Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
wonende te [woonplaats],
1.Het verloop van de procedure
- het verzoekschrift met bijlagen, ingediend op 21 november 2012;
- de brieven van de advocaat van verzoekster van 4 december 2012, 20 december 2012, 9 juli 2013, 15 juli 2013, 3 september 2013 en 12 november 2013, met de daarbij gevoegde bijlagen.
2.De feiten
Op [1951] zijn te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd: [belanghebbende] (hierna te noemen: de man), geboren op [1924] te [geboorteplaats], en [moeder] (hierna te noemen: de moeder), geboren op [1918] te [geboorteplaats]. Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 4 juli 1957 is de echtscheiding tussen de moeder en de man uitgesproken en op 14 november 1957 is het echtscheidingsvonnis ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit de moeder is op [1958] te [geboorteplaats] verzoekster geboren. In de geboorteakte van verzoekster is vermeld dat de moeder sinds 14 november 1957 van echt is gescheiden van de man. Daarmee zitten er 277 dagen tussen de echtscheiding en de geboorte van verzoekster.
Uit informatie van de [gemeente] blijkt dat de man zich, komend vanuit de [gemeente] (Duitsland), op [1947] in [woonplaats] heeft gevestigd, dat hij op [1954] naar Duitsland is vertrokken en dat hij op de datum van vestiging alsook op de datum van zijn vertrek de Poolse nationaliteit had.
Verzoekster en de moeder bezitten de Nederlandse nationaliteit.
3.Het verzoek en de grondslag daarvan
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.
Aan voormeld verzoek is het navolgende ten grondslag gelegd:
4. De beoordeling
Op 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart). Ingevolge artikel CII, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart gaan zaken die op 31 december 2012 bij de rechtbank Maastricht aanhangig waren op
1 januari 2013 van rechtswege over naar de rechtbank Limburg.
Gelet op de door de [gemeente] verstrekte informatie bezat de man op de datum van zijn vertrek uit Nederland de Poolse nationaliteit. Vanwege de Poolse nationaliteit van de man draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Nu verzoekster in Nederland woonplaats heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift was de rechtbank Maastricht op grond van artikel 262 onder a Rv in relatieve zin bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel CIVA, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart worden, voor zover hier van belang, verzoekschriften en andere processtukken in aanhangige of aanhangig te maken zaken, tot kennisneming waarvan op 31 december 2012 de rechtbank Maastricht bevoegd was, met ingang van 1 januari 2013 aangemerkt als processtukken in zaken tot kennisneming waarvan de rechtbank Limburg bevoegd is.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verzoekster door geboorte in familierechtelijke betrekking is komen te staan tot de met de moeder gehuwd geweest zijnde man. Naar de ten tijde van de geboorte van verzoekster geldende ongeschreven regels van Nederlands internationaal privaatrecht werd ten aanzien van familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en wettige kinderen aangeknoopt aan de nationale wet van de vader. Vast
Voor het toepasselijke recht op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap overweegt de rechtbank als volgt:
Ingevolge artikel 10:93, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de vraag of door huwelijk ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen als bedoeld in artikel 10:92 van het BW kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is. De gedachte achter artikel 10:93, eerste lid van het BW is dat het op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen toepasselijke recht ook het verbreken van die familierechtelijke betrekkingen beheerst. Voormelde verwijzingsregel leidt ertoe dat op de vraag of de familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en de man kan worden tenietgedaan het Poolse recht van toepassing is. Naar het thans geldende Poolse recht (artikel 70 § 1 van het Familien- und Vormundschaftsgesetzbuch van 25 februari 1964) kan het kind, na het bereiken van de meerderjarigheid, een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap indienen, doch op zijn laatst binnen een termijn van drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door verzoekster is ingediend ná het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn van drie jaren na de meerderjarigheid van verzoekster. Gelet daarop zal de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Dat op grond van het op het verzoek toepasselijke Poolse recht ontkenning van het vaderschap van de man niet meer mogelijk is door het kind, levert, naar het oordeel van de rechtbank, geen strijd op met het in artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven. Het stellen van termijnen is in een democratische samenleving noodzakelijk teneinde de rechtszekerheid te waarborgen. Die rechtszekerheid is ook hier van concreet belang. Gebleken is dat verzoekster al op zeer jonge leeftijd op de hoogte is geraakt van het feit dat de man vermoedelijk niet haar biologische vader is. Desondanks heeft zij tot november 2012 gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek. Bijzondere feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat in haar geval de wettelijke termijn buiten toepassing zou moeten worden gelaten zijn gesteld, noch gebleken. Onder voormelde omstandigheden dient het belang van verzoekster bij bescherming en vaststelling van haar identiteit te wijken voor de rechtszekerheid.