ECLI:NL:RBLIM:2014:3024

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
04/860547-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verwurging met voorwaardelijk opzet en causaliteit

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft op 20 oktober 2012 in Venlo zijn echtgenote verwurgt, wat leidde tot haar overlijden op 19 november 2012. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de hals van het slachtoffer heeft dichtgedrukt, wat resulteerde in een coma door zuurstofgebrek. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en deskundigen in overweging genomen, evenals de medische rapporten die de oorzaak van het overlijden bevestigden. De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde bewezen zou worden verklaard, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De verdediging heeft betoogd dat er geen opzet was, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 04/860547-12
Datum uitspraak : 28 maart 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Zuid Oost, HvB Roermond, Keulsebaan 530 Roermond.
Raadsman is mr. M. Geeratz, advocaat te Venlo.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 31 januari 2013, 19 april 2013, 11 juli 2013, 3 oktober 2013, 19 december 2013 en 14 maart 2014.
De rechtbank heeft op 14 maart 2014 gehoord: de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2012 in de gemeente Venlo opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel of hals van die [slachtoffer ] dicht geknepen althans dicht gedrukt en/of (Svervolgens) dicht geknepen althans dicht gedrukt gehouden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer ] op 19 november 2012 is overleden;
althans indien ter zake het vorenstaande geen veroordeling zou volgen:
hij op of omstreeks 20 oktober 2012 in de gemeente Venlo aan [slachtoffer ], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door opzettelijk de keel of hals van die [slachtoffer ] dicht te knijpen althans dicht te drukken en/of (vervolgens) dicht geknepen althans dicht gedrukt te houden, zulks terwijl het misdrijf werd begaan tegen zijn, verdachtes, echtgenote, ten gevolge waarvan die [slachtoffer ] op 19 november 2012 is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het primair ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. Daartoe heeft de officier van justitie met betrekking tot het bewijs verwezen naar de 112-melding, het proces-verbaal met betrekking tot het aantreffen van het slachtoffer, de verklaringen van verdachte en getuige [getuige ], het rapport van de forensisch arts [V.G.], het overdrachtsformulier SEH van het VieCurie en de medische informatie van de spoedeisende hulp, het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood d.d. 19 november 2012, het sectierapport van dr. [M.], het rapport radiologisch onderzoek van dr. [H.] en het NFI-rapport van dr. [V.V.] en dr. [W.]. Uit deze bewijsmiddelen heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van een coma als gevolg van hersenschade veroorzaakt door een tijdelijk zuurstofgebrek. Dit zuurstofgebrek is ontstaan doordat verdachte zijn vrouw minutenlang in een wurggreep heeft gehouden, uit welk handelen het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer kan worden afgeleid. Met betrekking tot het causaal verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer geruime tijd later heeft de officier van justitie verwezen naar de jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende de maatstaf van de redelijke toerekening (HR 28 maart 2006,
LJN: AZ2047 en HR 19 maart 2013,
LJN: BZ4491). In onderhavige zaak leidt de toepassing van deze maatstaf tot de conclusie dat er sprake is van een causaal verband tussen de gedraging van verdachte en de dood van het slachtoffer. Immers, gelet op het rapport van forensisch arts [V.G.] d.d. 20 oktober 2012, is het de gedraging van verdachte geweest die tot de afsluiting van de bloedtoevoer en dus tot het zuurstofgebrek in het brein van het slachtoffer heeft geleid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. Daartoe heeft de raadsman – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat uit de getuigen-verklaringen en de relevante feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het letsel en daarmee het overlijden van het slachtoffer heeft aanvaard. Ook kan niet uit het wettig bewijs met voldoende zekerheid worden afgeleid dat het verdachte is geweest die door zijn handelen de coma heeft veroorzaakt, althans daaraan een voldoende substantiële bijdrage heeft geleverd waardoor hij strafrechtelijk aansprakelijk is. Daarbij speelt een rol de manier waarop, de kracht en de duur waarmee het slachtoffer werd vastgehouden. Uit het medisch onderzoek blijkt geen letsel. Dit onderbouwt de stelling dat het samendrukkend geweld niet groot is geweest. Dit is een omstandigheid waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet gewild heeft dat het slachtoffer letsel opliep: hij wilde enkel de telefoon afpakken, niets anders. Er kan voorts niet worden uitgesloten dat het medicijngebruik in combinatie met alcohol een significante bijdrage heeft geleverd aan de coma die bij het slachtoffer is ingetreden, zo niet de oorzaak is geweest van die coma. Er is een reële mogelijkheid dat ook zonder de gedraging van verdachte het slachtoffer in een coma was geraakt door de combinatie van alcohol en de verschillende medicijnen. Dit kan niet worden uitgesloten, nu een aantal gegevens, zoals de medicatietrouwheid en de dosering van de gebruikte medicatie, ontbreken. Het lijkt gezien de inschatting van de spoedeisende hulp van het VieCurie Ziekenhuis geen onlogische hypothese en een reële mogelijkheid. Immers, ook het ziekenhuis gaat in eerste instantie uit van een bewustzijnsverlies door een overdosis medicijnen en start daar een behandeling tegen. Dit betekent dat er niet gesproken kan worden over een aanmerkelijke kans: verdachte wist niet en kon niet weten dat de combinatie van medicijnen en alcohol, tezamen met het vastpakken van het slachtoffer, zou leiden tot het letsel waardoor zij in coma raakte, waarin ze uiteindelijk is komen te overlijden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen [1] , in onderlinge samenhang beschouwd. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen.
Verdachte [2] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik kwam op 19 oktober 2012 om half acht thuis van mijn werk. [slachtoffer ] en ik zijn daarna nog op bezoek gegaan bij kennissen in Blerick. We kwamen om half twee thuis en zijn in de serre gaan zitten. Daar kregen [slachtoffer ] en ik weer ruzie. [slachtoffer ] stond op en sloeg de keuken-deur hard dicht. Ik werd daar boos over. [slachtoffer ] trapte vervolgens tegen de achterkant van mijn been. Ik heb [slachtoffer ] toen een duw of een tik gegeven en heb nog wat gescholden. Ik ben vervolgens naar boven gegaan en in bed gaan liggen. [slachtoffer ] kwam ook naar boven en gaf mij een klap op de linkerkant van mijn gezicht ter hoogte van mijn slaap. [slachtoffer ] is toen weer naar beneden gegaan en kwam met tassen terug naar boven waar ze haar kleding in wilde doen. Ik zag dat [slachtoffer ] de telefoon pakte en iemand wilde bellen. Ik hoorde dat [slachtoffer ] zei: “Ik ga iemand bellen die heeft al een keer gezeten die maakt dat niet uit”. Ik denk dat zij iemand naar ons huis wilde laten komen en daarom heb ik haar de telefoon afgenomen. Ik zag dat [slachtoffer ] de telefoon weer pakte en opnieuw probeerde om te bellen. [slachtoffer ] ging toen met de rug naar mij staan. Ik heb toen weer geprobeerd de telefoon af te pakken en heb mijn rechterarm om haar hals gedaan en heb met mijn linkerhand geprobeerd de telefoon af te pakken. Ik heb [slachtoffer ] met kracht vast gepakt met mijn rechterarm. De achterzijde van haar hoofd zat tegen mijn rechterschouder aan. Haar gelaat was naar voren gericht. Ik voelde dat ik haar met kracht vast had en probeerde de telefoon af te pakken. Ik hoorde [slachtoffer ] niets zeggen toen ik haar vast had. Ze probeerde de telefoon vast te blijven houden. Mijn dochter was tijdens deze ruzie of worsteling boven. We zijn vervolgens samen voorover op het bed gevallen. Ik ben boven op [slachtoffer ] gevallen en [slachtoffer ] lag met haar gelaat naar beneden op het bed. Op een gegeven moment heb ik [slachtoffer ] losgelaten en merkte ik dat ze niet meer bewoog.”
Getuige [getuige ] [3] verklaart – zakelijke weergegeven – als volgt:
“Op 20 oktober 2012 om 02.10 uur werd ik wakker en hoorde ik hard geschreeuw en deuren slaan. Ik ben naar beneden gegaan en heb mijn vader en stiefmoeder aangesproken. Ik hoorde vooraf al dat ze elkaar geslagen hadden en heb er iets van gezegd. Daarna is mijn vader naar hun slaapkamer gegaan, mijn stiefmoeder is er achteraan gegaan. Ik hoorde mijn vader en stiefmoeder tegen elkaar schreeuwen en zag dat mijn vader erg agressief was. Mijn vader is haar aangevlogen. Eerst hebben ze elkaar nog geduwd en toen pakte mijn vader mijn stiefmoeder in een wurggreep. Mijn vader had zijn arm in een “v-vorm”. De nek van mijn stiefmoeder zat tussen zijn boven- en onderarm. Mijn stiefmoeder werd slap en ik zag haar ogen wegrollen. Ik ben naar de slaapkamer gelopen om mijn telefoon te pakken. Toen ik vervolgens naar beneden liep zag ik dat mijn vader op mijn stiefmoeder lag in dezelfde houding als toen ze stonden. Ik heb mijn stiefmoeder niets meer horen zeggen. Toen ik beneden was, wilde ik naar boven om te kijken. Mijn vader riep dat ik onder moest blijven. Ik hoorde dat mijn vader riep: “Bel de wouten maar. Ze is dood. Ik heb haar nek dichtgeknepen.” Ik heb toen meteen 112 gebeld. Een of twee minuten later kwam mijn vader bij mij staan en hoorde ik dat hij zei ‘ze is echt dood’.”
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [4] relateren – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Op 20 oktober 2012 omstreeks 02.55 uur kregen wij, verbalisanten, de melding om naar de [adres] te Blerick te gaan. Dochter des huizes had aangegeven dat haar vader zijn vrouw gedood zou hebben. Wij zagen dat de voordeur van voornoemd adres reeds was geopend en zijn naar binnen en naar de slaapkamer gegaan. Wij zagen boven aan de trap al in de slaapkamer een vrouw op het bed liggen. Wij zagen en hoorden dat de vrouw een snurkende/snakkende ademhaling en een zwakke pols had. De vrouw was niet aanspreekbaar.”
Forensisch arts J. [V.G.] [5] beschrijft met betrekking tot de medische informatie betreffende [slachtoffer ] – zakelijk weergegeven – het volgende:
“De toestand van betrokkene op 20 oktober 2012: zij ligt in coma, ademt zelfstandig. Er is hersenletsel aanwezig, maar de uitgebreidheid ervan zal de komende dagen duidelijker moeten worden. Het klinische beeld past bij een toestand die ontstaat na langdurig (>5 min) zuurstoftekort in de hersenen. Het zuurstoftekort kan goed veroorzaakt zijn door de armverwurging die zou zijn toegepast. Hierbij worden de bloedvaten in de hals dichtgedrukt en zal bijna direct bewusteloosheid intreden. Er zijn in de hals van betrokkene geen sporen van een verwurging/strangulatie (wurgen met handen om de keel) aangetroffen. Dit pleit voor een toegepaste armverwurging.”
Uit het verslag betreffende een niet-natuurlijke dood [6] betreffende [slachtoffer ] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Overleden op 19 november 2012 om 05.50 uur. Overleden in het VieCuerie Ziekenhuis te Venlo, na enkele weken aldaar in coma te hebben gelegen. Oorzaak coma: cerebrale anoxie veroorzaakt door verwurging.”
Het rapport naar aanleiding van het pathologisch onderzoek [7] opgemaakt door dr. [M.], arts en patholoog, wijst uit dat tijdens de op 20 november 2012 verrichte uit- en inwendige schouwing op het lijk van [slachtoffer ] het volgende is gebleken:
“Volgens ontvangen inlichtingen raakte deze 43 jaar oud geworden vrouw een maand voor haar uiteindelijke overlijden in coma, mogelijk als gevolg van verstikkingsverschijnselen door samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. Ze werd in het VieCuri Zieken-huis in Venlo opgenomen waar ze kwam te overlijden. Bij opname in het ziekenhuis zouden geen uiterlijke kenmerken van geweld zijn waargenomen. Er waren bij sectie tekenen van medische handelingen. Andere letsels of resten van letsels werden bij sectie niet waargenomen. Er waren ernstige ziekelijke afwijkingen. Als verwikkeling van het coma waren er in de rechterlong longembolie met beginnende bloederige infarcering. De longembolie verklaren het overlijden zondermeer door de opgetreden circulatiestoornissen en door functieverlies van de rechterlong. Er was in de grote hersenen macroscopisch en microscopisch zeer ernstige schade zichtbaar, passend bij ernstig en gegeneraliseerd opgetreden zuurstofgebrek in het recente verleden. Bij microscopisch onderzoek werden afwijkingen in de hersenen waargenomen passend bij infarcering van enkele weken oud. Deze bevindingen ondersteunen de klinische verschijnselen van het opgetreden coma 4 weken voor de dood. De oorzaak van dit ernstige zuurstofgebrek en het coma kon door sectie niet worden vastgesteld. Er werden bij sectie geen ziekelijke orgaanafwijkingen gevonden die deze massale herseninfarcering ook zouden kunnen hebben veroorzaakt. Conclusie: [slachtoffer ], is overleden als gevolg van verwikkelingen van coma. Er bleek sprake van ernstige hersen-schade, passend bij eerder opgetreden ernstig gegeneraliseerd zuurstofgebrek.”
Deskundigen H.N.J.M. [V.V.] en C.M. [W.] in het forensisch geneeskundig onderzoek [8] – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Bij betrokkene was er sprake van een zeer ernstig primair neurologisch ziektebeeld, ontstaan door ernstige beschadiging van hersenweefsel door tijdelijk zuurstofgebrek en leidend tot ernstige beperking van de hersenfunctie en het bewustzijnsverlies.”
Deskundigen H.N.J.M. [V.V.] en C.M. [W.] [9] rapporteren voorts naar aanleiding van aanvullende vragen van de verdediging – zakelijk weergegeven – het volgende:
“Geconcludeerd kan worden dat er noch bij onderzoek van de klinische informatie, noch bij gerechtelijke sectie aanwijzingen gevonden zijn in de vorm van bijvoorbeeld beschadigingen van het strottenhoofd, striemen of ander waarneembaar letsel, die zouden kunnen wijzen op samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals. Samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals als oorzaak voor de doorgemaakte periode van zuurstoftekort en de daaraan gerelateerde schade aan de hersenen is daarmee echter niet uitgesloten. Bij onderzoek in het VieCuri Ziekenhuis werd een aantal klinisch relevante oorzaken van het coma van [slachtoffer ] uitgesloten, waaronder afwijkingen in of aan de hersenen, een aantal toxicologische oorzaken, ontregelingen van stofwisselingsfuncties, ontregeling van de hartfunctie en ontregeling van de bloedtoevoer naar de hersenen. Hiermee zijn andere mogelijke oorzaken voor het coma, waaronder samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals, niet uitgesloten. Een combinatie van factoren als oorzaak van het coma kan niet worden uitgesloten. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het coma zoals gediagnosticeerd bij [slachtoffer ] zeer diep en langdurig was, en dat bij sectie gegeneraliseerd hersenweefselverval werd aangetroffen passend bij eerder doorgemaakt ernstig en gegeneraliseerd zuurstofgebrek. De oorzaak van het zuurstofgebrek van de hersenen is daarmee de hoofdoorzaak voor het overlijden. Een intoxicatie met (een) benzodiazepine(n) en alcohol speelt in deze casus zeer waarschijnlijk geen of slechts een geringe rol.”
Causaliteit
Verdachte heeft tijdens een ruzie met het slachtoffer – naar eigen zeggen – zijn rechterarm om de hals van het slachtoffer gedaan en haar daarmee met kracht vastgepakt. Getuige [getuige ] heeft gezien dat verdachte zijn arm in een ‘v-vorm’ om de hals van het slachtoffer had. De nek van het slachtoffer zat daarbij tussen zijn boven- en onderarm. De rechtbank stelt vast dat deze door verdachte aangelegde greep een vorm van verwurging is alsmede dat het slachtoffer voorafgaand aan deze verwurging nog bij bewustzijn en levendig was. Uit de verklaring van getuige [getuige ] leidt de rechtbank voorts af dat deze door verdachte aangelegde verwurging – anders dan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard – langer dan slechts enkele seconden heeft geduurd. Immers, nadat getuige [getuige ] de slaapkamer verliet om haar telefoon te pakken en vervolgens weer terugkwam, zag zij dat verdachte het slachtoffer – beide intussen liggend op bed – nog steeds vasthad in dezelfde wurgreep. Tevens volgt uit de verklaring van [getuige ] dat het slachtoffer al slap werd en haar ogen wegrolde voordat zij de slaapkamer verliet en verdachte met het slachtoffer op bed viel. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij het slachtoffer pas los heeft gelaten nadat zij voorover op bed waren gevallen en vervolgens heeft geconstateerd dat het slachtoffer buiten bewustzijn was. Het vorenstaande neemt niet weg dat de precieze duur van de verwurging niet kan worden vastgesteld. De rechtbank distantieert zich dan ook van de conclusie van de officier van justitie dat de verwurging minutenlang heeft geduurd.
Uit het sectierapport van dr. [M.] is gebleken dat het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van coma en dat er is sprake was van ernstige hersenschade passend bij eerder opgetreden ernstig generaliserend zuurstofgebrek. Dit wordt bevestigd door de deskundigen [V.V.] en [W.], die het bij het slachtoffer geconstateerde zeer ernstig primair neurologisch ziektebeeld relateren aan de ernstige beschadiging van het hersenweefsel ontstaan door tijdelijk zuurstofgebrek en leidend tot ernstige beperking van de hersenfunctie en het bewustzijnsverlies. Blijkens de informatie van forensisch arts [V.G.] was dit hersenletsel en bewustzijnsverlies reeds op 20 oktober 2012 aanwezig en kan dit goed veroorzaakt zijn door een toegepaste armverwurging, waarbij de bloedvaten in de hals dichtgedrukt worden en bijna direct bewusteloosheid zal intreden.
Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat kan worden vastgesteld dat de door verdachte aangelegde armverwurging in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijk factor is geweest voor het bij het slachtoffer geconstateerde hersenletsel als gevolg waarvan zij is overleden. Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking dat blijkens de rapportage van de deskundigen [V.V.] en [W.] hebben gerapporteerd dat een aantal klinisch relevante oorzaken van het coma van het slachtoffer zijn uitgesloten, waaronder afwijkingen in of aan de hersenen, een aantal toxicologische oorzaken, ontregelingen van stofwisselingsfuncties, ontregeling van de hartfunctie en ontregeling van de bloedtoevoer naar de hersenen alsmede dat een intoxicatie met de door het slachtoffer gebruikte medicatie en alcohol – anders dan door de raadsman is bepleit – in onderhavige zaak zeer waarschijnlijk geen of slechts een geringe rol heeft gespeeld.
Nu boven redelijke twijfel is verheven dat de dood van het slachtoffer is veroorzaakt door de armverwurging, is de rechtbank van oordeel dat het overlijden van het slachtoffer redelijkerwijs aan het handelen van verdachte kan worden toegerekend.
Opzet
De rechtbank acht – anders dan de raadsman – wel bewezen dat verdachte opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat indien een verwurging, in casu de door verdachte aangelegde armverwurging, gedurende enige tijd wordt aangehouden als verdachte heeft gedaan en hierdoor de bloedtoevoer van het slachtoffer wordt belemmerd, het slachtoffer hierdoor bewusteloos raakt en uiteindelijk kan komen te overlijden. De rechtbank is van oordeel dat de kans dat dit gebeurt aanmerkelijk is te achten. De rechtbank betrekt daarbij de verklaring van getuige [getuige ], waaruit blijkt dat het slachtoffer al buiten bewustzijn was voordat zij de slaapkamer verliet om haar telefoon te pakken en verdachte het slachtoffer nog steeds in de armverwurging had op het moment dat zij weer terug langs de slaapkamer liep. Naar oordeel van de rechtbank is de gedraging van verdachte zo zeer gericht geweest op de dood van het slachtoffer dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard en aldus heeft gehandeld met het voor doodslag vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
hij op 20 oktober 2012 in de gemeente Venlo opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de hals van die [slachtoffer ] dicht gedrukt en vervolgens dicht gedrukt gehouden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer ] op 19 november 2012 is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie

5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op het navolgende strafbare misdrijf:
doodslag.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachtes strafbaarheid opheft.

7.De oplegging van straf en/of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafoplegging gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en verzocht daarmee rekening te houden. Voorts is verdachte – anders dan de officier van justitie aangeeft – zich wel degelijk schuldbewust. Verdachte heeft bovendien openlijk verklaard over hetgeen heeft plaatsgevonden. De raadsman acht het niet juist om verdachte zijn uit paniek voortgekomen tijdelijke vluchtgedrag – nadat hij dacht dat hij zijn echtgenote om het leven had gebracht – tegen te werpen. Gelet op alle omstandigheden acht de raadsman de door de officier van justitie gevorderde straf in onderhavige zaak niet passend.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 20 oktober 2012 zijn 43-jarige echtgenote, met wie hij enkele maanden getrouwd was, tijdens een ruzie in een armverwurging genomen, hetgeen uiteindelijk tot gevolg heeft gehad dat zij op 19 november 2010 is overleden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat dit niet alleen in het bijzijn van zijn dochter heeft plaatsgevonden, maar hij zijn dochter ook bij zijn handelingen heeft betrokken.
Verdachte heeft met zijn handelen zijn echtgenote haar kostbaarste bezit, het leven, ontnomen alsmede heeft hij daardoor onherstelbaar en onbeschrijfelijk leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer ]. In het bijzonder de broers en schoonzussen van [slachtoffer ] zullen moeten leven met het onbevattelijke feit dat hun leven zal voortduren zonder hun (schoon)zus, die sinds enkele jaren haar jeugd aan het inhalen was en eindelijk van het leven genoot. Niet alleen de wijze waarop [slachtoffer ] haar leven heeft verloren en door wiens handen, maar ook hetgeen zij heeft doorstaan in de weken van coma voorafgaand aan haar overlijden, zal zonder twijfel voor de nabestaanden bijzonder zwaar zijn en de nagedachtenis aan [slachtoffer ] nog lang zwaar belasten, zoals ook blijkt uit hetgeen ter terechtzitting door hen naar voren is gebracht.
Doodslag, zoals in het onderhavige geval is bewezen verklaard, behoort tot de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd in aanmerking genomen. Ook heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte acht geslagen op zijn blanco strafblad.
In concreto acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 7 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Vonnis gewezen door mrs. H.H. Dethmers, M.J.M. Goessen en C.C.W.M. Aretz, rechters, van wie mr. M.J.M. Goessen voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 maart 2014.
Mr. C.C.W.M. Aretz is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
parketnummer: 04/860547-12
proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 28 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de / het P.I. Zuid Oost, HvB Roermond te
Roermond.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig. Ter terechtzitting van 14 maart 2014 heeft hij afstand gedaan van zijn recht in persoon bij de uitspraak aanwezig te zijn.
(tolk: bouwsteen 503)
De rechter spreekt het vonnis uit en geeft de verdachte kennis dat hij daartegen binnen 14 dagen hoger beroep kan instellen.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman/vrouwe Mr. M. Geeratz, advocaat te Venlo.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie Limburg Noord Recherchecluster Venlo opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2012102090 d.d. 16 maart 2013 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering.
2.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 oktober 2012, pagina 187-190.
3.Ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 oktober 2012, pagina 23-25.
4.Ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2012, pagina 14-16.
5.Geschrift inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer ], opgesteld door J. [V.G.], forensisch arts, d.d. 22 oktober 2012, pagina 71.
6.Geschift met als opschrift “Verslag betreffende een niet natuurlijke dood”, opgesteld door J. [V.G.], forensisch arts, d.d. 19 november 2012, pagina 154-162.
7.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2012.10.29.187 d.d. 11 december 2012, opgemaakt door A. [M.], die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische pathologie, pagina 90-95.
8.Aanvullend deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, nr. 2012.10.29.187 d.d. 25 november 2013, opgemaakt door H.N.J.M. [V.V.], die verklaart dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische geneeskundige.
9.Geschrift inhoudende beantwoording van aanvullende vragen opgesteld door H.N.J.M. [V.V.], forensisch arts KNMG, en C.M. [W.], forensisch arts KNMG en NFI-deskundige in opleiding, d.d. 5 maart 2014.