ECLI:NL:RBLIM:2014:2991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
28 maart 2014
Zaaknummer
2550348 CV EXPL 13-4653
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering alfahulp tegen bemiddelingsbureau met betrekking tot onbetaald gebleven uren en opzegtermijnen

In deze zaak vorderde de alfahulp, aangeduid als [eiseres in conventie, verweerster in reconventie], betaling van achterstallig loon van de bemiddelingsbureau ZVM Huishoudelijke Hulp B.V. De vordering was gericht op het niet in acht nemen van wettelijke opzegtermijnen bij de stopzetting van huishoudelijke diensten en op onbetaald gebleven uren. De kantonrechter oordeelde dat het bemiddelingsbureau niet als werkgever kon worden aangesproken, aangezien de alfahulp zich uitsluitend op de bemiddelingsovereenkomst beriep. De kantonrechter kwam tot de conclusie dat de vorderingen van de alfahulp onvoldoende onderbouwd waren en dat de bemiddelingsovereenkomst geen basis bood voor toewijzing van de vorderingen. De tegenvordering van ZVM, die een verbod tot het doen van publieke uitlatingen eiste, werd eveneens afgewezen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De rechter besloot dat beide partijen in het ongelijk werden gesteld en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 26 maart 2014 door kantonrechter H.W.M.A. Staal in Maastricht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer 2550348 CV EXPL 13-4653
Vonnis van 26 maart 2014
in de zaak

[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],

wonend te [adres],
verder ook aan te duiden als “[eiseres in conventie, verweerster in reconventie]”,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
procederend bij gemachtigde: mr. W.J.F. Geertsen, advocaat te Maastricht
tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ZVM HUISHOUDELIJKE HULP B.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te (6231 HJ) Meerssen
aan de Pastoor Nicolaus de Reimsstraat 45,
verder ook aan te duiden als “ZvM”,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
procederend bij haar algemeen directeur [naam directeur], wonend te [woonplaats]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

in conventie
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft ZvM bij dagvaarding van 8 november 2013 in rechte betrokken ter zake van een vordering als omschreven in het exploot van dagvaarding, tegelijk waarmee aan ZvM tien - deels meervoudige - producties betekend zijn (tien gefotokopieerde stukken).
ZvM heeft ter eerst dienende datum schriftelijk geantwoord onder overlegging van zes producties (later is desgevraagd bij akte aanvullend een procesvolmacht met bijbehorend uittreksel Handelsregister ingediend).
Ter rolzitting van 18 december 2013 heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gerepliceerd, waarna ZvM op 29 januari 2014 van dupliek gediend heeft.
Hierna is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.
in reconventie
ZvM heeft tegelijk met het antwoord in conventie een tegenvordering ingesteld zonder duidelijke basis in het processtuk waarvan die vordering deel uitmaakt.
Bij conclusie van 18 december 2013 heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zich tegen de tegenvordering verweerd en gemotiveerd gepleit tot afwijzing van hetgeen ZvM vordert.
In haar conclusie van 29 januari 2014 heeft ZvM vervolgens volstaan met een drieregelige uitleg of nadere motivering van de tegen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gerichte vordering.
Ten slotte heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] bij conclusie van 26 februari 2014 nog één alinea gewijd aan de verdere bestrijding van de tegenvordering.
Hierna is ook te dien aanzien vonnis bepaald waarvan de uitspraak op vandaag gesteld is.

MOTIVERING

a.
het geschil in conventie en in reconventie
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] vordert de veroordeling van ZvM - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van bedragen van € 524,98 (bruto) en € 1 492,70 (bruto), althans bedragen die de kantonrechter redelijk mocht achten, wegens (achterstallig) loon uit arbeid als ‘alphahulp’ (= alfahulp), nog te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW en de optelsom (vervolgens) met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2013 respectievelijk 31 oktober 2013, onder verwijzing van ZvM in de te liquideren proceskosten en in de nakosten.
Het omvangrijkste deel van de vordering lijkt (maar het exploot is daar verre van duidelijk in) te stoelen op de stelling dat ZvM primair als werkgeefster en subsidiair als bemiddelaar en/of kassier bij de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verrichte ‘dienstverlening aan huis’ gehouden is ‘het salaris over de volledige opzegtermijn, zijnde de laatste week van september en de gehele maand oktober 2013’ tot uitbetaling te laten komen (in plaats van de zes particuliere werkgevers die zij aanzette tot opzegging van de respectieve arbeidsovereenkomsten onder hantering van een ‘nietige’ opzegtermijn van een week). Het zou dan gaan om in totaal 118 te compenseren uren bij een uurtarief van € 12,65, ofwel € 1 492,70 (kennelijk bruto).
Het bedrag van € 524,98 (bruto) tot betaling waarvan ZvM klaarblijkelijk op eenzelfde primaire en subsidiaire grondslag aangesproken wordt, heeft van doen met 41,5 onbetaald gebleven uren voor feestdagen en dagen van afwezigheid van te verzorgen cliënten, uren die naar het oordeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in het kader van de risicoverdeling op de voet van art. 7:628 lid 1 BW voor rekening van ‘de werkgever’ behoorden te komen. Naast de loonbedragen maakt [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aanspraak op de verhoging ex art. 7:625 BW en op vergoeding van rente. In voortgezet debat heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de tegenwerpingen van ZvM - voor zover zij deze voor het onderhavige conflict al relevant acht - weersproken en opnieuw geattendeerd op de uitspraak van de kantonrechter te Harderwijk van 18 januari 2012 die reeds bij exploot in kopie in het geding gebracht was. Hoewel zij de lijn van die uitspraak zegt te volgen, heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] bij repliek uitdrukkelijk het beroep op direct werkgeverschap van ZvM laten vallen en duidelijk gemaakt dat zij ZvM slechts als bemiddelaar en ‘kassière’ aanspreekt.
Ter zake van de niet in acht genomen wettelijke opzegtermijn, wijst [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] er in de repliek uitdrukkelijk op dat zij ZvM niet uit onrechtmatige daad aanspreekt, ook al is zij ervan overtuigd dat de ‘opzegging door de klant’ tot stand kwam ‘op initiatief van ZvM’ en voorts - anders dan ZvM suggereert - zonder dat er sprake was van langdurig ziekteverzuim.
De volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verwarrend geformuleerde eis in reconventie ontbeert in haar visie iedere motivering / grondslag (ook na de repliek in reconventie), terwijl ZvM zelfs niet stelt welk belang zij met het gevorderde verbod denkt na te streven. Afwijzing van het door ZvM gevorderde verbod acht [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dan ook voor de hand te liggen. In ieder geval zal die afwijzing moeten gelden voor wat uitlatingen betreft die zich tegen ‘ex-werkgevers’ (de cliënten’) richten, nu deze derden geen partij in deze procedure zijn.
ZvM keert zich in haar twee conclusies, waarin de conventie en de reconventie niet duidelijk van elkaar onderscheiden worden, tegen het gevorderde en bestrijdt enige uitgangspunten en stellingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie]. Zij kent veel belang toe aan de rolverdeling tussen ZvM (als bemiddelaar en kassier), de cliënt (als werkgever), die over een budget en een geldige indicatie van de zijde van de gemeente beschikt, en tot slot de alfahulp, die krachtens arbeidsovereenkomst bij de klant in dienst is als werknemer. Benadrukt wordt dat krachtens de ‘modelovereenkomst’ van het ministerie van VWS (welk model niet overgelegd is) ziekteverzuim tot maximaal zes weken voor 70% van het uurloon vergoed wordt en dat de klant met een termijn van een week de dienstverlening kan opzeggen. ZvM acht de schriftelijke arbeidsovereenkomst en daaruit voortvloeiende afspraken tussen klant en alfahulp bindend voor wat betreft werkdagen, werktijden, afwezigheid en secundaire arbeidsvoorwaarden, ook ten aanzien van de opzegging. Zij keert zich tegen ‘alle beschuldigingen die ons in deze ten laste worden gelegd’ en benadrukt dat ‘de werkgevers’ de overeenkomsten met ‘[eiseres in conventie, verweerster in reconventie]’ met inachtneming van een termijn van een week na 12 september 2013 opgezegd hebben (‘Dat wij volgens de wederpartij hier wellens en wetens een rol in zouden hebben gespeeld ontkennen wij in deze ten stelligst’).
Blijkens nadere uitleg in voortgezet debat acht ZvM de bij exploot zonder inhoudelijke toelichting ingebrachte aangifte d.d. 20 september 2013 tegen de echtgenoot (althans partner, althans metgezel) van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] (de man met wie zij die dag het kantoor van ZvM betrad), wel degelijk relevant: [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] deed immers geen enkele poging om de man van strafbare gedragingen te weerhouden die voor hem inmiddels in een ‘voorwaardelijke straf van 1 jaar’ en een geldboete zouden hebben geresulteerd. Verder heeft ZvM in haar dupliek in conventie bestreden dat de door haar uitgekeerde ‘alfavergoeding’ als ‘salaris’ aan te merken is. Het uitgekeerde brutobedrag schept voor de alfahulp zelf de verplichting tot afdracht en afrekening met de fiscus via de jaarlijkse belastingaangifte en geeft haar de mogelijkheid vrijwillige verzekeringen af te sluiten. Er kan dus ook geen sprake zijn van ‘achterstallig salaris’ voor niet gewerkte uren. ZvM acht zich niet gehouden (op haar rust ‘geen enkele verantwoording’) te betalen voor dagdelen en uren waarop - in overleg met de werkgevers - niet gewerkt is wegens feestdagen of dagen ‘waarop de klant niet kan’. De planning is geheel ‘eigen verantwoording’ van ‘mevrouw’, die dan immers op ander dagen en tijden met de klant kan afspreken. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft dit ook nooit eerder aan de orde gesteld.
Volgens ZvM dienen de vorderingen van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] afgewezen te worden en moet [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] tevens veroordeeld worden tot betaling van de proceskosten.
In reconventie verlangt ZvM (geparafraseerd naar de kennelijke bedoeling) een door de rechter aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op te leggen verbod om schriftelijk en/of mondeling uitlatingen te doen die via welk medium dan ook schadelijke publiciteit genereren ten aanzien van ZvM en de ‘ex-werkgevers’ van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie]. Bij repliek is ZvM hier niet verder op ingegaan dan dat zij dit ‘schadelijk zijn’ uitlegde als mogelijke ‘imago-schade van ZvM Huishoudelijke Hulp’ (eventuele schade aan ‘ex-werkgevers’ blijft dan buiten beeld). Wel wilde ZvM - zonder verdere uitleg - toen opeens ook de echtgenoot van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] onder het verbod laten vallen.
de beoordeling in conventie en in reconventie
Beide partijen procederen onsystematisch en uiterst ondoorzichtig / verwarrend. Feitelijke redeneringen worden niet of onvoldoende in een juridische context geplaatst, niet alle opgesomde feiten zijn voor het geschil van voldoende relevantie, de onderbouwing van betrokken stellingen laat vaak te wensen over en het belang van overgelegde producties wordt lang niet altijd (in voldoende mate) uitgelegd. Zelfs is niet steeds duidelijk welke grondslag voor een vordering (al dan niet uiteenvallend in een primaire en subsidiaire gedaante) gekozen is of hoe die gelezen moet worden.
Pas in de repliek in conventie laat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zich duidelijker uit over de grondslag van haar ‘loonvorderingen’ tegen ZvM. Anders dan in de Harderwijkse zaak waarop zij zich beroept (eindvonnis kantonrechter van 18 januari 2012, volgend op een niet overgelegd tussenvonnis van 22 juni 2011), blijkt [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zich niet (primair) op (een) arbeidsovereenkomst(en) tussen haar en ZvM te willen baseren, maar procedeert zij louter op de grondslag van de door haar in kopie overgelegde maar nauwelijks besproken bemiddelingsovereenkomsten die zij onder andere op 26 oktober 2012 met ZvM aanging. Daarnaast spelen de daaraan gekoppelde zes afzonderlijke arbeidsovereenkomsten een rol die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in 2012 en 2013 aanging met particulieren die op gefinancierde thuiszorg aangewezen waren en ter zake budgethouder waren (‘cliënten’). In het geheel niet in de discussie betrokken is de raamovereenkomst tussen ZvM als thuiszorginstelling en de gemeente (Meerssen) over de wijze van toepassing van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die het financiële kader voor de bewuste dienstverlening aan particulieren in de gemeente biedt.
‘Naar analogie’ meent [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de uitspraak van de kantonrechter Harderwijk te kunnen gebruiken om haar tweevoudige aanspraak jegens ZvM (met nevenvorderingen) geldend te maken. Die behelst dat ZvM in de plaats van de zes werkgevers (kennelijk als kassier) ‘het salaris over de volledige opzegtermijn’ (althans de daarvan resterende laatste week van september 2013 en de gehele maand oktober 2013, tezamen 118 uren) benevens ‘het achterstallige salaris’ voor 41,5 uren die ‘ten onrechte niet uitbetaald’ zijn, alsnog betaalt.
De aanpak in de Harderwijkse zaak, inmiddels door het Hof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep op 5 november 2013 van een andere afloop voorzien (zie o.a. RAR 2014/17), kan echter niet een-op-een op de onderhavige vordering van toepassing verklaard worden. Eerstens niet omdat daar primair juist wel uit arbeidsovereenkomst tegen de betrokken ‘bemiddelende’ thuiszorginstelling geprocedeerd is, uiteindelijk in hoger beroep met het door de alfahulp beoogde resultaat. In de tweede plaats beschikte de kantonrechter in Harderwijk (niet Zutphen, zoals [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] bij herhaling stelt) over een zeer uitgebreid dossier waarvan onder meer de behandelingsduur en de inhoud van het arrest van 5 november 2013 blijk geven. Namens de in die zaak agerende alfahulp is met kracht van argumenten - en uiteindelijk met succes - betoogd waarom de formele afspraken en kwalificaties in de verhouding tussen haar, de thuiszorginstelling en de diverse cliënten niet in de weg stonden aan het kwalificeren van de eerste overeenkomst (met de instelling) als arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW. Op basis van staande jurisprudentie als HR 13 juli 2007 en HR 25 maart 2011 zijn in het arrest van het Hof eerst de maatstaven voor die kwalificatie samengevat en vervolgens afgezet tegen het zeer uitvoerig door partijen in dat geschil uiteengezette feitencomplex (van werving/selectie en voorwaarden stellen via systeem van instructiebevoegdheid en loonhoogtebepaling tot voortdurende administratieve én inhoudelijke betrokkenheid van de thuiszorginstelling). Het feit dat de instructiebevoegdheid van de ‘bemiddelende’ instelling ten aanzien van het werk tamelijk algemeen van karakter was (de cliënt gaf de directe opdrachten), noch het gegeven dat belastingdienst en UWV uit de ‘Modelovereenkomst Alfahulpen’ afgeleid hadden dat de cliënt werkgever was, doet volgens Hof Arnhem in de daar spelende casus af aan de conclusie dat ‘Beeuwkes Thuiszorg B.V.’ beschouwd moest worden als werkgeefster van de betrokken alfahulp [naam]. Het arbeidsconflict ging overigens in dat Gelderse geval over de zes weken loondoorbetaling op de voet van art. 7:629 lid 2 BW en niet over de toepassing van de artikelen 7:628 BW respectievelijk 7:672 BW iuncto 7:677 BW zoals hier bij [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het geval is.
Nu [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dus in het kader van een volledig op de arbeidsrechtelijke regeling van boek 7 titel 10 BW steunende aanpak van de vorderingen er juist niet voor kiest ZvM aan te spreken als haar werkgeefster doch louter als de bemiddelaar en kassier die zij naar de letter van de overeenkomsten uit 2012 en 2013 werd, is het ten zeerste de vraag of haar vorderingen kans van slagen hebben. De redenering die de kantonrechter Harderwijk in de al dan niet vergelijkbare casus-Beeuwkes volgde door de subsidiaire vordering van [naam] wel te honoreren, is kennelijk voor [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] maatgevend, maar is voor de thans te beslechten casus allerminst beslissend. Juist als de relatie tussen ZvM en [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] zelf niet bepaald wordt door het arbeidsovereenkomstenrecht - zoals [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] klaarblijkelijk hier accepteert - valt niet in te zien waarom ZvM als kassier op zou moeten komen voor ‘loon’ (beter zou zijn: schadevergoeding ex art. 7:677 lid 3 en lid 4 BW). Als het al zo is dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op goede gronden tegenover haar respectieve werkgevers (de thuiszorgcliënten) zou kunnen volhouden dat - bij gebreke van geldige afwijking bij cao - de bedongen termijn van opzegging ‘nietig’ is (bedoeld zal zijn ‘vernietigbaar’, zodat het niet-respecteren van de daarvoor na vernietiging in de plaats tredende wettelijke opzeggingsregels tot schadeplichtigheid ex art. 7:677 lid 2 BW leidt). Het had dan op de weg van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gelegen om te motiveren dat betaling door ZvM logisch in het verlengde ligt van de kassiersfunctie die de Harderwijkse kantonrechter van belang achtte voor doorbetalen van loon voor zes weken bij ziekte op de voet van art. 7:629 lid 2 BW. Dat doorbetalen was juist wel contractueel bedongen en de gelding van die regel was dan ook tussen [naam] en haar cliënten - anders dan de in deze zaak spelende termijn van opzegging - in geen enkel opzicht betwist.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] geeft die uitleg echter niet, maar merkt wel op dat zij ZvM niet uit onrechtmatige daad aanspreekt. Dat en waarom ZvM echter contractueel (dus op basis van de specifieke bemiddelingsovereenkomst) ten opzichte van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gehouden zou zijn meer te doen dan de werkelijk gewerkte uren inclusief de door de cliënten / werkgevers feitelijk in acht genomen opzegtermijn van een week betaalbaar te stellen op basis van het met de cliënten afgesproken uurloon, is gesteld noch onderbouwd.
Het voorgaande geldt mutatis mutandis evenzeer - of wellicht nog sterker - voor het deel van de vordering dat ziet op de volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] voor risico van ZvM komende niet-gewerkte uren. Naast het feit dat er geen gehoudenheid van ZvM uit arbeidsovereenkomst aangenomen kan worden, heeft hiervoor te gelden dat de exacte werkplanning krachtens de met iedere afzonderlijke cliënt(e) gemaakte schriftelijke afspraken (de ‘arbeidsovereenkomsten’) binnen de gegeven maximumomvang (de verzorgingsindicatie die gebaseerd was op de financiering) er een was tussen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en de bewuste cliënt(e): dagdelen en uren konden dus binnen die begrenzing geruild of opnieuw ingevuld worden, waarbij ZvM slechts aangeboden had waar nodig en op verzoek van een der partijen te ‘bemiddelen’. Of en in welke zin uit art. 7:628 BW in de relatie [eiseres in conventie, verweerster in reconventie]/cliënten concreet loonaanspraken op feestdagen en bij tijdelijke afwezigheid van de cliënten voortgevloeid zijn, is al allerminst zeker omdat door die ruilmogelijkheid twijfelachtig is of het niet-verrichten van de bedongen arbeid in redelijkheid voor rekening of risico van de betrokken cliënt(e) behoort te komen. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft dit op geen enkele manier uitgelegd of gemotiveerd. Laat staan dat zij (zie hierboven voor het andere deel van de vordering) verklaart waarom ZvM daar dan vervolgens krachtens eigen contractuele verplichting voor moet opkomen.
Op beide onderdelen leent de ‘loonvordering’ van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in conventie (daargelaten de deels foutieve terminologie en/of grondslag) zich niet voor toewijzing.
Dat de nevenvorderingen dit lot delen, spreekt voor zich, maar ten overvloede zij nog gememoreerd dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] ook niet uitlegt waarom een wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW verschuldigd zou zijn door een partij die als doorgeefluik en kassier fungeert, maar niet als werkgever aangesproken wordt.
De vordering in reconventie is in het geheel niet geadstrueerd of toegespitst op feiten en belangen die er toe doen, nog daargelaten dat ZvM bij het gewenste uitingsverbod partijen betrekt die geen rol als procespartij in deze zaak vervullen. Reeds daarom en in het midden latend of een verbod als gevorderd zich verdraagt met de fundamentele uitingsvrijheid van ieder individu, die slechts achteraf beoordeeld kan worden aan de hand van bijvoorbeeld voorschriften van strafbare en tot schadevergoeding verplichtende belediging / smaad, komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
Omdat partijen aldus in conventie en in reconventie over en weer in het ongelijk gesteld worden, komt het de kantonrechter (mede omdat ZvM niet bij gemachtigde procedeert) passend voor de proceskosten tezamen te nemen en vervolgens in het geheel te compenseren.

BESLISSING

in conventie
De vordering(en) van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wordt / worden afgewezen.
in reconventie
De tegenvordering van ZvM wordt eveneens afgewezen.
in conventie en in reconventie
De proceskosten worden volledig gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal, kantonrechter te Maastricht,
en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken.