4.3Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] deed op 5 oktober 2012 aangifte van zware mishandeling. Hij verklaarde dat hij op 5 oktober 2012 samen met zijn dochter [getuige] op de [adres 2], in de gemeente Roerdalen, met de honden aan het wandelen was. Op een gegeven moment kwamen zij verdachte, de ex-vriend van zijn dochter, tegen. Deze was ook met zijn hond aan het wandelen. Toen [slachtoffer] verdachte zag, riep hij naar verdachte dat deze zijn hond moest vasthouden, omdat verdachtes hond hem al een keer had aangevallen. Hij zag en voelde op een gegeven moment dat de hond van verdachte hem in zijn been beet, waarna hij deze hond met zijn wandelstok sloeg. Daarna zag [slachtoffer] verdachte op zich afkomen en zag en voelde hij dat verdachte met zijn survivalmes in zijn rechterdijbeen stak, waarna hij bloedde. [slachtoffer] is vervolgens naar huis gelopen; daar zag hij dat hij een gapende wond in zijn bovenbeen had en dat die wond flink bloedde.
Naar aanleiding van de melding dat een man op het adres [adres 3] zou zijn neergestoken, gingen de verbalisanten ter plekke. Onderweg daarheen hoorden zij dat de man zou zijn neergestoken door een buurman, [verdachte] genaamd, die op het adres [adres 1] zou wonen. Nadat de verbalisanten bij die woning “politie” riepen, zagen zij dat een man in de openstaande deur van de woning verscheen. De haren van deze man waren nog nat en hij had wit schuim in zijn haren, waardoor de verbalisanten het vermoeden hadden dat de man net onder de douche vandaan kwam. Nadat deze man zei dat hij [verdachte] was genaamd, werd hij aangehouden. Rechts naast de deur van de woning van verdachte zagen de verbalisanten een zwart survivalmes met een zwart koordje aan de kapstok hangen. Toen verbalisant [verbalisant] aan verdachte vroeg waar het mes was waarmee hij zojuist zijn buurman had gestoken, antwoordde verdachte dat dit mes aan de kapstok hing en wees hij in de richting van de kapstok waaraan de verbalisanten het survivalmes zagen hangen.
J. van Gastel, forensisch arts, bezocht [slachtoffer] op 5 oktober 2012 in het ziekenhuis. Hij zag dat [slachtoffer] aan de voorzijde van zijn rechterbovenbeen, op de denkbeeldige middenlijn en halverwege de heup en de knie in de lengterichting een forse, 4-5 cm lange wijd openstaande wond had met gladde wondranden. Volgens Van Gastel leek de wond op een steek-/snijwond die was toegebracht met een scherp stekend voorwerp. De zichtbare diepte van de wond was 2,5 cm over de lengte van de snijwond. De wond bloedde nauwelijks.
Ook kreeg Van Gastel informatie van de ambulancebroeders, deze schatten dat [slachtoffer] circa tot 1,5 liter bloed had verloren. Van Gastel concludeerde dat een steekwond in de spiermassa van het rechterbovenbeen van een omvang als beschreven, heel goed een zeer forse arteriële bloeding veroorzaakt kon hebben. In beginsel kan zo’n bloeding, mits onbehandeld, binnen afzienbare tijd tot een shock, bewusteloosheid en uiteindelijk zelfs de dood leiden. Bij een arteriële bloeding zou het om zwaar lichamelijk letsel en potentieel levensbedreigend letsel gaan. Het liet zich echter niet meer vaststellen of inderdaad sprake was geweest van een arteriële bloeding en hoeveel bloed er nu daadwerkelijk gevloeid was.
Op 12 oktober 2012 bekeek een verbalisant het filmpje dat [getuige], de dochter van [slachtoffer], van het voorval op 5 oktober 2012 had gemaakt. Hij zag dat [slachtoffer] in de richting van verdachte liep en “waag het nou eens om die hond los te laten” riep. Daarbij wees [slachtoffer] met zijn rechterarm naar verdachte. Verdachte had een wit met grijze hond bij zich en [slachtoffer] had een zwarte hond bij zich. De hond van [slachtoffer] was aangelijnd en [slachtoffer] had de riem van de hond in zijn rechterhand vast; met zijn linkerhand hield [slachtoffer] een wandelstok vast.
[slachtoffer] riep opnieuw: “waag het nou eens om die hond los te laten”, waarna verdachte naar [slachtoffer] “vuile” en daarna nogmaals “vuile” riep.
[slachtoffer] nam vervolgens de wandelstok in zijn rechterhand en de hondenriem in zijn linkerhand en liep daarop met de wandelstok naar voren gericht in de richting van verdachte. Daarna is volgens de verbalisant op de camerabeelden te zien dat [slachtoffer] en verdachte elkaar kruisten en dat de hond van verdachte in de richting van [slachtoffer] rende en tegen hem blafte, waarna [slachtoffer] met zijn wandelstok tegen de hond van verdachte sloeg. Hierdoor brak de wandelstok in twee stukken; één stuk viel vervolgens op de grond. [slachtoffer] bukte zich daarna om het afgebroken stuk van de wandelstok op te rapen. Op de camerabeelden is dan te zien dat verdachte een zwart voorwerp in zijn linkerhand had. Nadat [slachtoffer] het andere stuk van de wandelstok had opgeraapt, zag de verbalisant dat verdachte heel dicht in de buurt van [slachtoffer] stond. Vervolgens zag de verbalisant dat verdachte met zijn linkerhand het zwarte voorwerp in de lucht hield. Daarop duwde [slachtoffer] verdachte weg.
Op de zitting van 17 maart 2014 zijn de camerabeelden (twee maal) afgespeeld. De waarnemingen zoals die hierboven zijn omschreven in het proces-verbaal van bevindingen, komen overeen met hetgeen de rechtbank zelf heeft waargenomen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 5 oktober 2012 met zijn hond aan het wandelen was en dat hij zag dat [slachtoffer] en zijn dochter [voornaam getuige] kwamen aanlopen. Hij voelde zich op het moment bedreigd en angstig, omdat hij al eerder een aanvaring van [slachtoffer] had gehad. Verdachte werd nog angstiger op het moment dat hij zag dat [slachtoffer] met zijn wandelstok op hem afkwam, omdat hij dacht dat [slachtoffer] hem met die stok wilde slaan. Hierna zag verdachte dat [slachtoffer] zijn wandelstok op de hond van verdachte kapot sloeg. verdachte weet niet meer wat daarna is gebeurd. Wel weet hij nog dat hij even daarna besefte dat er iets was gebeurd. Hij had zijn survivalmes namelijk opengeklapt in zijn handen en aan dat mes zat een vloeistof die op bloed leek. Verdachte is vervolgens naar huis gegaan, heeft het mes daar afgespoeld en de politie gebeld.
Poging tot doodslag of (poging tot) zware mishandeling?
Op basis van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een survivalmes eenmaal in het bovenbeen heeft gestoken. Vervolgens is de juridische vraag of dat een poging tot doodslag of een (poging tot) zware mishandeling oplevert.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid of hij de bedoeling had om [slachtoffer] te doden.Resteert de vraag of het (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen.
Het steken met een mes in het bovenbeen kán volgens de beschikbare medische informatie dodelijk letsel tot gevolg hebben, maar dat hangt af van de aard van de steekwond en ook dan pas na afzienbare tijd en indien de wond onbehandeld blijft. De rechtbank acht op basis daarvan het enkele steken met een mes in het bovenbeen niet van dien aard dat het de aanmerkelijke kans op de dood in het leven roept, waarbij zij mede in aanmerking neemt dat niet vast is komen te staan wat de lengte van het mes was waarmee verdachte heeft gestoken en hoe diep verdachte heeft gestoken. Bovendien was een adequate en tijdige reactie op de steekwond, in de vorm van medische hulp, wel te verwachten. Immers de dochter van het slachtoffer was aanwezig bij het incident en het incident vond plaats in de directe nabijheid van de woning van het slachtoffer, waar ook zijn echtgenote was Dat zou mogelijk anders zijn indien verdachte meerdere malen lukraak op het slachtoffer zou hebben ingestoken, waarmee het risico op een slagaderlijke verwonding aanzienlijk groter zou zijn, maar daarvan is niet gebleken De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet vast is komen te staan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen zou komen overlijden. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Ten aanzien van de subsidiair ten last gelegde zware mishandeling overweegt de rechtbank dat het steken met een mes van iemand in zijn bovenbeen in zijn algemeenheid een aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers blijkt uit de letselbeschrijving dat een steekwond in de spiermassa van het bovenbeen zeer goed een forse arteriële bloeding kan veroorzaken. Een dergelijke bloeding merkt de rechtbank aan als zwaar lichamelijk letsel gelet op het bloedverlies en de complicaties die daarbij kunnen optreden. In dit geval kan de rechtbank evenwel niet vaststellen dat sprake is geweest van een dergelijke arteriële bloeding en hoeveel bloed het slachtoffer heeft verloren. Met andere woorden: uit de bewijsmiddelen blijkt niet of [slachtoffer] door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient dan ook van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling te worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte door het steken met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] heeft geprobeerd hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de letselbeschrijving immers dat een dergelijke steekwond in de spiermassa van het bovenbeen een zeer forse arteriële bloeding kan veroorzaken. De rechtbank merkt zo’n verwonding aan als zwaar lichamelijk letsel. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan - met een mes in het bovenbeen van [slachtoffer] steken - heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven vermelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Het genoemde geschrift is slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen