4.3Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren op 3 september 2012:
Op woensdag 15 augustus 2012, omstreeks 16.05 uur, zagen wij een personenauto van het merk Opel, voorzien van de Nederlandse kentekenplaten [XX-XX-XX], rijden over de Rijksweg A2. Ik, [verbalisant 1], heb aan de bestuurder een teken tot volgen gegeven. De bestuurder volgde ons tot de controleplaats Gronsveld en bracht zijn voertuig daar tot stilstand. Ik, [verbalisant 1], heb de passagier op de achterbank van het voertuig staande gehouden ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. De staandegehouden persoon gaf aan dat hij geen document had. Ik vroeg de staande gehouden persoon naar zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De staande gehouden persoon gaf op te zijn: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], nationaliteit Armeense. Bij controle bleek mij, [verbalisant 1], dat [verdachte] als onrechtmatig gesignaleerd stond in het Vreemdelingen Basis Systeem.
De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren op 9 september 2012:
Op woensdag 22 augustus 2012 te 16:18 uur werd de beschikking ongewenstverklaring en de akte van uitreiking opgevraagd bij de Immigratie- en Naturalisatie Dienst. Hieruit bleek dat de verdachte sinds 14 februari 2008 ongewenst vreemdeling is. De beschikking is op 29 februari 2008 te 12:09 uur aan verdachte uitgereikt.
De verdachte heeft op 15 augustus 2012 verklaard:
Ik weet dat ik ongewenst vreemdeling ben verklaard. Een beschikking waarin stond dat ik voor Nederland ongewenst ben verklaard en dus niet meer in Nederland mag komen heb ik ontvangen.
Een geschrift met het opschrift “Uitreikingsblad” van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Hoofddorp houdt onder meer in:
Uitreikingsblad, behorende bij de beschikking van 14 februari 2008 strekkende tot ongewenstverklaring van een vreemdeling.
Betreft: [verdachte], geboren op [geboortedatum].
Deze beschikking is op 29 februari 2008 door P.A. Zeldenrust te Sliedrecht in persoon uitgereikt, waarbij de strekking van het besluit met de hulp van een tolk in een voor betrokkene begrijpelijke taal is meegedeeld.
De beschikking is voorzien van een handtekening van de betrokkene.
De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 juni 2013 houdt onder meer in:
dat verdachte bij besluit van 14 februari 2008 ongewenst is verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000.
De beschikking van de Staatssecretaris van Justitie met betrekking tot de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in de zin van de Vreemdelingenwet ten behoeve van [verdachte], geboren op [geboortedatum], houdt onder meer in:
Bij beschikking is betrokkene ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet. Betrokkene dient Nederland zelfstandig en uit eigen beweging onmiddellijk – binnen 24 uur – te verlaten.
Overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde omdat de beschikking tot ongewenstverklaring zich niet in het dossier bevindt.
De rechtbank verwerpt het verweer. Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 14 februari 2008 ongewenst is verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte onderdaan is van een derde land in de zin van artikel 3, eerste lid, van Richtlijn 2008/115/EG (hierna: de Terugkeerrichtlijn), nu hij niet onder de in dat artikel genoemde uitzonderingen kan worden gebracht. Verder staat vast dat verdachte illegaal in Nederland verbleef op het moment dat hij werd aangehouden.
Gelet op de definitie van het terugkeerbesluit in artikel 3, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn heeft de ongewenstverklaring te gelden als een terugkeerbesluit in de zin van de Terugkeerrichtlijn. Uit de dezelfde dag afgegeven beschikking met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning blijkt dat verdachte Nederland onmiddellijk en wel binnen 24 uur dient te verlaten. De rechtbank leidt hieruit af dat aan verdachte ook in de beschikking tot ongewenstverklaring geen vrijwillig vertrek is toegekend. De ongewenstverklaring heeft dan ook te gelden als een inreisverbod in de zin van artikel 3, zesde lid van de Terugkeerrichtlijn.
Nederland heeft de Terugkeerrichtlijn geïmplementeerd met de Wet van 15 december 2011 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en het Besluit van 22 december 2011, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000. Genoemde Wet en Besluit zijn op 31 december 2011 in werking getreden.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte op 8 december 2006 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Nadien, op 31 december 2011, is artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 in werking getreden. Volgens dit artikel, waarin het inreisverbod als nieuw rechtsfenomeen is geïntroduceerd, meer in het bijzonder lid 3, bedraagt de duur van het inreisverbod in dat geval ten hoogste vijf jaren. Nu het besluit tot ongewenstverklaring daaromtrent niets zegt zal de rechtbank de termijn van vijf jaren als uitgangspunt nemen.
Blijkens artikel 66a, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3930, moet de duur van het inreisverbod worden berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Uit de inhoud van het dossier kan de rechtbank niet afleiden of en zo ja wanneer verdachte Nederland heeft verlaten. Uit het verslag van de hoorzitting van de Ambtelijke Commissie van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst te ’s-Hertogenbosch, gehouden op 31 augustus 2011, kan blijken dat verdachte destijds al (bijna) 13 jaar in Nederland verbleef. Aldus is niet aannemelijk geworden dat verdachte in de periode vanaf de ongewenstverklaring tot de in de tenlastelegging genoemde datum vijf jaar buiten Nederland heeft verbleven.
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het inreisverbod, en daarmee de ongewenstverklaring, op 15 augustus 2012 nog van kracht was.