.A. Zeldenrust te Sliedrecht in persoon uitgereikt, waarbij de strekking van het besluit met de hulp van een tolk in een voor betrokkene begrijpelijke taal is meegedeeld.
De beschikking is voorzien van een handtekening van de betrokkene.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2013 houdt onder meer in [6] :
dat verdachte bij besluit van 14 februari 2008 ongewenst is verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000.
De beschikking van de Staatssecretaris van Justitie met betrekking tot de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in de zin van de Vreemdelingenwet ten behoeve van [verdachte], geboren op [geboortedatum], houdt onder meer in [7] :
Bij beschikking is betrokkene ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet. Betrokkene dient Nederland zelfstandig en uit eigen beweging onmiddellijk – binnen 24 uur – te verlaten.
Overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat de beschikking tot ongewenstverklaring zich niet in het dossier bevindt.
De rechtbank verwerpt het verweer. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 februari 2008 ongewenst is verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte onderdaan is van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn), nu hij niet onder de in dat artikel genoemde uitzonderingen kan worden gebracht. Verder staat vast dat verdachte illegaal in Nederland verbleef op het moment dat hij werd aangehouden.
Gelet op de definitie van het terugkeerbesluit in artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn heeft de ongewenstverklaring te gelden als een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Uit de dezelfde dag afgegeven beschikking met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning blijkt dat verdachte Nederland onmiddellijk en wel binnen 24 uur dient te verlaten. De rechtbank leidt hieruit af dat aan verdachte ook in de beschikking tot ongewenstverklaring geen vrijwillig vertrek is toegekend. De ongewenstverklaring heeft dan ook te gelden als een inreisverbod in de zin van artikel 3, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn.
Nederland heeft de Terugkeerrichtlijn geïmplementeerd met de Wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en het Besluit van 22 december 2011, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000. Genoemde Wet en Besluit zijn op 31 december 2011 in werking getreden.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte op 8 december 2006 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Nadien, op 31 december 2011, is artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 in werking getreden. Volgens dit artikel, waarin het inreisverbod als nieuw rechtsfenomeen is geïntroduceerd, meer in het bijzonder lid 3, bedraagt de duur van het inreisverbod in dat geval ten hoogste vijf jaren. Nu het besluit tot ongewenstverklaring daaromtrent niets zegt zal de rechtbank de termijn van vijf jaren als uitgangspunt nemen.
Blijkens artikel 66a, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3930, moet de duur van het inreisverbod worden berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
Uit de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet afleiden of en zo ja wanneer verdachte Nederland heeft verlaten. Uit het verslag van de hoorzitting van de Ambtelijke Commissie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst te ’s-Hertogenbosch, gehouden op 31 augustus 2011, kan blijken dat verdachte destijds al (bijna) 13 jaar in Nederland verbleef. Aldus is niet aannemelijk geworden dat verdachte in de periode vanaf de ongewenstverklaring tot de in de tenlastelegging genoemde datum vijf jaar buiten Nederland heeft verbleven.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het inreisverbod, en daarmee de ongewenstverklaring, op 15 augustus 2012 nog van kracht was.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 15 augustus 2012 te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat als gevolg van het ontbreken van onder meer een sfeerproces-verbaal niet kan worden beoordeeld of van de zijde van de autoriteiten is voldaan aan de in de Terugkeerrichtlijn vastgesteld terugkeerprocedure.
De rechtbank constateert dat de Hoge Raad, indien niet blijkt dat de feitenrechter zich ervan heeft vergewist dat de stappen van de terugkeerprocedure zijn doorlopen, de uitspraak uitsluitend vernietigt voor wat betreft de strafoplegging. Bovendien is ook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU af te leiden dat de feitelijke toepassing van de Terugkeerrichtlijn zich vooral beperkt tot de straftoemeting. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank dan ook van oordeel dat het ontbreken van de door de officier aangehaalde stukken niet kan leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging, doch dient te worden betrokken bij de beoordeling van de op te leggen straf of maatregel.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte een beroep op overmacht toekomt, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte kan buiten zijn schuld Nederland niet verlaten. Vanwege zijn etnisch Koerdische achtergrond is hij niet welkom in Armenië of Azerbeidzjan. Beide landen stellen dat hij de nationaliteit van deze beide landen niet bezit dan wel dat dit niet kan worden vastgesteld. Verdachte behoort de facto als stateloos te worden beschouwd. Verdachte heeft volgens de raadsman altijd meegewerkt aan terugkeer naar zijn land van herkomst. Hij heeft nimmer zelf over enig reisdocument beschikt. Verdachte kan buiten zijn schuld Nederland niet verlaten en bevindt zich dus in een overmachtsituatie.
Ook vanwege zijn psychische omstandigheden bevindt verdachte zich in een overmachtsituatie. Gelet op zijn kwetsbaarheid was hij niet in staat om alleen te reizen. Ook om deze reden is er sprake van een overmachtsituatie, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt als volgt.
Art. 61 Vreemdelingenwet 2000 verplicht de vreemdeling die niet rechtmatig verblijf heeft, Nederland uit eigen beweging te verlaten. Gelet op de parlementaire geschiedenis betekent dit tevens dat de vreemdeling die tot ongewenst vreemdeling is verklaard de rechtsplicht heeft het land te verlaten. Van die verplichting is slechts uitgezonderd:
- de vreemdeling van wie aannemelijk is geworden dat hij buiten zijn schuld niet in het bezit kan komen van reisdocumenten;
- de vreemdeling van wie is gebleken dat hij zich redelijkerwijs bezien voldoende inspanningen heeft getroost om te voldoen aan zijn plicht het land te verlaten, doch daarin - al dan niet met ondersteuning van de Nederlandse overheid - niet is geslaagd. Daarbij dient ook betrokken te worden of van deze inspanningen redelijkerwijs bezien enig resultaat was te verwachten.
Bij de beoordeling of voormelde uitzonderingssituatie zich voordoet, dienen naar het oordeel van de rechtbank onder meer de volgende aspecten te worden betrokken:
a. Het enkele feit dat het de Nederlandse overheid niet gelukt is de verdachte uit te zetten, maakt op zichzelf nog niet dat voormelde uitzonderingsituatie aanwezig moet worden geacht. Het is immers de verdachte zelf die primair de rechtsplicht tot vertrek uit Nederland heeft.
In dit licht kan worden verlangd dat de verdachte al hetgeen in zijn macht ligt verricht, zoals het inroepen van de hulp van familie en/of de International Organisation for Migration (verder: IOM) om uit eigen beweging uit te reizen.
b. De verdachte zal niet alleen dienen te stellen maar waar dit redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd ook zoveel mogelijk feitelijk en met bewijsstukken dienen te onderbouwen dat hij getracht heeft een einde aan zijn strafbare verblijf te maken door alle medewerking te verlenen aan de Nederlandse autoriteiten, de autoriteiten van het land van herkomst en eventuele andere autoriteiten om hem de benodigde documenten te verschaffen, alsook dat hij ook zelf niet bij voorbaat inadequaat te achten pogingen tot vertrek heeft ondernomen.
De primaire verantwoordelijkheid voor verkrijging van in- en uitreisdocumenten, dan wel voor bewijsstukken inzake zijn identiteit, geboorteplaats- en land, en nationaliteit ligt bij de verdachte. In dat kader wordt - zoals hierboven overwogen - van de verdachte onder meer verwacht dat hij alle wegen bewandelt, inclusief het inschakelen van de IOM en/of familie in het herkomstland en/of het Rode Kruis, om dergelijke documenten te verkrijgen. De verdachte zal dergelijke pogingen ook zoveel mogelijk dienen te documenteren. Het voorgaande geldt te meer, indien er gerede twijfel kan bestaan omtrent zijn identiteit en nationaliteit.
Van de verdachte kan de volledige medewerking aan presentaties bij ambassades, taaltesten, gegevensverstrekking en dergelijke worden verlangd.
Niet vereist is dat de verdachte min of meer langdurig in een ander land kan verblijven, of dat hij naar zijn eigen land kan terugkeren. Voldoende is dat niet onaannemelijk is, dat hij tot enig land (legale) toegang zal kunnen krijgen ongeacht de duur daarvan.
Bij de beoordeling of zich voormelde uitzonderingssituatie voordoet zal tevens dienen te worden betrokken of, en zo ja in hoeverre, zich in het strafdossier informatie van de zijde van de Nederlandse overheid of anderszins bevindt, dan wel uit het onderzoek ter terechtzitting informatie naar voren is gekomen omtrent de inspanningen van de verdachte om Nederland te verlaten en/of omtrent de opstelling van de autoriteiten van het land waarvan de verdachte stelt de nationaliteit te hebben (of waaruit hij zegt afkomstig te zijn) bij de facilitering van het vertrek van de verdachte, zowel in het individuele geval, als meer in algemene zin.
De rechtbank is van oordeel dat niet is aannemelijk is geworden dat de verdachte alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kon worden om te voldoen aan zijn verplichting uit eigen beweging Nederland te verlaten. Voorts is gelet op het hiervoor overwogene evenmin aannemelijk geworden dat hij buiten zijn schuld geen reisdocumenten heeft kunnen verkrijgen. De enkele stelling dat verdachte alles in het werk heeft gesteld zonder aan te tonen welke inspanningen verdachte heeft gedaan om Nederland te verlaten, is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in verband met haar vordering tot ontslag van rechtsvervolging geen straf of maatregel gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het El Didri-arrest en het Achughbabian-arrest van het Hof van Justitie van de EU kan de Terugkeerrichtlijn onder omstandigheden in de weg staan aan de oplegging van gevangenisstraf. In dat geval zijn de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn voor verdachte gunstiger dan de toepasselijke bepalingen van nationaal recht. De rechtbank is van oordeel dat aan de bepalingen van de Terugkeerrichtlijn dient te worden getoetst.
De Terugkeerrichtlijn staat niet in de weg aan het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op grond van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht aan een tot ongewenst vreemdeling verklaarde onderdaan van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van de richtlijn op wie de bij die richtlijn voorziene terugkeerprocedure is toegepast en die, zonder geldige reden om niet terug te keren, illegaal in Nederland verblijft. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan een dergelijke onderdaan van een derde land is wel strijdig met de richtlijn indien de stappen van de in de richtlijn vastgelegde terugkeerprocedure nog niet zijn doorlopen, omdat met een dergelijke straf een spoedige terugkeer wordt gefrustreerd.
Uit de Terugkeerrichtlijn volgt dat de Nederlandse overheid een inspanningsverplichting heeft om verdachte, op wie de Terugkeerrichtlijn van toepassing is, via het toepassen van een terugkeerprocedure terug te laten keren naar zijn land van herkomst of – kort gezegd – naar een ander derde land
In het dossier bevindt zich noch een sfeerproces-verbaal noch andere informatie waaruit blijkt welke inspanningen van de zijde van de Nederlandse autoriteiten zijn verricht. Op grond hiervan kan de rechtbank niet beoordelen of in casu aan de voorwaarden zoals door het Hof van Justitie van de EU uiteengezet, is voldaan. Onder deze omstandigheid staat de Terugkeerrichtlijn er naar het oordeel van de rechtbank aan in de weg dat aan de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht een gevangenisstraf wordt opgelegd.
De rechtbank acht het daarom raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9a en 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, mr. J.H. Klifman en mr. P.M.S. Dijks, rechters, van wie mr. J.H. Klifman voorzitter, in tegenwoordigheid van P.J.T. Frijns, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 april 2014.
Mr. J.H. Klifman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 03/107522-13
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 1 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te *** Postcode_woonplaats ***, *** Adres_huisnr. ***,
thans gedetineerd in de / het *** Detentieinstantie *** te
*** Vest.plaats detentieinstantie ***.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 18 maart 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe Mr. R.C. van de Berg, advocaat te Waalwijk.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, District Zuid, opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL27YL/12-004603 d.d. 9 september 2012 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal nr. PL27YL/12-059102 d.d. 3 september 2012, pagina’s 016 tot en met 019.
3.Proces-verbaal nr. PL27YL/12-004603 d.d. 9 september 2012, pagina’s 004 tot en met 006.
4.Proces-verbaal nr. PL27YL/12-059102 d.d. 15 augustus 2012, pagina’s 020 en 021.
5.Geschrift van het Ministerie van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), pagina 022.
6.Uitspraak Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, Bestuursrecht, zaaknummer AWB11/40418, d.d. 7 juni 2013.
7.Beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, Kenmerk Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): 9908-09-2135, V-nummer: 200.703.5290.