ECLI:NL:RBLIM:2014:2177

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 februari 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
C/03/176439 / FA RK 12-1335
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap met toepassing van Pools recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. Verzoekster, die al op jonge leeftijd op de hoogte was geraakt van het vermoeden dat de man niet haar biologische vader was, diende haar verzoek in november 2012 in, na het verstrijken van de termijn van drie jaren na haar meerderjarigheid volgens het Poolse recht. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek, omdat het verzoek te laat was ingediend. De rechtbank overwoog dat, hoewel het Poolse recht de ontkenning van het vaderschap niet meer mogelijk maakt, dit geen strijd oplevert met het recht op respect voor privé- en gezinsleven zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank benadrukte het belang van rechtszekerheid en de noodzaak van termijnen in een democratische samenleving. Verzoekster had geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die rechtvaardigden dat de wettelijke termijn buiten toepassing zou moeten worden gelaten. De rechtbank concludeerde dat het belang van verzoekster bij bescherming van haar identiteit niet opwoog tegen de rechtszekerheid die door de termijn wordt geboden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 17 februari 2014
Zaaknummer: C/03/176439 / FA RK 12-1335
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de navolgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoekster],
verzoekster,
wonende te [woonplaats],
advocaat mr. E.R.Th.A. Luijten, kantoorhoudende te Heerlen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in en buiten Nederland.

1.Het verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingediend op 21 november 2012;
  • de brieven van de advocaat van verzoekster van 4 december 2012, 20 december 2012, 9 juli 2013, 15 juli 2013, 3 september 2013 en 12 november 2013, met de daarbij gevoegde bijlagen.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 19 maart 2013. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Op [1951] zijn te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd: [belanghebbende] (hierna te noemen: de man), geboren op [1924] te [geboorteplaats], en [moeder] (hierna te noemen: de moeder), geboren op [1918] te [geboorteplaats]. Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 4 juli 1957 is de echtscheiding tussen de moeder en de man uitgesproken en op 14 november 1957 is het echtscheidingsvonnis ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Uit de moeder is op [1958] te [geboorteplaats] verzoekster geboren. In de geboorteakte van verzoekster is vermeld dat de moeder sinds 14 november 1957 van echt is gescheiden van de man. Daarmee zitten er 277 dagen tussen de echtscheiding en de geboorte van verzoekster.
2.3.
Uit informatie van de [gemeente] blijkt dat de man zich, komend vanuit de [gemeente] (Duitsland), op [1947] in [woonplaats] heeft gevestigd, dat hij op [1954] naar Duitsland is vertrokken en dat hij op de datum van vestiging alsook op de datum van zijn vertrek de Poolse nationaliteit had.
2.4.
Verzoekster en de moeder bezitten de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
Het verzoek strekt tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man.
3.2.
Aan voormeld verzoek is het navolgende ten grondslag gelegd:
Verzoekster is geboren binnen 307 dagen na de echtscheiding tussen de moeder en de man. De man wordt daarom als de wettige vader van verzoekster aangemerkt. Op jonge leeftijd, toen verzoekster tien jaar was, kreeg zij al van mensen uit haar omgeving te horen dat zij op [X] (hierna te noemen: [X]) leek. Verzoekster heeft eerst niks met die opmerkingen gedaan, maar toen zij op 36-jarige leeftijd zelf moeder werd, stond zij anders in het leven en wilde zij haar verantwoordelijkheid nemen, ook naar haar zoon toe. Vanwege de kosten van een DNA-test heeft zij toen niet meteen actie ondernomen. Twee jaar geleden heeft zij er toch maar werk van gemaakt en is door het Klinisch Chemisch Laboratorium van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) te Nijmegen onderzoek gedaan naar het DNA-materiaal van verzoekster en [X]. Daaruit is gebleken dat [X] de biologische vader is van verzoekster. Op de afstammingsrelatie tussen verzoekster en de man en op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man is het Nederlandse recht van toepassing. Verzoekster heeft geen bewijsstukken kunnen vinden van het feit dat de man de Nederlandse nationaliteit heeft verworven, maar er zijn wel een aantal omstandigheden die in die richting wijzen. Zo hebben zowel verzoekster als haar broer, waarvan de man de biologische vader is, beiden de Nederlandse nationaliteit en zijn er getuigen die verklaren dat de man ontheven is van zijn verplichting om in Polen zijn militaire dienstplicht te vervullen. Het is op zijn minst aannemelijk dat de man op enig moment vóór de geboorte van verzoekster de Nederlandse nationaliteit heeft verworven. Voor toepassing van het Nederlandse recht op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap pleit ook de betrokkenheid van de Nederlandse rechtssfeer. Al zou ander (Pools) recht van toepassing zijn op het verzoek en zou op grond van dat ander recht gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man niet (meer) mogelijk zijn, dan geldt dat de vaststelling van de ware identiteit van een persoon een recht is van die persoon tot bescherming van zijn identiteit en dat elke mogelijke hindernis daarvoor als in strijd met het in artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven is te beschouwen.

4. De beoordeling

4.1.
Op 1 januari 2013 is in werking getreden de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart). Ingevolge artikel CII, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart gaan zaken die op 31 december 2012 bij de rechtbank Maastricht aanhangig waren op
1 januari 2013 van rechtswege over naar de rechtbank Limburg.
4.2.
Gelet op de door de [gemeente] verstrekte informatie bezat de man op de datum van zijn vertrek uit Nederland de Poolse nationaliteit. Vanwege de Poolse nationaliteit van de man draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegd is van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Nu verzoekster in Nederland woonplaats heeft, is de Nederlandse rechter bevoegd op grond van artikel 3 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
4.3.
Op het tijdstip van indiening van het verzoekschrift was de rechtbank Maastricht op grond van artikel 262 onder a Rv in relatieve zin bevoegd van het onderhavige verzoek kennis te nemen. Ingevolge artikel CIVA, eerste lid, van de Wet herziening gerechtelijke kaart worden, voor zover hier van belang, verzoekschriften en andere processtukken in aanhangige of aanhangig te maken zaken, tot kennisneming waarvan op 31 december 2012 de rechtbank Maastricht bevoegd was, met ingang van 1 januari 2013 aangemerkt als processtukken in zaken tot kennisneming waarvan de rechtbank Limburg bevoegd is.
4.4.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verzoekster door geboorte in familierechtelijke betrekking is komen te staan tot de met de moeder gehuwd geweest zijnde man. Naar de ten tijde van de geboorte van verzoekster geldende ongeschreven regels van Nederlands internationaal privaatrecht werd ten aanzien van familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en wettige kinderen aangeknoopt aan de nationale wet van de vader. Vast
staat dat de man op [1954], de datum van zijn vertrek uit Nederland, de Poolse nationaliteit had. Dat de man op enig moment vóór de geboorte van verzoekster op
[1958] tevens de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen, is, naar het oordeel van de rechtbank, niet althans onvoldoende door verzoekster aangetoond. Voor de beoordeling van de vraag of er tussen verzoekster en de man op het tijdstip van de geboorte van verzoekster een familierechtelijke betrekking is ontstaan zal de rechtbank daarom aanknopen bij het Poolse recht als het recht van de nationaliteit van de man. Op grond van het op het tijdstip van de geboorte van verzoekster geldende artikel 42 van het Poolse Familiewetboek van 1950 geldt het rechtsvermoeden dat de man de juridische vader is van verzoekster, nu verzoekster is geboren binnen 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk van de moeder en de man. Naar Pools recht is er derhalve op het tijdstip van de geboorte van verzoekster een familierechtelijke betrekking ontstaan tussen haar en de man.
4.5.
Voor het toepasselijke recht op het verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap overweegt de rechtbank als volgt:
Ingevolge artikel 10:93, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wordt de vraag of door huwelijk ontstane familierechtelijke betrekkingen tussen ouders en kinderen als bedoeld in artikel 10:92 van het BW kunnen worden tenietgedaan, bepaald door het recht dat ingevolge dat artikel op het bestaan van die betrekkingen toepasselijk is. De gedachte achter artikel 10:93, eerste lid van het BW is dat het op het ontstaan van de familierechtelijke betrekkingen toepasselijke recht ook het verbreken van die familierechtelijke betrekkingen beheerst. Voormelde verwijzingsregel leidt ertoe dat op de vraag of de familierechtelijke betrekking tussen verzoekster en de man kan worden tenietgedaan het Poolse recht van toepassing is. Naar het thans geldende Poolse recht (artikel 70 § 1 van het Familien- und Vormundschaftsgesetzbuch van 25 februari 1964) kan het kind, na het bereiken van de meerderjarigheid, een verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap indienen, doch op zijn laatst binnen een termijn van drie jaren na het bereiken van de meerderjarigheid. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verzoek tot gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap van de man door verzoekster is ingediend ná het verstrijken van de hiervoor genoemde termijn van drie jaren na de meerderjarigheid van verzoekster. Gelet daarop zal de rechtbank verzoekster niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. Dat op grond van het op het verzoek toepasselijke Poolse recht ontkenning van het vaderschap van de man niet meer mogelijk is door het kind, levert, naar het oordeel van de rechtbank, geen strijd op met het in artikel 8 EVRM beschermde familie- en gezinsleven. Het stellen van termijnen is in een democratische samenleving noodzakelijk teneinde de rechtszekerheid te waarborgen. Die rechtszekerheid is ook hier van concreet belang. Gebleken is dat verzoekster al op zeer jonge leeftijd op de hoogte is geraakt van het feit dat de man vermoedelijk niet haar biologische vader is. Desondanks heeft zij tot november 2012 gewacht met het indienen van het onderhavige verzoek. Bijzondere feiten en omstandigheden die rechtvaardigen dat in haar geval de wettelijke termijn buiten toepassing zou moeten worden gelaten zijn gesteld, noch gebleken. Onder voormelde omstandigheden dient het belang van verzoekster bij bescherming en vaststelling van haar identiteit te wijken voor de rechtszekerheid.

5.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.J. Geerits, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2014 in tegenwoordigheid van mr. J.A.J. Rings-Martens, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch:
door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.