Op 7 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een zaak waarin een grootmoeder verzocht om een omgangsregeling en een informatieregeling met betrekking tot haar kleinkinderen. De grootmoeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.M. van Vugt, stelde dat zij een nauwe persoonlijke betrekking had met haar kleinkinderen, [minderjarige A] en [minderjarige B], en dat zij voor hun overlijden regelmatig op hen paste. De moeder van de kinderen, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. Berends, betwistte echter de stellingen van de grootmoeder en stelde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de grootmoeder op 25 november 2013 haar verzoekschrift indiende en aanvullende stukken op 24 december 2013. De moeder diende op 31 januari 2014 een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op 4 februari 2014.
De rechtbank oordeelde dat de grootmoeder onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking, zoals vereist door artikel 1:377a BW en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de contacten tussen de grootmoeder en de kleinkinderen niet meer omvatten dan de gebruikelijke contacten tussen grootouders en kleinkinderen. Daarom werd de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken om zowel een omgangsregeling als een informatieregeling. De rechtbank benadrukte dat een informatieregeling enkel op verzoek van een ouder kan worden vastgesteld, en niet op verzoek van een grootouder.
De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en kinderrechter, en de grootmoeder heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen drie maanden na de uitspraak.