ECLI:NL:RBLIM:2014:2218

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
C/03/185854 / FA RK 13-2546
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek van grootmoeder tot omgangsregeling en informatieregeling afgewezen wegens gebrek aan nauwe persoonlijke betrekking

Op 7 maart 2014 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een zaak waarin een grootmoeder verzocht om een omgangsregeling en een informatieregeling met betrekking tot haar kleinkinderen. De grootmoeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.M. van Vugt, stelde dat zij een nauwe persoonlijke betrekking had met haar kleinkinderen, [minderjarige A] en [minderjarige B], en dat zij voor hun overlijden regelmatig op hen paste. De moeder van de kinderen, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.C. Berends, betwistte echter de stellingen van de grootmoeder en stelde dat er geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de grootmoeder op 25 november 2013 haar verzoekschrift indiende en aanvullende stukken op 24 december 2013. De moeder diende op 31 januari 2014 een verweerschrift in en de zaak werd behandeld op 4 februari 2014.

De rechtbank oordeelde dat de grootmoeder onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking, zoals vereist door artikel 1:377a BW en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de contacten tussen de grootmoeder en de kleinkinderen niet meer omvatten dan de gebruikelijke contacten tussen grootouders en kleinkinderen. Daarom werd de grootmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken om zowel een omgangsregeling als een informatieregeling. De rechtbank benadrukte dat een informatieregeling enkel op verzoek van een ouder kan worden vastgesteld, en niet op verzoek van een grootouder.

De beschikking werd openbaar uitgesproken door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en kinderrechter, en de grootmoeder heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 7 maart 2014
Zaaknummer: C/03/185854 / FA RK 13-2546
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster],
verzoekster, verder te noemen: de grootmoeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. M.J.M. van Vugt, kantoorhoudende te Maastricht,
tegen:
[verweerster],
wederpartij, verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. C.C. Berends, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het verloop van de procedure

De grootmoeder heeft op 25 november 2013 een verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling en een informatieregeling ingediend.
Op 24 december 2013 heeft de grootmoeder aanvullende stukken ingediend.
De moeder heeft op 31 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van 4 februari 2014.

2.De feiten

De moeder is gehuwd geweest met de zoon van de grootmoeder, [vader], verder te noemen: de vader. Uit dit huwelijk zijn geboren:
  • [minderjarige A] te [geboorteplaats] op [2005],
  • [minderjarige B] te [geboorteplaats] op [2009].
Op [2011] is het huwelijk tussen de moeder en de vader ontbonden door het overlijden van de vader.
De moeder is belast met het gezag over [minderjarige A] en [minderjarige B]. De kinderen verblijven bij de moeder.

2.Het verzoek en het verweer

De grootmoeder heeft verzocht een omgangsregeling tussen haar en [minderjarige A] en [minderjarige B], hierna de kleinkinderen, vast te stellen. Voorts verzoekt de grootmoeder een informatieregeling vast te stellen.
Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de grootmoeder dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen haar en de kleinkinderen als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
.De grootmoeder is vóór het overlijden van de vader van de kinderen altijd zeer betrokken geweest bij [minderjarige A] en [minderjarige B]. De grootmoeder vervulde een substantiële rol in het leven van de kleinkinderen, zij paste wekelijks op en heeft een goede en sterke band met hen ontwikkeld. Na het overlijden van de vader heeft er tot juli 2012 een paar keer contact tussen de grootmoeder en de kinderen plaatsgevonden. Daarna trachtte de grootmoeder nog wel in contact te komen met de moeder en de kinderen, maar dit werd door de moeder tegengehouden.
De moeder heeft in haar verweerschrift gesteld dat geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De moeder ontkent dat grootmoeder regelmatig heeft opgepast en dat de kinderen regelmatig bij haar hebben overnacht. De moeder kan aantonen dat de kinderen naar een onthaalmoeder in België werden gebracht op de tijden dat de ouders moesten werken. Volgens de moeder had de grootmoeder geen goed contact met haar zoon en was het aan de moeder te danken dat zij met het gezin een keer per 3 weken de grootmoeder bezocht. Deze bezoeken duurden nooit lang en er was vaak ruzie.

4.De standpunten ter zitting

De advocaat van de grootmoeder heeft verklaard dat de grootmoeder structureel twee keer per week bij de kinderen verbleef als de ouders gingen werken. De grootmoeder zorgde dan voor de opvoeding van de kinderen. De grootmoeder was er altijd voor haar kleinkinderen en was meer dan alleen maar een oma. Er is derhalve sprake van family life.
De grootmoeder heeft nog aangevuld dat zij geregeld op [minderjarige A] heeft gepast totdat hij naar de kleuterschool ging. De grootmoeder verbleef regelmatig in het gezin van de moeder en ook heeft zij meerdere keren in het gezin geslapen. Als de moeder ging werken, bracht haar zoon [minderjarige B] vaak bij de grootmoeder. De moeder wist hier niet van.
Namens de moeder heeft de advocaat betwist dat de grootmoeder veel op de kinderen lette. De kinderen werden opgevangen door een onthaalmoeder als de ouders moesten werken en de kinderen gingen vanaf 2,5 jaar in België naar school. De moeder kan dit aantonen.
De moeder heeft nog aangegeven dat zowel grootmoeder vaderszijde als grootmoeder moederszijde voor een korte periode hebben gezorgd voor de opvang van het oudste kind [minderjarige A] totdat een onthaalmoeder werd gevonden. Dat is gedaan omdat de ouders rekening hebben gehouden met de leeftijd van beide grootmoeders. De moeder ontkent verder dat de grootmoeder vaker bij hen is blijven overnachten. Dat is twee keer gebeurd, na het overlijden van de partner van de grootmoeder, omdat zij op die momenten niet alleen wilde zijn.
Na het overlijden van de vader heeft de moeder geprobeerd om het contact met de grootmoeder te behouden, maar dat is niet gelukt.

5.De beoordeling

Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, hierna BW, heeft het kind recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stelt de rechter op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
Voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de grootmoeder tot vaststelling van een omgangsregeling is vereist dat tussen haar en de kleinkinderen een nauwe persoonlijke betrekking bestaat, welk begrip op één lijn te stellen is met ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het bestaan van een familierechtelijke betrekking op zich is niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking althans van family life. Tevens zal moeten blijken van bijkomende omstandigheden waaruit die nauwe persoonlijke betrekking volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de grootmoeder onvoldoende concrete feiten heeft gesteld waaruit die bijkomende omstandigheden zouden moeten blijken.
De grootmoeder stelt dat zij wekelijks heeft opgepast op met name het oudste kleinkind, dat zij regelmatig in het gezin verbleef en dat zij meerdere keren in het gezin is blijven slapen.
Deze stellingen, die door de grootmoeder niet nader zijn onderbouwd en die overigens door de moeder gemotiveerd zijn betwist, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dragen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking als bedoeld in artikel 1:377a BW. De door de grootmoeder geschetste contacten met de kleinkinderen, welke contacten door de moeder gemotiveerd zijn betwist, hebben qua frequentie en vorm niet meer omvat dan de gebruikelijke contacten tussen grootouders en kleinkinderen.
Van family life is dan ook geen sprake.
De rechtbank zal de grootmoeder daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
Met betrekking tot het verzoek om een informatieregeling vast te stellen overweegt de rechtbank dat een dergelijke regeling op grond van artikel 1:377b lid 1 BW slechts op verzoek van een ouder kan worden vastgesteld en niet óók op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat.
De rechtbank zal de grootmoeder daarom ook in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.

6.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.