ECLI:NL:RBLIM:2014:2427

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2014
Publicatiedatum
17 maart 2014
Zaaknummer
C/03/178179 / FA RK 13-213
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van kosten van bijstand in het kader van kinderalimentatie en Duitse kinderbijslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 8 januari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Het college verzocht om een beschikking tot verhaal van kosten van bijstand, die aan de ex-echtgenote van verweerder was verstrekt, voor de minderjarige dochter van verweerder. De zaak betreft de vraag of de ontvangen Duitse kinderbijslag van invloed is op de behoefte van het kind en de verplichtingen van verweerder tot het betalen van een onderhoudsbijdrage.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder en zijn ex-echtgenote, met wie hij in 2007 is gescheiden, samen een dochter hebben. Het college heeft bijstandsuitkeringen verstrekt aan de ex-echtgenote, en verzoekt nu om een verhaalsbijdrage van verweerder. Verweerder heeft betoogd dat hij al meer bijdraagt dan de behoefte van het kind, en dat zijn financiële situatie niet toereikend is voor een extra bijdrage.

De rechtbank heeft de financiële situatie van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat de behoefte van de minderjarige dochter, rekening houdend met de ontvangen Duitse kinderbijslag, lager is dan het bedrag dat verweerder al bijdraagt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen ruimte is voor een aanvullende verhaalsbijdrage, en heeft het verzoek van het college afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct berekenen van de behoefte van een kind in relatie tot ontvangen kinderbijslag en de verplichtingen van ouders. De rechtbank heeft de zaak afgesloten door het verzoek van het college af te wijzen, en verweerder is daarmee in het gelijk gesteld.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/178179 / FA RK 13-213
Beschikking van 8 januari 2014 betreffende verhaal kosten van bijstand
in de zaak van:
het college van burgemeester en wethouders van de GEMEENTE KERKRADE,
zetelende te 6460 AP Kerkrade, Postbus 600,
hierna te noemen het college,
gemachtigde: M.H.G.I. Lanslots-Theunissen;
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats], [adres],
hierna te noemen [verweerder],
advocaat: mr. Y.K. Kunze.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het navolgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 30 januari 2013;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 8 augustus 2013;
- de reactie van het college, binnengekomen bij de rechtbank op 4 december 2013;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 11 december 2013 en bij welke behandeling zijn verschenen:
- de gemachtigde van het college;
- [verweerder] en een kantoorgenoot van zijn advocaat.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[verweerder] is gehuwd geweest met [echtgenote verweerder], verder te noemen [echtgenote verweerder]. Uit dit huwelijk is op [1992] geboren [minderjarige], verder te noemen [minderjarige]. Bij uitspraak van het Amtsgericht Aachen van 24 augustus 2007 is tussen [verweerder] en [echtgenote verweerder] de echtscheiding uitgesproken. Die uitspraak is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij die uitspraak is geen onderhoudsbijdrage vastgesteld.
2.2.
Het college heeft met ingang van 24 november 2009 tot 22 december 2010 een bijstandsuitkering aan [echtgenote verweerder] verstrekt, mede ten behoeve van de bij [echtgenote verweerder] verblijvende destijds minderjarige [minderjarige]. Ten aanzien van [echtgenote verweerder] is [verweerder] niet onderhoudsplichting, omdat er bij haar sprake is geweest van samenleving met een ander, als ware zij gehuwd.
2.3.
Bij herhaling heeft het college [verweerder] verzocht een inlichtingenformulier omtrent zijn financiële situatie en woon-/leefomstandigheden in te vullen, zulks ter vaststelling van zijn mogelijkheden tot betaling van een onderhoudsbijdrage.
2.4.
Het college heeft op 16 november 2012, na eerdere besluiten en mededelingen, de beschikking tot verhaal van kosten van bijstand schriftelijk aan [verweerder] meegedeeld. Het verhaalsbedrag is daarbij ambtshalve, met ingang van 17 februari 2010 tot 22 december 2010, bepaald op een bedrag van € 7.731,09.
2.5.
[verweerder] heeft maandelijks € 150 bijgedragen in de kosten van [minderjarige].

3.Het verzoek

3.1.
Het college verzoekt – na wijziging - op grond van artikel 62h van de Wet Werk en Bijstand te bepalen dat de door [verweerder] ten behoeve van [minderjarige] aan verschuldigde verhaalsbedrag met ingang van 17 februari 2010 tot 22 december 2010 € 880,74 bedraagt, naast de reeds betaalde onderhoudsbijdrage.
3.2.
Het college stelt dat [minderjarige] behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage en dat [verweerder] in staat moet worden geacht de gevraagde verhaalsbijdrage te betalen. In 2010 bedroeg het inkomen van [verweerder] meer dan € 1.600, namelijk circa € 1.888,42. Dit leidt tot een behoefte van € 237,15. Daarop dient het verschil tussen de kinderbijslag en het Duitse Kindergeld niet in mindering te worden gebracht, omdat dit verschil al in mindering is gebracht op de door [echtgenote verweerder] ontvangen uitkering. Met de lasten van de inwonende dochter dient geen rekening te worden gehouden, omdat zij reeds meerderjarig was. Daarnaast houdt het college alleen rekening met de bijstandsnorm en omgangskosten, omdat overige kosten niet zijn gebleken of onderbouwd.

4.Het verweer

4.1.
[verweerder] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het college in het verzoek, althans tot afwijzing daarvan en voert daartoe het volgende aan. Het college heeft met [verweerder] aanvankelijk in de Nederlandse taal gecorrespondeerd, welke taal [verweerder] niet machtig is. Vervolgens heeft [verweerder] het college geïnformeerd dat hij in staat van faillissement verkeerde, maar met die informatie heeft het college niets gedaan. Tussen 2010 en 2012 heeft [verweerder] niets van het college vernomen. Het college gaat verder uit van een onjuiste behoefte van [minderjarige]. Het inkomen van [verweerder] bedroeg € 1.600 netto per maand, en [echtgenote verweerder] had geen eigen inkomen. Het gezinsinkomen bedroeg daarmee € 1.600 netto per maand, hetgeen resulteert in een eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen (na aftrek van het hogere Duitse Kindergeld in vergelijking tot de Nederlandse kinderbijslag) van € 101,50 per maand. [verweerder] heeft € 150 per maand voldaan, en daarmee meer dan de behoefte van [minderjarige]. Daarnaast is de draagkracht van [verweerder] op niet meer te stellen dan € 165,55. Daarbij dient er rekening mee te worden gehouden dat de andere dochter van [verweerder] bij hem inwoonde.

5.De beoordeling

Het college stelt dat [minderjarige] in 2010 een behoefte had van € 237,15. [verweerder] stelt dat van een lagere behoefte dient te worden uitgegaan.
Gelet op de stellingen van partijen dient als inkomen van [verweerder] in ieder geval niet meer dan € 1.888,42 per maand te worden aangehouden, en vormt alleen het inkomen van [verweerder] het inkomen aan de hand waarvan de behoefte kan worden becijferd. Met dit inkomen kan de behoefte van [minderjarige] worden bepaald aan de hand van de tabellen die zijn opgenomen in de aanbevelingen van de werkgroep alimentatienormen. De in deze tabellen genoemde bedragen zijn de uit CBS-onderzoek gebleken kosten van kinderen, verminderd met de kinderbijslag. De behoefte van een kind bestaat volgens de aanbevelingen van de werkgroep uit dat deel van de kosten van een kind, dat niet door de kinderbijslag, het kindgebonden budget en de financiële bijdrage van de verzorgende ouder kan of behoeft te worden bestreden.
Voor [minderjarige] is geen kinderbijslag, maar Duits Kindergeld ontvangen. Om de behoefte van [minderjarige] te becijferen, dient om die reden allereerst een bedrag dat correspondeert met de Nederlandse kinderbijslag bij de tabelbehoefte te worden geteld, om zo de volledige kosten van [minderjarige] te kunnen bepalen. Bij het door het college genoemde maximale inkomen zou dit tot de conclusie leiden dat maandelijks met (€ 237,15 + € 92,85 =) € 330 aan kosten voor [minderjarige] rekening gehouden dient te worden.
Net als bij ontvangen kinderbijslag rekent de rechtbank het door de vrouw ontvangen Kindergeld volledig toe aan [minderjarige], voor wie deze bijdrage is ontvangen. Dat betekent dat voor de bepaling van de behoefte van [minderjarige] aan een bijdrage van haar ouders de kosten met het ontvangen Kindergeld (€ 184 per maand) dienen te worden verminderd. De behoefte van [minderjarige] is dan, gelet op het door het college gestelde maximale inkomen van [verweerder], te bepalen op maximaal (€ 330 - € 184 =) € 146 per maand.
Tussen partijen staat vast dat [verweerder] € 150 per maand heeft voldaan ten behoeve van [minderjarige]. Nu de behoefte van [minderjarige] in ieder geval niet hoger is dan € 146 per maand heeft [verweerder] daarmee volledig in de behoefte van [minderjarige] voorzien. Voor een aanvullende (verhaals)bijdrage is dan geen ruimte. Het verzoek van het college dient alleen al om die reden te worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. L.M.I.A. Bregonje, rechter, tevens kinderrechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 8 januari 2014 uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.J.J. Gerards-van den Akker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van deze uitspraak is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak; door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de uitspraak hun op andere wijze bekend is geworden.