2.4.Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253a lid 2 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank kan op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag, welke regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de ouders.
Tussen de ouders is geen overeenstemming bereikt, zodat de rechtbank over zal gaan tot het beoordelen van de verzoeken.
Allereerst merkt de rechtbank op dat de beslissing van de moeder om zonder overleg met de vader met de minderjarigen naar Spanje te verhuizen de onderlinge verhouding tussen partijen nog steeds beïnvloedt. Over de wijze waarop een en ander is gegaan en of de moeder zich tot tweemaal toe schuldig zou hebben gemaakt aan kinderontvoering verschillen de ouders van mening. De rechtbank is van oordeel dat dit punt thans niet ter discussie staat en dat nu moet worden bezien waar de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen in de toekomst moet zijn. De rechtbank dient daarbij te beoordelen wat het meest in het belang van de minderjarigen is, waarbij getoetst moet worden waar de minderjarigen zich in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid het beste kunnen ontwikkelen en het meest in staat zijn om met beide ouders een goed contact te onderhouden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit onderzoek is gebleken dat beide ouders over voldoende pedagogische vaardigheden beschikken om de zorg- en opvoedingstaken uit te voeren en dat de minderjarigen met beide ouders een positieve band hebben.
De rechtbank is van oordeel dat het argument van de raad voor de kinderbescherming om de huidige situatie te handhaven berust op de onjuiste veronderstelling dat dit, vanwege de rust en stabiliteit, het meest in het belang van de minderjarigen zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment geen rust en stabiliteit is in het leven van de minderjarigen, aangezien het gemis van de moeder en de voortdurende strijd tussen de ouders voor veel onrust blijft zorgen. Het enkele tijdsverloop maakt niet zonder meer dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vader het meest in hun belang is.
Uit het onderzoek door de raad voor de kinderbescherming is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat de minderjarigen thans goed in hun vel zitten. Daar waar zij tijdens het eerste gesprek bij de raad voor de kinderbescherming emotioneel reageren en aangeven bij hun moeder te willen wonen, lijken zij tijdens het tweede gesprek gelaten over te komen. Het feit dat de minderjarigen zich lijken te schikken in de huidige situatie, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat het goed met de minderjarigen gaat. Uit het rapport van de raad, maar ook uit de brieven van de minderjarigen leidt de rechtbank af dat er veel verdriet is bij de minderjarigen en dat zij hun moeder erg missen. De minderjarigen blijven in hun brieven volharden in hun wens om bij hun moeder te gaan wonen.
Wat de rechtbank zorgen baart is dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat de vader voorbijgaat aan de emotionele belevingswereld van de minderjarigen en dat de vader psycho-sociale hulpverlening behoeft om zich in de emotionele belevingswereld van de minderjarigen te kunnen verplaatsen. Uit het rapport van de raad voor de kinderbescherming maar ook ter zitting is gebleken dat de vader zich niet flexibel opstelt in het mogelijk maken van omgang tussen de minderjarigen en de moeder. De vader blijft voorwaarden stellen en weigert daarnaast een deel van de reiskosten voor zijn rekening te nemen, waardoor de minderjarigen al lange tijd verstoken blijven van omgang met de moeder.
Hoewel de vader een positieve band heeft met de minderjarigen en de afgelopen periode goed voor de minderjarigen heeft gezorgd, ontbreekt het bij de vader aan mogelijkheden om aan te sluiten bij de emotionele behoeftes van de minderjarigen. De vader is niet in staat gebleken om de moeder een plek in het leven van de minderjarigen te gunnen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het risico bestaat dat het contact met de moeder onacceptabel gereduceerd zal worden, mochten de minderjarigen bij de vader blijven wonen. Voor de rechtbank past hierin ook het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag. De vader is niet in staat in te zien dat hij door zijn starre houding jegens de moeder, de minderjarigen in hun behoefte aan contact met de moeder ernstig tekort doet.
De rechtbank ziet, anders dan de raad voor de kinderbescherming, de opstelling van de moeder, dat het wellicht voor de minderjarigen goed zou zijn dat zij hun opleiding in Nederland af kunnen maken, niet als ambivalent. Kennelijk is de moeder in de huidige procedure in staat gebleken om, ondanks haar sterke wens om de minderjarigen bij zich te hebben, de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. Verder is uit het onderzoek gebleken dat de moeder in staat is aan te sluiten bij de emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. Ook staat de moeder een ruime omgang met de vader voor, zowel in Nederland als in Spanje en is zij bereid de helft van de daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening te nemen
Dit alles in overweging nemend, komt de rechtbank tot de conclusie dat zij het meer in het belang van de minderjarigen acht dat zij bij hun moeder in Spanje gaan wonen.
Hoewel de verhuizing van de minderjarigen met de moeder naar Spanje ertoe leidt dat het contact tussen de vader en de minderjarigen beperkt zal worden, weegt deze omstandigheid niet zwaarder dan het belang van de minderjarigen om met beide ouders contact te kunnen blijven houden. Dit belang van de minderjarigen wordt naar het oordeel van de rechtbank beter gewaarborgd wanneer zij bij hun moeder in Spanje hun hoofdverblijfplaats hebben. De minderjarigen hebben al 22 maanden in Spanje verbleven, zij kennen het huis, de woonomgeving en de school en zij spreken inmiddels de taal, zodat de overgang naar Spanje niet een totaal nieuwe situatie voor de minderjarigen doet ontstaan.
De rechtbank acht het wel noodzakelijk dat de overgang van de minderjarigen naar Spanje op zodanige wijze plaatsvindt dat de minderjarigen afscheid kunnen nemen van hun schoolgenoten en vrienden. Dit kan door de minderjarigen eind januari 2014 naar de moeder te laten gaan, zodat de ouders ruim twee weken de tijd hebben om alles te regelen wat in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
2.4.1.Voorts is de rechtbank van oordeel dat het van groot belang is dat de minderjarigen een regelmatig contact met de vader hebben. Nu er geen verzoek van de vader tot vaststelling van een zorgregeling ligt, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij het verzoek van de moeder. Naast de skype- en / of telefooncontacten tweemaal per week, dient er een zorgregeling te zijn waarbij de minderjarigen gedurende de helft van de kerstvakantie, de gehele paasvakantie alsmede de helft van de zomervakantie bij de vader zijn, waarbij de ouders ieder de helft van de reiskosten dragen. Daarnaast kan in onderling overleg omgang in Spanje plaatsvinden, zoals hierna is bepaald.
2.4.2.Nu de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben, zal de rechtbank het verzoek van de vader om het eenhoofdig gezag afwijzen.