3.3Het oordeel van de rechtbankInleiding
Daar verdachte zich al enige tijd aan het geluid van rondscheurende motors en brommers van bewoners van het woonwagenkamp aan de [adres] te Maastricht stoorde, is hij op 2 september 2012 als bestuurder in zijn auto, een Chevrolet Blazer, gestapt. Deze auto produceert volgens verdachte - en zo volgt ook uit het proces-verbaal verkeersongeval analyse - reeds bij een relatief lage snelheid een hoog uitlaatgeluid.
Verdachte is vervolgens in gezelschap van [naam getuige 1] met zijn auto vanaf zijn woning aan de [straatnaam], via de [adres] naar de [adres] gereden en weer terug, terwijl hij de auto zo veel mogelijk geluid liet produceren. Door zijn actie wilde hij bewerkstelligen dat de bewoners van het woonwagenkamp zouden stoppen met het veroorzaken van geluidsoverlast. Het kabaal van de auto van verdachte trok de aandacht van enkele woonwagenbewoners, onder wie [benadeelde partij 2], de vader van [benadeelde partij 3], [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 5]. Zij schrokken van het geluid en de snelheid van de auto. Om verdachte ter verantwoording te roepen zijn meerdere woonwagenbewoners achter de auto van verdachte aangegaan in de richting van zijn woning. [benadeelde partij 2] had daarbij een baksteen in zijn handen en een andere bewoner had een stok in zijn handen.
Feit 1
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een (of meerdere) poging(en) tot doodslag dan wel een (of meerdere) poging(en) tot zware mishandeling dan wel een (of meerdere) bedreiging(en). Voor een bewezenverklaring in alle drie de varianten is bij de onderhavige tenlastelegging vereist dat verdachte opzettelijk op een of meerdere personen in is gereden. De rechtbank overweegt dat het wettige bewijs voor wat betreft het inrijden op [benadeelde partij 1] (één verklaring) en [benadeelde partij 2] (geen verklaring) ontbreekt.
Verder overweegt de rechtbank dat [benadeelde partij 2] heeft beschreven hoe hij zijn dochter A. Snijders van de straat heeft weggetrokken, toen hij zag dat verdachte, komend vanuit de [straatnaam] en rijdend in de richting van de [adres], met zijn auto met hoge snelheid in haar richting reed. Op het moment van wegtrekken bedroeg de afstand tussen [benadeelde partij 3] en de auto van verdachte volgens [benadeelde partij 2] ongeveer 1 meter.
Ook de getuigen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 4] hebben over het incident met [benadeelde partij 3] verklaard, maar in hun beleving heeft dit incident plaatsgevonden nadat verdachte zijn voertuig gekeerd had en terugreed in de richting van de [straatnaam].
Voorts verklaart [benadeelde partij 1] dat de afstand tussen [benadeelde partij 3] en de auto van verdachte, op het moment dat [benadeelde partij 2] haar wegtrok, nog ongeveer 10 meter bedroeg.
Gelet op voornoemde wezenlijke discrepanties in de verklaringen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld wanneer het incident met [benadeelde partij 3] heeft plaatsgevonden. Evenmin kan worden vastgesteld wáár [benadeelde partij 3] zich op dat moment bevond en of zij al dan niet in beweging was. Op grond daarvan kan dan ook evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte opzettelijk op [benadeelde partij 3] is ingereden.
In de visie van de officier van justitie heeft verdachte zich desalniettemin schuldig gemaakt aan een bedreiging door op de terugweg met zijn auto met aanzienlijke snelheid in de richting van [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] te rijden, toen zij zich (gezamenlijk) op/aan de [adres] bevonden. De rechtbank deelt deze visie van de officier van justitie niet en overweegt daartoe dat uit het dossier niet kan worden afgeleid wáár precies de betreffende personen zich bevonden en of verdachte opzettelijk dreigend op hen is ingereden dan wel opzettelijk dreigend in hun richting is gereden. Uit de verklaringen komt naar voren dat de betreffende personen zich waarschijnlijk op het grasveld bevonden in de bocht naar rechts richting de [straatnaam] en niet op het wegvak van de [adres]. Als dat het geval is geweest zou het bedreigend voor hen kunnen zijn geweest dat verdachte met zijn veel lawaai producerende auto inderdaad die bocht naar rechts heeft genomen. Niet blijkt echter dat hij daarbij over het grasveld heeft gereden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat verdachte is ingereden op de aangevers, noch in de letterlijke zin van het woord noch in de zin waarin de officier van justitie dit woord leest.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich aan een van de onder feit 1 tenlastegelegde varianten schuldig heeft gemaakt, zodat verdachte van het gehele feit dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
Nadat verdachte op 2 september 2012 met veel kabaal door het woonwagenkamp aan de [adres] te Maastricht reed, zijn meerdere woonwagenbewoners, onder wie [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 2], achter de auto van verdachte aangerend in de richting van zijn woning.[benadeelde partij 2] nam een baksteen in zijn handen en iemand anders een stok.Toen de woonwagenbewoners bij de woning van verdachte, gelegen aan de [straatnaam] 71 te Maastricht, aankwamen, zagen zij verdachte niet staan. Verdachte kwam echter naar buiten. Er ontstond een woordenwisseling tussen verdachte en de woonwagenbewoners.[benadeelde partij 4] hoorde dat verdachte daarna tegen hem zei: ‘Ik rijd dwars met mijn vrachtwagen door jullie woonwagens heen’ en ‘Ik steek vanavond je woonwagen in de fik, ik brand het hele kamp af’ en ‘Loop maar allemaal eens hierin dan ruim ik jullie op, dan knal ik jullie allemaal neer’.Ook [benadeelde partij 2] hoorde dat verdachte dreigende woorden in de richting van [benadeelde partij 4] uitte. [benadeelde partij 2] hoorde voorts dat verdachte riep: ‘Doe maar een stap vooruit, dan zul je wel zien wat er dan gebeurt’.[benadeelde partij 5] hoorde dat verdachte tegen hem zei: ‘Nog een stap en jij blijft liggen, dat geldt voor jullie allemaal’.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij nadat hij zijn auto op zijn erf had gezet en zijn woning binnen was gegaan, enkele woonwagenbewoners voor zijn woning zag staan, waarna hij zijn woning uitliep in de richting van de woonwagenbewoners. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij geen bedreigingen heeft geuit. Dit acht de rechtbank echter ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen van de aangevers/getuigen en gelet op de gemoedstoestand waarin verdachte naar eigen zeggen verkeerde. Hij was boos over het lawaai waar hij al geruime tijd last van had en wilde eens even laten merken hoe vervelend dat was. De ontkenning van verdachte vindt, anders dan de raadsman stelt, geen steun in de verklaring van getuige [naam getuige 1]. Deze heeft weliswaar verdachte geen bedreigingen horen uiten, maar heeft ook verklaard dat hij zich binnen bevond en vrijwel niets kon horen van wat er buiten werd gezegd.
De rechtbank overweegt dat de inhoud van de door verdachte geuite woorden van dien aard is dat bij [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden laten, zeker gelet op de intimiderende wijze waarop verdachte kort tevoren door de [adres] was gereden.
Op grond van de aangiftes van [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5], en [benadeelde partij 2] en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [benadeelde partij 4], [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd.
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte opzettelijk dreigend een of meer handen achter zijn rug heeft gehouden daarbij suggererend dat hij een vuurwapen achter zijn rug althans broeksband verborgen hield. Het dreigende element, het (mogelijke) vuurwapen achter de rug van verdachte, berust naar het oordeel van de rechtbank niet op een door de aangevers gedane waarneming maar op een interpretatie van die aangevers. Deze interpretatie vindt geen objectieve steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Verdachte dient derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.