ECLI:NL:RBLIM:2014:2470

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2014
Publicatiedatum
18 maart 2014
Zaaknummer
03-700573-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar poging tot doodslag en toerekeningsvatbaarheid

Op 14 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer 1]. De verdachte, geboren te [geboortegegevens] en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. I.T.H.L. van de Bergh. Tijdens de zitting op 28 februari 2014 zijn zowel de officier van justitie als de verdachte gehoord, evenals de benadeelde partij [slachtoffer 1] en diens raadsman, mr. P.W. Szymkowiak. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] door hem met een mes in de rug te steken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig was en heeft besloten om een heropening van het onderzoek te bevelen. Dit was noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gezien de door de raadsman aangevoerde argumenten over de psychische toestand van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een rapport van psycholoog drs. T. ‘t Hoen, waarin werd gesteld dat de verdachte mogelijk lijdende was aan ADHD en PTTS, wat zijn gedragskeuzes ten tijde van het delict zou hebben beïnvloed.

De rechtbank heeft besloten om een psychiatrisch en psychologisch rapport te laten opstellen door deskundigen, niet zijnde drs. ’t Hoen, om de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte verder te onderzoeken. De rechtbank heeft daarbij specifieke vragen geformuleerd die beantwoord moeten worden door de deskundigen, waaronder de mate van psychische drang en de invloed van de omstandigheden op het handelen van de verdachte. Het onderzoek is geschorst voor onbepaalde tijd, en de rechtbank heeft de officier van justitie opdracht gegeven om de benodigde onderzoeken uit te laten voeren. De beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij is aangehouden tot de uitspraak van het eindvonnis.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700573-13
Datum uitspraak: 14 maart 2014
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 maart 2014(heropening onderzoek)
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 februari 2014.
De rechtbank heeft op 28 februari 2014 gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
Ook heeft zij gehoord de benadeelde partij [slachtoffer 1] en diens raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, advocaat te Maastricht. Door [slachtoffer 1] is tevens gebruik gemaakt van het hem als slachtoffer toekomende spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De verdachte staat terecht ter zake dat:
hij op of omstreeks 22 september 2013 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] toen aldaar, meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens rug, in elk geval in diens (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 22 september 2013 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] toen aldaar, meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, in elk geval met een
scherp en/of puntig voorwerp in diens rug, in elk geval in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 22 september 2013 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), toen aldaar, opzettelijk meermalen, althans eenmaal (telkens) met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in diens rug, in elk geval in diens lichaam heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
  • is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
  • is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
  • zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan; de officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
  • zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.

4.De onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting

Na sluiting van het onderzoek is de rechtbank gebleken dat het onderzoek in onderhavige zaak niet volledig is geweest. Daartoe het volgende.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de rug gestoken, hetgeen getuigt van (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij zich kan voorstellen dat de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Deze poging tot doodslag kan verdachte, volgens de raadsman, evenwel niet worden toegerekend; hij is ontoerekeningsvatbaar.
Mocht de rechtbank echter oordelen dat verdachte wel toerekeningsvatbaar is, dan nog kan, volgens de raadsman, verdachte niet voor deze poging tot doodslag worden bestraft, nu er sprake was van psychische overmacht dan wel noodweerexces aan de zijde van verdachte.
De raadsman heeft zijn betoog onderbouwd door te wijzen op het rapport dat door de psycholoog drs. T. ‘t Hoen over de persoon van verdachte is uitgebracht. Uit dit rapport, gedateerd 20 december 2013, komt het navolgende naar voren:
Bij betrokkene is sprake van ADHD en (zeer vermoedelijk) van PTTS, bij een kwetsbare persoonlijkheidsdynamiek, zonder dat overigens kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM.
Dit was ook zo ten tijde van het tenlastegelegde. Het beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde zodanig, dat dat mede daaruit verklaard kan worden, op de volgende manier: Toen betrokkene er getuige van was dat de vriendin van zijn vriend werd geslagen door aangever, werd betrokkene sterk herinnerd aan/geconfronteerd met de mishandelingen door zijn vader en stiefvader in zijn jeugd, waar hij meermalen getuige van is geweest. De traumatische gevoelens hieromtrent heeft hij altijd weggestopt en afgesplitst en het lijkt erop dat door dit voorval deze jarenlange afgesplitste gevoelens plotseling en heftig naar de oppervlakte kwamen en leidden tot de agressieve impulsdoorbraak in de vorm van het tenlastegelegde feit. Bovendien is de impulscontrole als gevolg van zijn ADHD bij betrokkene reeds beperkt, zodat hij bij een dergelijke heftige emotionele ontlading al helemaal niet bij machte is om zijn impulsen te controleren.
Dit gebeurde in zekere mate.
Onderzoeker adviseert om betrokkene vanuit gedragskundig oogpunt als enigszins tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Verder vermeldt het rapport onder het kopje “Forensisch psychologische beschouwing” (pagina 15) -zakelijk weergegeven-:
Betrokkene zag hoe de vriendin van zijn vriend door aangever werd geslagen. Betrokkene zou toen het gevoel hebben gehad dat zijn lichaam als het ware “werd bestuurd” (depersonalisatie)…
…Betrokkene was al met al op het moment van het tenlastegelegde onvoldoende in staat zijn gedragsalternatieven op een weloverwogen wijze af te wegen, ondanks dat mag worden aangenomen dat hij zich wel degelijk bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen.
De raadsman van verdachte heeft, zoals weergegeven, aangevoerd dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. De raadsman voerde hiertoe aan dat zijn cliënt volgens de psycholoog niet volledig toerekeningsvatbaar was, omdat hij kort na de daad het wederrechtelijke daarvan inzag. Het feit dat zijn cliënt na het steekincident wist dat hetgeen hij had gedaan niet door de beugel kon, wil echter volgens de raadsman niet zeggen dat zijn cliënt tijdens het plegen van het feit wist waarmee hij bezig was. Gezien de door de psycholoog beschreven gemoedstoestand van depersonalisatie, waarin zijn cliënt ten tijde van het tenlastegelegde verkeerde, is het volgens de raadsman zeer goed mogelijk dat zijn cliënt op het moment waarop het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden volledig ontoerekeningsvatbaar was.
Bij het subsidiaire beroep op psychische overmacht heeft de raadsman gewezen op de passages in het rapport van drs. ’t Hoen, waarin onder meer is vermeld dat -zakelijk weergegeven- “de impulscontrole van betrokkene als gevolg van de ADHD reeds beperkt is, zodat hij bij een dergelijke heftige emotionele ontlading al helemaal niet bij machte is om zijn impulsen te controleren. Betrokkene was al met al op het moment van het tenlastegelegde onvoldoende in staat zijn gedragsalternatieven op een weloverwogen wijze af te wegen.”
De raadsman is van mening dat hieruit blijkt:
a. dat er sprake is van een van buiten komende drang;
b. dat in redelijkheid niet van zijn cliënt kon en hoefde te worden gevergd dat hij aan deze drang weerstand bood.
Het beroep op noodweerexces heeft de raadsman onderbouwd door erop te wijzen dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3]. Laatstgenoemde kreeg van aangever een klap tegen het hoofd. De raadsman acht het aannemelijk dat zijn cliënt de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden als gevolg van het zien van de mishandeling van [slachtoffer 3] door aangever. Deze mishandeling veroorzaakte bij verdachte een hevige gemoedsbeweging die hem het verleden, waarin zijn moeder eerst door zijn vader en later door zijn stiefvader werd mishandeld, deed herbeleven. De raadsman verwijst voor het bestaan van deze hevige gemoedsbeweging naar de in het voorgaande door hem genoemde passage uit de psychologische rapportage.
De rechtbank is tijdens de beraadslaging in raadkamer tot het oordeel gekomen dat zij, mede in het licht van de door de raadsman gevoerde verweren, nader voorgelicht wenst te worden omtrent de persoon van verdachte. In het bijzonder wenst zij nader voorgelicht te worden over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de eventuele psychische drang die verdachte bewoog tot handelen en de eventuele (hevige) gemoedsbeweging bij verdachte naar aanleiding van hetgeen hij kort voor het tenlastegelegde feit aanschouwde. Er is hieromtrent weliswaar reeds door psycholoog ’t Hoen gerapporteerd, maar gelet op de verstrekkende gevolgen die zowel het honoreren als het verwerpen van de verweren kan hebben, ook voor de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, acht de rechtbank dit rapport een te smalle basis voor het nemen van een juiste en weloverwogen beslissing. Zeker nu het onderzoek van ‘t Hoen een aantal vragen onbeantwoord laat. Zo is het de rechtbank op basis van het eerstgenoemde rapport niet voldoende duidelijk waarom verdachte, die volgens ’t Hoen in het geheel niet bij machte was om zijn impulsen te controleren, toch gedeeltelijk voor zijn handelen verantwoordelijk kan worden gehouden.
Een en ander maakt het dat de rechtbank het noodzakelijk acht dat omtrent de persoon van verdachte een psychiatrisch rapport en nogmaals een psychologisch rapport, door een psycholoog niet zijnde drs. ’t Hoen, zal worden uitgebracht.
De rechtbank wenst beantwoording door de deskundigen van de volgende vragen:
Is betrokkene lijdende aan een ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe is dit in diagnostische zin te omschrijven?
Hoe was dit ten tijde van het tenlastegelegde?
Beïnvloedde de eventuele ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens betrokkenes gedragskeuzes c.q. zijn gedragingen ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde (zodanig dat het tenlastegelegde daaruit verklaard kan worden)?
Zo ja, kan de deskundige dan gemotiveerd aangeven:
a. Op welke manier dat geschiedde?
b. In welke mate dat geschiedde?
c. Welke conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid op grond hiervan te adviseren is?
Welke factoren voortkomende uit de stoornis van betrokkene kunnen van belang zijn voor de kans op recidive?
Welke andere factoren en condities dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen?
Is iets te zeggen over eventuele onderlinge beïnvloeding van deze factoren en condities?
6.
Welke aanbevelingen zijn op basis van het voorgaande te doen ter preventie van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van betrokkene en binnen welk juridisch kader zou dit gerealiseerd kunnen worden?
7.
Heeft betrokkene gehandeld onder invloed van een psychische drang en zo ja, waaruit bestond deze en in hoeverre heeft deze zijn of haar strafbaar handelen bepaald c.q. wat is de mate van intensiteit van deze psychische drang geweest?
8.
Kunt u aangeven wat het psychisch weerstandsvermogen in klinische en medische zin van betrokkene moet zijn geweest ten tijde van het feit, zowel rekening houdend met de specifieke omstandigheden waaronder dit feit is begaan (met het verzoek de externe omstandigheden waarvan u uitgaat nauwkeurig weer te geven), met name de mate van intensiteit van deze omstandigheden, als met de eventuele specifieke kwetsbaarheden (gepredisponeerdheid) van de onderzochte persoon en diens psychische draagkracht?
Kunt u aangeven de mate van wils(on)vrijheid, (de wil is hier als psychische functie - in psychische zin - bedoeld), waaronder betrokkene heeft gehandeld ten tijde van het gepleegde feit?
Indien de vragen 8a. en/of 8.b niet beantwoord kunnen worden: Wat kunt u, vanuit uw wetenschap, te berde brengen over de psyche van betrokkene c.q. het functioneren van betrokkene in het licht van de omstandigheden van het geval?
9.
Heeft de klap die het slachtoffer aan een vriendin van betrokkene gaf, die die klap zag, een hevige gemoedsbeweging bij betrokkene kunnen veroorzaken gelet op betrokkenes verleden en zijn geestesgesteldheid?
10.
Kan deze gemoedsbeweging het gebruikte geweld verklaren?
Het onderzoek zal in verband met bovenstaande worden geschorst voor onbepaalde tijd.
De rechtbank zal de officier opdracht geven bovenstaande onderzoeken uit te laten voeren. De rechtbank verstaat daarbij dat aan de deskundigen ten behoeve van hun onderzoek niet alleen het “papieren” dossier ter hand zal worden gesteld, maar ook de DVD met daarop de beelden van het voorval.
De deskundigen die met die onderzoeken worden belast dienen te worden opgeroepen voor de volgende zitting om daar, zo nodig, een toelichting te geven bij hun in hun rapporten neergelegde bevindingen. De rechtbank merkt daarbij op dat het de officier van justitie en de raadsman vrijstaat voorafgaand aan de zitting de rechtbank te berichten dat er geen behoefte bestaat aan een ter zitting te geven toelichting. De rechtbank zal dan nagaan of op voorhand van het verhoor van de deskundige(n) kan worden afgezien.
Het bovenstaande brengt met zich mee dat de rechtbank tevens de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij zal aanhouden tot de datum, waarop het eindvonnis in de onderhavige zaak zal worden uitgesproken.

5.Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis

De rechtbank zal omtrent dit verzoek van de raadsman een beslissing nemen. Deze beslissing is apart geminuteerd.
DE BESLISSINGEN:
De rechtbank
- heropent het onderzoek in deze zaak;
- schorst het onderzoek ter terechtzitting en beveelt dat het onderzoek in deze zaak zal worden hervat op een nader te bepalen datum en tijdstip;
- beveelt de oproeping van de verdachte tegen die datum en dat tijdstip;
- verstaat dat de raadsman afschrift van de oproeping van de verdachte zal ontvangen;
- verstaat dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in kennis zal worden gesteld van de nadere zittingsdatum;
- houdt aan de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde deze in de gelegenheid te stellen uitvoering te geven aan het vorenstaande (het doen opstellen van een psychiatrisch rapport alsmede het doen opstellen van een psychologisch rapport door een psycholoog niet zijnde drs. ’t Hoen, waarbij aan de deskundigen het gehele dossier (inclusief de DVD met daarop de beelden van het incident) ter beschikking zal worden gesteld);
- beveelt de oproeping voor de volgende zitting van de psychiater en psycholoog die alsdan over verdachte hebben gerapporteerd;
- de rechtbank verstaat daarbij dat zo er bij de verdachte en/of zijn raadsman en/of de officier van justitie geen behoefte bestaat aan het horen van de deskundige(n) ter nadere terechtzitting, dit aan de rechtbank bericht zal worden, opdat de rechtbank dan kan nagaan in hoeverre een verhoor van de deskundige(n) ter zitting nog aangewezen is.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. M.E. Kramer en
mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 14 maart 2014.
Mr. J.A.A.C. Claessen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700573-13
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 14 maart 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adresgegevens],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht.