ECLI:NL:RBLIM:2014:3056

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
04/850299-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met een mes in Herkenbosch

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 31 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte heeft op 5 oktober 2012 in Herkenbosch het slachtoffer met een mes in het bovenbeen gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijgesproken werd van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft willen veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat het steken met een mes in het bovenbeen niet voldoende bewijs opleverde voor de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer, mede omdat er geen bewijs was dat de steekwond een arteriële bloeding had veroorzaakt.

De rechtbank heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het steken met een mes in het bovenbeen van het slachtoffer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 92 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële en immateriële schade, in totaal € 808,30, en heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor deze schade.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen, omdat de reactie van de verdachte niet in verhouding stond tot de aanranding die hij ervoer. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld door een psycholoog. De uitspraak benadrukt de ernst van de poging tot zware mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer, zowel lichamelijk als psychisch.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 04/850299-12
Datum uitspraak : 31 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 maart 2014.
De rechtbank heeft op die terechtzitting de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, gehoord.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden door hem met een mes dan wel met een scherp voorwerp in het (boven)been te steken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de spiermassa van het been) heeft toegebracht door hem met een mes dan wel met een scherp voorwerp in het (boven)been te steken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes dan wel met een scherp voorwerp in het (boven)been te steken.

3.De voorvragen

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op basis van schending van het vertrouwensbeginsel. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het openbaar ministerie op 10 oktober 2012 een brief naar verdachte heeft gestuurd waarin hem werd meegedeeld dat de strafzaak met parketnummer 04/208584-12 is geseponeerd. Hoewel dit parketnummer een ander parketnummer betreft dan het parketnummer in onderhavige zaak, blijkt uit de omschrijving van de zaak dat het materieel om dezelfde zaak gaat.
Op grond van die mededeling mocht verdachte er volgens de raadsman op vertrouwen dat zijn strafzaak niet verder zou worden vervolgd. De brief van 18 oktober 2012 van het openbaar ministerie, waarin wordt medegedeeld dat voornoemde zaak per abuis onder twee parketnummers is ingeschreven, dat het juiste parketnummer 04/850299-12 betreft en dat eventuele correspondentie dat onder het andere parketnummer is verstuurd als niet verzonden moet worden beschouwd, maakt dat volgens de raadsman niet anders.
Toetsing
De rechtbank overweegt met betrekking tot het gevoerde verweer het volgende.
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan slechts volgen, indien sprake is van ernstige inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder het vertrouwensbeginsel, dan wel andere grondrechten, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken, derhalve verwerpt zij het verweer van de raadsman. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat verdachte op 10 oktober 2012 een brief van het openbaar ministerie heeft ontvangen waarin hem wordt medegedeeld dat de zaak is geseponeerd, in de omstandigheden van dit geval onvoldoende is om aan te nemen dat er sprake was van een toezegging over het niet vervolgen van verdachte. In het bijzonder overweegt de rechtbank hiertoe dat verdachte twee dagen voor datering van deze brief, op 8 oktober 2012, was voorgeleid voor de rechter-commissaris en door deze in bewaring was gesteld ter zake de verdenking in onderhavige zaak. Bovendien heeft de officier van justitie diezelfde dag een vordering tot gevangenhouding ingediend ter zake van het feit waarvoor de bewaring was verleend. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte niet het gerechtvaardigd vertrouwen zijn ontstaan dat hij niet verder zou worden vervolgd.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt dan ook verworpen.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] heeft gehad door hem met een mes in het bovenbeen te steken. Uit de letselbeschrijving blijkt immers dat een steekwond op die plek een zeer forse arteriële (slagaderlijke) bloeding kan veroorzaken die tot het overlijden van [slachtoffer] kan leiden. Hiertoe heeft de officier van justitie verwezen naar de aangifte van [slachtoffer], het proces-verbaal van bevindingen waarin het uitlezen van de door [getuige] van het voorval gemaakte camerabeelden is gerelateerd en de letselbeschrijving.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bepleit. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat het voorwaardelijk opzet op het overlijden van [slachtoffer] niet uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen - het steken met een mes in het bovenbeen - kan worden afgeleid. Enerzijds omdat verdachte slechts eenmaal met het mes in het bovenbeen van [slachtoffer] heeft gestoken, anderzijds nu uit de geneeskundige verklaring niet blijkt dat het steken met het mes een arteriële bloeding heeft veroorzaakt.
Ook de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan volgens de raadsman niet bewezen worden verklaard, omdat het letsel dat [slachtoffer] ten gevolge van verdachtes handelen heeft opgelopen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer] deed op 5 oktober 2012 aangifte van zware mishandeling. Hij verklaarde dat hij op 5 oktober 2012 samen met zijn dochter [getuige] op de [adres 2], in de gemeente Roerdalen, met de honden aan het wandelen was. Op een gegeven moment kwamen zij verdachte, de ex-vriend van zijn dochter, tegen. Deze was ook met zijn hond aan het wandelen. Toen [slachtoffer] verdachte zag, riep hij naar verdachte dat deze zijn hond moest vasthouden, omdat verdachtes hond hem al een keer had aangevallen. Hij zag en voelde op een gegeven moment dat de hond van verdachte hem in zijn been beet, waarna hij deze hond met zijn wandelstok sloeg. Daarna zag [slachtoffer] verdachte op zich afkomen en zag en voelde hij dat verdachte met zijn survivalmes in zijn rechterdijbeen stak, waarna hij bloedde. [slachtoffer] is vervolgens naar huis gelopen; daar zag hij dat hij een gapende wond in zijn bovenbeen had en dat die wond flink bloedde. [2]
Naar aanleiding van de melding dat een man op het adres [adres 3] zou zijn neergestoken, gingen de verbalisanten ter plekke. Onderweg daarheen hoorden zij dat de man zou zijn neergestoken door een buurman, [verdachte] genaamd, die op het adres [adres 1] zou wonen. Nadat de verbalisanten bij die woning “politie” riepen, zagen zij dat een man in de openstaande deur van de woning verscheen. De haren van deze man waren nog nat en hij had wit schuim in zijn haren, waardoor de verbalisanten het vermoeden hadden dat de man net onder de douche vandaan kwam. Nadat deze man zei dat hij [verdachte] was genaamd, werd hij aangehouden. Rechts naast de deur van de woning van verdachte zagen de verbalisanten een zwart survivalmes met een zwart koordje aan de kapstok hangen. Toen verbalisant [verbalisant] aan verdachte vroeg waar het mes was waarmee hij zojuist zijn buurman had gestoken, antwoordde verdachte dat dit mes aan de kapstok hing en wees hij in de richting van de kapstok waaraan de verbalisanten het survivalmes zagen hangen. [3]
J. van Gastel, forensisch arts, bezocht [slachtoffer] op 5 oktober 2012 in het ziekenhuis. Hij zag dat [slachtoffer] aan de voorzijde van zijn rechterbovenbeen, op de denkbeeldige middenlijn en halverwege de heup en de knie in de lengterichting een forse, 4-5 cm lange wijd openstaande wond had met gladde wondranden. Volgens Van Gastel leek de wond op een steek-/snijwond die was toegebracht met een scherp stekend voorwerp. De zichtbare diepte van de wond was 2,5 cm over de lengte van de snijwond. De wond bloedde nauwelijks.
Ook kreeg Van Gastel informatie van de ambulancebroeders, deze schatten dat [slachtoffer] circa tot 1,5 liter bloed had verloren. Van Gastel concludeerde dat een steekwond in de spiermassa van het rechterbovenbeen van een omvang als beschreven, heel goed een zeer forse arteriële bloeding veroorzaakt kon hebben. In beginsel kan zo’n bloeding, mits onbehandeld, binnen afzienbare tijd tot een shock, bewusteloosheid en uiteindelijk zelfs de dood leiden. Bij een arteriële bloeding zou het om zwaar lichamelijk letsel en potentieel levensbedreigend letsel gaan. Het liet zich echter niet meer vaststellen of inderdaad sprake was geweest van een arteriële bloeding en hoeveel bloed er nu daadwerkelijk gevloeid was. [4]
Op 12 oktober 2012 bekeek een verbalisant het filmpje dat [getuige], de dochter van [slachtoffer], van het voorval op 5 oktober 2012 had gemaakt. Hij zag dat [slachtoffer] in de richting van verdachte liep en “waag het nou eens om die hond los te laten” riep. Daarbij wees [slachtoffer] met zijn rechterarm naar verdachte. Verdachte had een wit met grijze hond bij zich en [slachtoffer] had een zwarte hond bij zich. De hond van [slachtoffer] was aangelijnd en [slachtoffer] had de riem van de hond in zijn rechterhand vast; met zijn linkerhand hield [slachtoffer] een wandelstok vast.
[slachtoffer] riep opnieuw: “waag het nou eens om die hond los te laten”, waarna verdachte naar [slachtoffer] “vuile” en daarna nogmaals “vuile” riep.
[slachtoffer] nam vervolgens de wandelstok in zijn rechterhand en de hondenriem in zijn linkerhand en liep daarop met de wandelstok naar voren gericht in de richting van verdachte. Daarna is volgens de verbalisant op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer] en verdachte elkaar kruisten en dat de hond van verdachte in de richting van [slachtoffer] rende en tegen hem blafte, waarna [slachtoffer] met zijn wandelstok tegen de hond van verdachte sloeg. Hierdoor brak de wandelstok in twee stukken; één stuk viel vervolgens op de grond. [slachtoffer] bukte zich daarna om het afgebroken stuk van de wandelstok op te rapen. Op de camerabeelden is dan te zien dat verdachte een zwart voorwerp in zijn linkerhand had. Nadat [slachtoffer] het andere stuk van de wandelstok had opgeraapt, zag de verbalisant dat verdachte heel dicht in de buurt van [slachtoffer] stond. Vervolgens zag de verbalisant dat verdachte met zijn linkerhand het zwarte voorwerp in de lucht hield. Daarop duwde [slachtoffer] verdachte weg. [5]
Op de zitting van 17 maart 2014 zijn de camerabeelden (twee maal) afgespeeld. De waarnemingen zoals die hierboven zijn omschreven in het proces-verbaal van bevindingen, komen overeen met hetgeen de rechtbank zelf heeft waargenomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 5 oktober 2012 met zijn hond aan het wandelen was en dat hij zag dat [slachtoffer] en zijn dochter [voornaam getuige] kwamen aanlopen. Hij voelde zich op het moment bedreigd en angstig, omdat hij al eerder een aanvaring van [slachtoffer] had gehad. Verdachte werd nog angstiger op het moment dat hij zag dat [slachtoffer] met zijn wandelstok op hem afkwam, omdat hij dacht dat [slachtoffer] hem met die stok wilde slaan. Hierna zag verdachte dat [slachtoffer] zijn wandelstok op de hond van verdachte kapot sloeg. verdachte weet niet meer wat daarna is gebeurd. Wel weet hij nog dat hij even daarna besefte dat er iets was gebeurd. Hij had zijn survivalmes namelijk opengeklapt in zijn handen en aan dat mes zat een vloeistof die op bloed leek. Verdachte is vervolgens naar huis gegaan, heeft het mes daar afgespoeld en de politie gebeld.
Poging tot doodslag of (poging tot) zware mishandeling?
Op basis van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een survivalmes eenmaal in het bovenbeen heeft gestoken. Vervolgens is de juridische vraag of dat een poging tot doodslag of een (poging tot) zware mishandeling oplevert.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid of hij de bedoeling had om [slachtoffer] te doden.Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Het steken met een mes in het bovenbeen kán volgens de beschikbare medische informatie dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat hangt af van de aard van de steekwond en ook dan pas na afzienbare tijd en indien de wond onbehandeld blijft. De rechtbank acht op basis daarvan het enkele steken met een mes in het bovenbeen niet van dien aard dat het de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept, waarbij zij mede in aanmerking neemt dat niet vast is komen te staan wat de lengte van het mes was waarmee verdachte heeft gestoken en hoe diep verdachte heeft gestoken. Bovendien was een adequate en tijdige reactie op de steekwond, in de vorm van medische hulp, wel te verwachten. Immers de dochter van het slachtoffer was aanwezig bij het incident en het incident vond plaats in de directe nabijheid van de woning van het slachtoffer, waar ook zijn echtgenote was Dat zou mogelijk anders zijn indien verdachte meerdere malen lukraak op het slachtoffer zou hebben ingestoken, waarmee het risico op een slagaderlijke verwonding aanzienlijk groter zou zijn, maar daarvan is niet gebleken De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen overlijden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de subsidiair ten last gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank dat het steken met een mes van iemand in zijn bovenbeen in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers blijkt uit de letselbeschrijving dat een steekwond in de spiermassa van het bovenbeen zeer goed een forse arteriële bloeding kan veroorzaken. Een dergelijke bloeding merkt de rechtbank aan als zwaar lichamelijk letsel gelet op het bloedverlies en de complicaties die daarbij kunnen optreden. In dit geval kan de rechtbank evenwel niet vaststellen dat sprake is geweest van een dergelijke arteriële bloeding en hoeveel bloed het slachtoffer heeft verloren. Met andere woorden: uit de bewijsmiddelen blijkt niet of [slachtoffer] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient dan ook van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling te worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het steken met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de letselbeschrijving immers dat een dergelijke steekwond in de spiermassa van het bovenbeen een zeer forse arteriële bloeding kan veroorzaken. De rechtbank merkt zo’n verwonding aan als zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan - met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] steken - heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van meer subsidiair:
op 5 oktober 2012 te Herkenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes in het bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
Ten aanzien van meer subsidiair:
poging tot zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Door de raadsman is ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. Daartoe wordt gesteld dat [slachtoffer] briesend met zijn wandelstok in de richting van verdachte kwam gelopen en vervolgens de hond van verdachte heeft geslagen. Op dat moment was er volgens de raadsman sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] briesend met zijn wandelstok in zijn richting kwam lopen en vervolgens zijn hond met die wandelstok heeft geslagen. De verklaring van verdachte wordt op dat punt ondersteund door de camerabeelden . Daarop is te zien dat [slachtoffer], nadat verdachte tweemaal “vuile” tegen hem zei, de wandelstok naar voren beweegt en in zijn rechterhand neemt. Daarna houdt [slachtoffer] de wandelstok naar voren gericht en loopt in de richting van verdachte. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer] zijn wandelstok omhoog beweegt en hem naar beneden slaat tegen de hond van [slachtoffer], waardoor deze stok in tweeën breekt. Gelet op de dreigende aanranding in zijn eigen richting en het slaan van zijn hond - waarbij de rechtbank van belang acht dat de dreiging in de richting van verdachte en zijn hond in eerste instantie van [slachtoffer] uit kwam en in aanmerking genomen dat sprake is van een samenloop van twee dreigende situaties - is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Om vervolgens een beroep op noodweer te kunnen honoreren moet vast komen te staan dat de manier waarop de verdachte zich verdedigde, voldoet aan de eisen van subsidiariteit (hetgeen ziet op de keuze van het middel en de wijze waarop het gebruikt is) én proportionaliteit (hetgeen ziet op de juiste verhouding tussen de wijze van verdedigen en het aangerande rechtsgoed). De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte door met het mes in het bovenbeen van [slachtoffer] te steken, niet heeft voldaan aan deze vereisten. Verdachte had zich namelijk betrekkelijk eenvoudig op een andere wijze kunnen verdedigen en bovendien op eenvoudige wijze naar alle kanten kunnen weglopen van [slachtoffer]. Het steken met het mes staat evenmin in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. De rechtbank zal het beroep op noodweer derhalve verwerpen.
In het geval de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, kán er nog sprake zijn van noodweerexces. In dat geval moet die overschrijding het onmiddellijke gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt. De verdediging heeft in dit verband gewezen op het hierna te bespreken psychologisch rapport pro justitia, waarin wordt beschreven dat verdachte onder invloed van de stress waarin hij verkeerde de wandelstok van [slachtoffer] mogelijk voor een ijzeren staaf heeft aangezien en dat wanneer zijn hond wordt geslagen er “iets bij verdachte knapt”, waarna hij [slachtoffer] in zijn bovenbeen steekt. Ook blijkt zowel uit dit rapport als uit de behandeling van de zaak ter terechtzitting dat de hond van verdachte meer dan gemiddeld veel voor hem betekent en dat verdachte bij het zien van een aanval op zijn hond waarschijnlijk in een emotionele gemoedstoestand is geraakt. Deze gemoedstoestand rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte met betrekking tot het steken met een mes een beroep op noodweerexces toekomt. De rechtbank is van oordeel dat het steken met het mes, afgewogen tegen de aard en ernst van de aanranding, een zodanige disproportionele reactie is, dat deze niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het beroep op noodweerexces verwerpt de rechtbank derhalve eveneens. Verdachte is voor dit feit derhalve strafbaar.
Door de psycholoog, M.S.M. Roomans, is omtrent de geestvermogens van verdachte op 4 januari 2013 rapportage uitgebracht. De deskundige concludeert dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO) met afhankelijke, narcistische en antisociale trekken. Verdachte was door de persoonlijkheidsstoornis meer dan de gemiddelde persoon gevoelig voor de afwijzing door [getuige]. Het contact tussen beiden in de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde, heeft daarom tot toenemende stress bij verdachte geleid. Van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens was ook ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit, sprake.
De psycholoog concludeert dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Met de conclusie van dit rapport, te weten dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht ten aanzien van het bewezen verklaarde, kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze over.
De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is
geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een deels voorwaardelijke gevangenisstraf bepleit waarbij de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer]. Hij heeft [slachtoffer] met een mes in het bovenbeen gestoken, waardoor deze een verwonding aan zijn been heeft opgelopen. [slachtoffer] heeft veel pijn gehad aan deze wonden en hij werd belemmerd in het bewegen van zijn been: elke beweging deed pijn vanwege een trekkend gevoel van de wond. Ook had [slachtoffer] iets minder gevoel in zijn voet en heeft hij tot op de dag van vandaag nog steeds af en toe last van zijn been. Naast lichamelijk gevolgen heeft het feit, zoals uit het schade-onderbouwingsformulier blijkt, ook psychische gevolgen voor [slachtoffer] gehad. Hij heeft na het voorval nachten wakker gelegen en is ’s nachts erg alert als hij onverwachte geluiden hoort. Ook kampt [slachtoffer] met een gevoel van machteloosheid: hij heeft het gevoel dat hij geen controle heeft over de situatie.
Poging tot zware mishandeling is een ernstig strafbaar feit, nu dit een feit betreft dat de lichamelijke integriteit schendt. Door de forensisch arts is vastgesteld dat het handelen van verdachte - het met een mes in het bovenbeen steken heel goed een zeer forse arteriële (slagaderlijke) bloeding, kon veroorzaken. In het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is een oriëntatiepunt vastgesteld voor het bestraffen van zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen, middelzwaar lichamelijk letsel is toegebracht, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van het hem betreffende strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een gewelddadig feit. De rechtbank zal daar dan ook ten voordele van verdachte rekening mee houden.
Dat alles zou betekenen dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is, ook als rekening wordt gehouden met het feit dat het hier niet om een voltooide, maar om een poging tot zware mishandeling gaat.
De rechtbank heeft evenwel ook acht geslagen op het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt. Uit dat advies blijkt dat verdachte momenteel geen daginvulling heeft, behoudens het bijhouden van een website over narcisme en het wandelen met zijn hond, nu hij zijn werk als vrijwilliger in het ziekenhuis na het bewezenverklaarde feit niet meer mag uitvoeren. Voorts blijkt uit dat advies dat verdachte absoluut niet is gemotiveerd tot deelname aan welke begeleiding of behandeling dan ook, omdat hij van mening is dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld. Reclasseringstoezicht is, gelet daarop, niet geïndiceerd. De reclassering adviseert dan ook een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met de conclusie van de psycholoog dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor het bewezenverklaarde.
Ook heeft de rechtbank bij de straftoemeting gelet op het feit dat verdachte 28 dagen in voorarrest heeft doorgebracht.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank het passend dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen waarvan 92 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis aan verdachte opleggen. Met de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een contactverbod met vader en dochter [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde aan de opgelegde voorwaardelijk straf - nog los van de praktische problemen die dat met zich meebrengt, nu verdachte en vader [slachtoffer] buren zijn op hetzelfde park - niet geboden.

8.De benadeelde partij

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], wonende aan [adres 3], vordert een schadevergoeding van € 539,63 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade.
De vordering is als volgt opgebouwd:
Materiële schade:
  • broek € 99,83
  • jas € 147,00
  • laarzen € 19,50
  • wandelstok € 15,00
  • kosten eigen risico € 206,88
  • reiskosten € 46,42
  • telefoonkosten
Totale materiële schade € 539,63
Immateriële schade
€ 1.000,00
Totaal € 1.539,63
8.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade - met uitzondering van de post “wandelstok” - het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde en acht verdachte ook aansprakelijk voor die schade. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam onderbouwd. Met betrekking tot de posten “broek”, “jas” en “laarzen” overweegt de rechtbank dat de omvang van de schade aan die kleding niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, nu de aankoopbonnen door de benadeelde partij niet konden worden overgelegd. De rechtbank zal daarom ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de schade aan voornoemde posten begroten op € 200,00 en dat bedrag toekennen als vergoeding voor die schade. Zij zal de vordering van de benadeelde partij voor het onder deze posten meer gevorderde afwijzen.
Ten aanzien van de post “wandelstok” overweegt de rechtbank dat de schade die aan de wandelstok is toegebracht een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend, nu [slachtoffer] bij het slaan van de hond van verdachte met die stok, deze zelf kapot heeft gemaakt. Artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de schade in dat geval voor rekening van de benadeelde partij komt. De rechtbank zal het verzoek om die schade te vergoeden dan ook afwijzen.
In totaal zal de rechtbank dus een bedrag van (€ 200,00 ter zake van de posten “broek”, “jas” en “laarzen”+ € 206,88 voor de post “kosten eigen risico” + € 46,42 voor de post “reiskosten” + € 5,00 voor de post “telefoonkosten” =) € 458,30 als vergoeding voor materiële schade toekennen. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding dat het recht daarop slechts bestaat voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) somt limitatief op in welke gevallen vergoeding van immateriële schade mogelijk is.
Gelet op het bovenstaande en de feiten en omstandigheden zoals die uit het strafdossier naar voren komen, is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden als gevolg van de poging tot zware mishandeling door verdachte. In beginsel zou de rechtbank het bedrag van die schade begroten op € 500,00. In dit geval is de rechtbank echter van oordeel dat de immateriële schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan [slachtoffer] kan worden toegerekend, nu deze in eerste instantie dreigend met zijn wandelstok op verdachte af kwam lopen en de hond van verdachte met zijn wandelstok heeft geslagen. De rechtbank zal de immateriële schade dan ook maar deels toewijzen tot het bedrag van € 350,00. Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot de dag der algehele voldoening. Ten aanzien van de overige gevorderde vergoeding voor immateriële schade wijst de rechtbank de vordering van de benadeelde partij af.
Nu verdachte ter zake van het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld en hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit strafbare feit is toegebracht, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal verdachte eveneens in de proceskosten van de benadeelde partij veroordelen, tot op heden begroot op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Straffen
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte voor het einde van een
  • stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
  • veroordeelt verdachte tot
  • beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot het bedrag van € 458,30 ter zake van materiële schade en € 350,00 ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen behoorlijk bewijs van betaling te betalen aan de benadeelde partij;
  • bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de vordering van voornoemde benadeelde partij af ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor zover deze meer beloopt dat € 458,30 en de gevorderde immateriële schade voor zover deze meer beloopt dan € 350,00;
  • legt aan de verdachte de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voornoemd, aan de Staat te betalen een bedrag van in totaal € 808,30 als vergoeding van materiële en immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
  • bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. R. Robroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2014.
Buiten staat:
mr. Robroek is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 oktober 2012 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp, in het (boven)been te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans indien terzake het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 5 oktober 2012 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een steekwond in de spiermassa van het been), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een mes, althans een scherp voorwerp, in het (boven)been te steken;
althans indien terzake al het vorenstaande onder 1 geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 05 oktober 2012 te Herkenbosch, in elk geval in de gemeente Roerdalen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp voorwerp, in het (boven)been heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 04/850299-12
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 31 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres 1].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman is mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg-Noord opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL233R 2012109624 d.d. 26 november 2012, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 210 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 5 oktober 2012, als weergegeven op de pagina’s 37 en 38 van de doornummering.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 oktober 2012, als weergegeven op de pagina’s 47 en 48 van de doornummering.
4.Letselbeschrijving d.d. 5 oktober 2012.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2012, als weergegeven op de pagina’s 50 en 51 van de doornummering.